Theo Knippenberg – WAAR BEN IK? (1) – Aan tafel

Ken je dat gevoel? Je doet je ogen open en het enige wat in je opkomt is “Waar ben ik?”.
Ja, ik zit hier op de Chinese Muur, met Patty, mijn eerste echtgenote. Het is begin jaren zeventig, Mao is nog springlevend, de Culturele Revolutie is op haar hoogtepunt, op straat zwaaien miljoenen fietsers met het rode boekje in de hand naar ons, en elke dag worden wij getrakteerd op klassen vol schattige schoongeboende kindertjes die voor ons zingen en dansen op het schoolplein. Het lot van een onderwijsuitgever op werkbezoek in China.
Ook het ontbijt is elke dag hetzelfde: Rijst met gedroogde gezouten visjes. Ik vind het wat karig tot ik merk hoe de hotelbedienden elke hap volgen, en hoe blij ik ze maak als ik mijn bordje NIET leeg eet.
Ineens denk ik aan Ineke, mijn eerste vriendinnetje. We hadden al getongzoend en dus verkering en daarom moest ik komen eten. Haar vader was schilder. Eigenlijk kunstenaar maar hij had die sprong in de schrale jaren na de oorlog niet durven maken. Hij was huisschilder geworden en had zeven kinderen. Ineke was niet de oudste maar wel de eerste met verkering dus voor het hele gezin was dit ‘de eerste keer’.
De tafel was gedekt voor tien. En omdat het zondag was, en ze een gast hadden, aten we kip. Ineke’s moeder vroeg wat ik het lekkerste vond, poot of borst. Heel eerlijk zei ik ‘poot’. Meteen lag er een kippenpoot op mijn bord, en de andere op het bord van Ineke’s vader. De rest van die ene kip werd over acht borden verdeeld. Het was vreselijk hoe al die kinderen keken naar mijn bord en mij.
Daaraan moest ik in China weer denken tijdens een officieel banket met de adjunct-plaatsvervangend-vice-onderminister van Onderwijs. Nu stond er eend op het menu, Peking eend. En zonder iets te vragen legde de gastheer het meest delicate stukje eend op mijn bord. Het oog. En heel groot eendenoog. En deze keer keken niet alleen de anderen rond de tafel mij aan, maar ook dat oog.

PS: Ik heb van Ineke’s moeder nog een wijze levensles geleerd. Toen Ineke en ik het weer eens hadden over onze grote liefde voor elkaar kon moeder zich niet langer inhouden: “Liefde!” brieste ze, “Liefde dat kan je niet op tafel zetten en van eten”.