P. W. Klein – Recensie

E. Kaempfer, De beschryving van Japan, behebende een verhaal van den ouden en tegenwoor- digen staat en regeering van dat ryk … benevens eene beschryving van het koninkryk Siam (Facsimile-uitgave van de editie gedrukt door Jan Roman de Jonge, Amsterdam, 1733; Franeker: Van Wijnen, 2000, 500 blz., ƒ249,50, ISBN 90 5194 196 X); J. C. Blomhoff, De hofreis naar de shogun van Japan. Naar een persoonlijk verslag van Jan Cock Blomhof, F. R. Effert, M. Forrer, ed. (Leiden: Hotei publishing, 2000,133 blz., ƒ49,50, ISBN 90 74822 26 6); M. Keblu- sek, Japansch Magazijn. Japanse kunst en cultuur in 19de-eeuws Den Haag (Leiden: Hotei publishing, Den Haag: Haags historisch museum, 2000,95 blz., ƒ24,95, ISBN 90 74822 25 8); L. Blussé, W. Remmelink, I. Smits, ed., Bridging the divide. 400 Years The Netherlands-Japan (Leiden: Hotei publishing, [Hilversum]: Teleac/NOT, 2000, 288 blz., ƒ125,-, ISBN 90 74822 24 X (Hotei), ISBN 90 6533 545 5 (Teleac/NOT)); L. A. van Gasteren, e. a., ed., In een Japanse stroomversnelling. Berichten van Nederlandse watermannen, rijswerkers, ingenieurs, werkba- zen, 1872-1903 (Amsterdam: Euro book production, Zutphen: Walburg pers, 2000, 560 blz., ƒ89,-, ISBN 90 5730 076 1).

Engelbert Kaempfers beschrijving van Japan, en niet te vergeten van Siam, ruim driehonderd jaar geleden door een Duitser in zijn moedertaal geschreven, na zijn overlijden in 1716, voor het eerst in het Engels verschenen, zeventien jaar later ook in een Nederlandse editie op de markt gekomen, gevolgd door een lange reeks herdrukken — een toonbeeld dus van de inter- nationalisatie van de vroegmoderne wereld —, is tot ver in de negentiende eeuw gezaghebbend gebleven. Een lange reeks herdrukken is er het bewijs van. Nu is er weer een facsimile-uitgave (850 exemplaren waarvan 25 in leer gebonden) van de eerste Nederlandse uitgave. Ze verscheen, net als de andere hier gerecenseerde werken in het jaar 2000 ter gelegenheid van de herdenking vierhonderd jaar Japans-Nederlandse betrekkingen. Zou iemand de glossy publicatie ook lezen? Of dient ze enkel ter verfraaiing van de boeken- plank van geachte zakenrelaties? Moet de huidige recensent zich echt verdiepen in die oude kost? Toch is het werk de moeite van het kennisnemen waard al heb ik het niet kunnen opbrengen Kaempfers niet ongeestige beschouwingen letter voor letter tot me te laten doordringen. De inhoud vertegenwoordigt de ongeremde kennisdrift bij de dageraad van de Verlichting. Naar hedendaagse maatstaven leverde dat brij en hutspot op. De wetenschap van vroeger is trouwens aandoenlijk achterhaald. Wat bijvoorbeeld te denken bij Kaempfers indringende beschouwingen over de afkomst van de Japanners? Gedegen en precies legt hij uit dat ze niet uit China kwamen. Ook hun cultuur en gedrag zijn in dat opzicht volgens hem nietszeggend. De Japanners zijn afkomstig uit Babylonië, meent hij. Het Japans is immers een uitvloeisel van de Babylonische spraakverwarring. Evenmin als andere Europeanen begrijpt Kaempfer iets van het verschil tussen de ‘geestelijke’ en de ‘wereldlijke heerser’ — keizer en shogun. Zijn werk biedt al met al feitelijk meer inzicht in de geestesgesteldheid in het beschaafde West-Europa van toen dan in de wereld van Japan.
Maar wie het werk uit die invalshoek bekijkt gaat voorbij aan de bedoelingen van de auteur. Dat is misschien niet erg maar doet toch tekort aan het respect dat de erudiet Kaempfer verdient. In dienst van de Verenigde Oost-Indische Compagnie verbleef hij als geneesheer al met al slechts twee jaar op Deshima. Hij leefde er samen met een handvol lotgenoten in gedwongen afzondering van de Japanse buitenwereld. Wat hij desondanks opdeed aan kennis daarvan is indrukwekkend. Hij slaagde daarin vooral door zijn handige omgang met Japanse informanten in zijn omgeving. Daarnaast verzamelde hij allerlei wetenswaardigheden tijdens de jaarlijks voorgeschreven hofreizen naar Edo (het latere Tokio) waaraan hij tweemaal deelnam. Kaempfer heeft de duizenden kilometers lange tochten die telkens zo’n maand of drie duurden uitvoerig beschreven. Maar ook tijdens de strak protocollair geregelde reizen bleef vrije nieuwsgaring een onmogelijkheid. De desbetreffende regels en reglementeringen hadden niet alleen betrekking op de Nederlanders. Zij maakten deel uit van de Japanse, wisselende, staatsordening waaraan met name ook de hoogste binnenlandse bestuurslagen onderworpen waren. De hofreis was zo gezien eervol en zeker niet bedoeld als vernedering al dacht Kaempfer daar zo af en toe wat anders over. Van deze hofreizen zijn te beginnen met het midden van de zeventiende eeuw meer gedrukte verslagen verschenen. Nu is er ook het fraai geïllustreerde verslag van de hofreis die het opperhoofd van de Nederlandse factorij op Deshima Jan Cock Blomhoff in 1818 heeft gemaakt. Hij heeft vooral bekendheid gekregen als verzamelaar van Japanse curiosa en doordat hij tegen alle officiële regels in heeft geprobeerd zijn vrouw en zoontje met haar Javaans dienstmeisje Japan binnen te smokkelen. Ze zagen zich onmiddellijk retour gezonden en Blomhoff heeft zijn vroeg overleden Titia nooit meer gezien. Wel is een voor haar bestemd persoonlijk dagboek in briefvorm van hem bewaard gebleven waarin andere informatie is verwerkt dan in het officiële verslag. Beide zijn nu degelijk geannoteerd en wel gepubliceerd: mooie petite histoire voor de liefhebber.
Ter gelegenheid van de tentoonstelling ‘Japanse kunst en cultuur in 19de-eeuws Den Haag’ verscheen een eveneens mooi geïllustreerd onderzoeksverslag van de hand van Marika Keblusek. Hoewel dat niet in het boek is vermeld vermoed ik dat zij kunsthistorica is, hetgeen niet wegneemt dat zij ook zuiver geschiedkundig veel wetenswaardigs te bieden heeft. Desondanks kleven er toch wat tekortkomingen aan haar voorstelling van zaken. Zij maakt er weliswaar melding van dat al tijdens de zeventiende en achttiende eeuw via de Nederlandse handel grote hoeveelheden Japans ‘kunstgoed’ in het Westen ingevoerd werden, maar ze wekt toch de indruk dat het echte verzamelen daarvan in Nederland pas is begonnen met de oprichting van het Koninklijk kabinet van zeldzaamheden in 1813. Voor de zoveelste keer verschijnt koning- koopman Willem I als maatschappelijk pionier op het toneel. Zijn stadhouderlijke voorgangers uit de achttiende eeuw en koning Lodewijk Napoleon, die met name te beschouwen is als de grondlegger van het moderne Nederlandse kunst- en cultuurbeleid, ziet ze op die manier over het hoofd.
Ze maakt dat meer dan goed door haar beschouwingen rond de figuur van de vernieuwende kunstwinkelier Dirk Boer en diens baanbrekende ‘Japansche Winkel’ uit 1827. Boer zag zich gesteund door onder anderen Cock Blomhof maar ontpopte zich tijdens de jaren 1830 als zelfstandige en welvarende trendsetter. De geschiedenis van de ‘Japansche Winkel’ zette zich met allerlei veranderingen voort tot 1927. Toen moest het propvolle, typisch negentiende- eeuwse warenhuis onder druk van de concurrentie van de gemoderniseerde kunsthandel zijn deuren sluiten. Kebluseks studie van dit middenstandsbedrijf met zijn culturele en kunstzinnige uitstraling, ook ten tijde van de hausse van het Japonisme aan het eind van de negentiende eeuw, lijkt oppervlakkig gezien een dans op de vierkante millimeter. In werkelijkheid heeft ze een veelzijdig en boeiend boek geschreven, dat doet verlangen naar verdere studies op het gebied van de kunsthandel. Het min of meer officiële gedenkboek, Bridging the divide, is onder auspiciën van de stichting educatieve omroep Teleac samengesteld door Blussé, Remmelink en Smits. Het is, althans op het eerste gezicht, qua rommeligheid te vergelijken met Kaempfers werk al staat niet Japan centraal in de aandacht, maar uitsluitend de Japans-Nederlandse betrekkingen. Mij past terughoudendheid want een halve bladzijde van de in totaal 288 pagina’s van de hand van maar liefst 67 Japanse en Nederlandse auteurs heb ikzelf geschreven. Afzonderlijke tussen- stukken — het zijn er welgeteld 65 — ter lengte van één à twee bladzijden onderbreken telkens weer de vijftien hoofdstukken van min of meer thematische aard die elkaar in min of meer chronologische orde opvolgen. Aan de orde zijn tal van onderwerpen en thema’s zoals de Nederlandse import van rare beesten via Deshima, Japanse eetgewoonten, Anton Geesink en Dick Bruna’s ‘Nijntje’ in Nippon. Zo’n boek leent zich meer tot doorbladeren dan tot aan een stuk doorlezen. Toch verklaren de redacteuren voor de vuist weg dat de Japans-Nederlandse relatie alleen te begrijpen is in bredere samenhang met de wereldgeschiedenis. Maar hun keus voor zo’n opzet langs de korte baan doet denken aan de atleet die probeert de marathon zonder onderbreking in sprints van honderd meter af te leggen. Het maakt de serieuze lezing van het bonte allerlei er niet eenvoudiger op.
Daartegenover staat dat juist deze encyclopedische aanpak laat zien hoezeer de kennis omtrent Japan sedert Kaempfers dagen is veranderd en vooral ook verscherpt en toegenomen. Zelfs de vanouds goed bekende geschiedenis van de zeventiende eeuw is voorzien van vernieuwende invalshoeken en kanttekeningen. Dat komt onder meer tot uitdrukking in de bijdrage van R. Hesselink en Matsui Yoko over ‘sakoku’, de toenmalige Japanse buitenlandse politiek. In tegenstelling tot de gangbare opvatting daaromtrent menen zij dat op dat punt geen systematisch beleid is gevoerd. Het ging veeleer om een samenstel van ad hoc reacties op wisselende omstandigheden. Bovendien ontbreekt het de bundel als geheel bij nader inzien toch niet aan structuur en logica. Het was bijvoorbeeld inderdaad nodig en nuttig de toenmalige Nederlandse relaties met Japan te plaatsen tegen de mondiale achtergrond van zowel de Russische expansie als het optreden van China.
Onder de tien auteurs die er in de desbetreffende hoofdstukken over schrijven was — het valt op! — maar één enkele deskundige Nederlander te vinden, in de persoon van de Leidse hoogleraar W. J. Boot. Daarnaast komt alleen nog maar Susan Legêne heel kort aan het woord. Ze verwijst naar Voltaires hatelijke spotternij over de winzuchtige Nederlands-christelijke koopman die zich in Japan maar in een heel ongemakkelijke positie bevond. Vandaar is het maar een wip naar de muurschildering van Rob Scholte in het model van Huis ten Bosch in Nagasaki. Hij beeldde het christendom af als agressief, de Japanse onderdrukking daarvan daarentegen als defensief. Door zich daarbij neer te leggen gaf Nederland blijk van zijn onoverwinnelijke handelsgeest.
Toch bracht Nederland meer dan alleen commercie. Via de VOC maakte Japan tijdens de achttiende en negentiende eeuw kennis met de westerse wetenschap, geneeskunde, technologie, kunst en kunstmotieven. T. Yoshida, Harmen Beukers en Torii Yumiko leverden in dat kader de belangrijkste bijdragen. Juist op dit gebied blijkt hoe zinvol het is geweest het boek door zowel Japanse als Nederlandse geleerden te laten schrijven. Zij vullen elkaar zowel inhoudelijk als qua werkwijze uitstekend aan. Cynthia Viallé en Nicole Ex vullen omgekeerd vervolgens, zij het in wel heel kort bestek, ten dele de lacune aan die Marika Keblusek in haar boekje had laten voortbestaan. Zij behandelen achtereenvolgens het oude Japanse lakwerk in Nederland en het zijdewerk uit de achttiende eeuw in de Japanse kamer van Huis ten Bosch. Daaraan voorafgaand had C. J. A. Jörg de nog weer oudere betekenis van het Arita porselein al aangestipt. Matthi Forrer wijdt op zijn beurt een nog wat bredere beschouwing dan Keblusek aan het verzamelen van Japanse collecties tijdens de negentiende eeuw. Natuurlijk komt ook de uit- straling daarvan — Vincent van Gogh! — aan de orde.
Sedert de tweede helft van de negentiende eeuw verliest de Nederlands-Japanse relatie zowel aan relatief gewicht als aan overzichtelijkheid. De modernisering van Japan die op uitzonderingen na nauwelijks aansluiting vond op de vroegere ervaringen met Nederland vormde het begin van groeiende spanningen, met Nederlands-Indië als onmiskenbaar brandpunt. De spanning kwam, zoals iedereen weet, tijdens de Tweede Wereldoorlog tot uitbarsting. Remco Raben analyseert ze als een botsing tussen twee koloniale mogendheden en dat is weer eens wat anders dan de haatcampagnes die oud-Indischgasten ooit onder aanvoering van de cabaretier Wim Kan voerden. Het boek schuwt gevoelige onderwerpen overigens niet, getuige de bijdrage van Elly Touwen over het Japanse misbruik van ’troostmeisjes’. Maar zelfs Karel van Wolferen die men moeilijk zou kunnen beschuldigen van onkritische sympathie voor het land van de rijzende zon, heeft zich in dit werk de moeite gegeven de huidige broze relatie tussen de twee landen genuanceerd en evenwichtig te bezien. Hetzelfde is te zeggen van de bijdrage van L. van Poelgeest over de naoorlogse diplomatieke betrekkingen tussen beide. Zijn verhaal wijkt intussen niet af van de dissertatie waarop hij is gepromoveerd. Met het voorgaande zij volstaan om duidelijk te maken dat deze bonte gelegenheidsbundel, misschien juist dankzij de kort-ademige opzet, de belangstelling voor het thema Japan en Nederland weet te prikkelen. Dat is wel een compliment waard.
Best lest: een nauwelijks op te tillen bundel zwaar papier ter lengte van meer dan 550 bladzijden. Aan de orde is het waterstaatkundige werk in Japan van welgeteld elf, tegenwoordig, althans hier te lande, vrijwel vergeten, Nederlanders. De meesten kwamen tussen 1872 en 1876. Op twee uitzonderingen na waren ze 1881 allemaal al weer weg. Sommigen brachten weinig of niets tot stand, waren onbekwaam of ongeschikt. Van sommigen konden ook nu nog maar mondjesmaat gegevens verkregen worden. Verdient het onbekende elftal nou werkelijk zoveel aandacht? Het antwoord is volmondig ja. Het is vooral de verdienste van de ‘filmauteur’ Louis van Gasteren die zich werkelijk ongehoorde inspanningen heeft getroost om dit boek tot stand te brengen dat daarover geen twijfel kan bestaan. Zijn fascinatie met waterhuishouding dateert van een kwart eeuw geleden. Met Japan kwam hij weer zo’n vijftien jaar later in aanraking. Zo kwam hij op het spoor van de Nederlandse waterbouwkundigen die door de Meiji-regering omstreeks 1870 als huurlingen werden aangetrokken ter verbetering en vernieuwing van de buitengewoon ingewikkelde water- en rivierhuishouding van het land. Uiteindelijk bleek het handjevol Nederlandse ‘watermannen’ van uiteenlopend allooi — ingenieurs, rijstwerkers en werkbazen — van essentieel belang te zijn geweest voor de algehele modernisering van de Japanse samenleving. Daarmee vormden zij de uitzondering op de regel dat Nederland bij de toenmalige vernieuwing van Japan nauwelijks een rol heeft gespeeld. De aanleg van havens en kanalen; irrigatiesystemen; waterleidingen; inpolderingen; tunnels; rivierregulering door onder meer de bouw van stuwen; landmeting; normalisering van het waterstandpeil; herbebossing en wat al niet meer, waren van vaak cruciale betekenis tot Japan in staat was het karwei zelf te klaren.
Van Gasteren was niet meer te stuiten. Een uitgelezen gezelschap Japanologen, deskundig op uiteenlopende terreinen — religie, techniek, cultuur, economie, geschiedenis, kunst, genees- kunde, taal — uit Nederland, Japan en de Verenigde Staten zag zich onder auspiciën van de stichting ‘Vier eeuwen Nederlands-Japanse betrekkingen’ door zijn enthousiasme aangezet tot driftig werk. Een toonbeeld dus van de internationalisering van de moderne wereld. Het resultaat is er naar want het buitengewoon mooi en zeer verhelderend geïllustreerde boek werpt een scherp licht op meer dan alleen de werken van de Nederlandse ‘watermannen’. Zij zijn geplaatst tegen de achtergronden van relevante internationale verwikkelingen uit de tweede helft van de negentiende eeuw en de verbazingwekkende maatschappelijke, politieke, economische en sociale verschuivingen binnen Meiji-Japan. Aan een en ander waren tal van spanningen en paradoxen verbonden. Tussen neus en lippen door treden ook de contouren van toenmalig Nederland aan het licht. Brieffragmenten en andere primaire documentaire bronnen brengen bovendien soms ontroerende informatie over het individuele, dagelijkse bestaan van mensen die zich op de een of andere manier moesten zien te redden in een hun onbekende cultuur, verscheurd door enorme verschillen en tegenstellingen.
Dit is een zeer rijk boek. Dat neemt niet weg dat er sedert de dagen van Kaempfer misschien toch niet zo veel is veranderd. Ook dit boek maakt namelijk — net als de boven besproken Teleac-bundel — alles bijeengenomen de indruk van encyclopedisch te zijn opgezet. Zoiets gaat uit de aard van de zaak ten koste van de scherp toegesneden en strak volgehouden, problematiserende analyse. Misschien is daarop ook niet te rekenen als het gelegenheidswerken bij een herdenking betreft. Maar je zou wel een groot kniesoor moeten zijn om dat een overwegend bezwaar te noemen.

https://www.bmgn-lchr.nl/index.php/bmgn/article/viewFile/5562/5616