Cor Hendriks – Over de thriller De Speer van James Herbert uit 1978

Hoofdpersoon is de privé-detective Harry Steadman, die – aldus de tekst op de achterflap – benaderd wordt door Goldblatt, een agent van de Israelische geheime dienst, de Mossad, om de gangen na te gaan van een zekere Gant, die wapens zou leveren aan anti-Israelische terroristische organisaties. Als de avond na zijn onderhoud met Goldblatt Steadsman compagnon Maggie Wyeth – letterlijk – wordt gekruisigd en de Engelse inlichtingendienst Steadman duidelijk maakt, dat de moord en de affaire Gant verband met elkaar houden, stort Steadman zich woedend op de zaak.
Zijn speurtocht voert hem naar een netwerk van levensgevaarlijke, door honger naar macht en geweld gedreven neonazische elementen. Tijdens de bloedstollende climax – een gruwelijke confrontatie met een door iedereen dood gewaande nazi-leider – ontmaskert Steadman een macaber komplot waarin de Speer een prominente rol speelt.

De Speer, waarvan in dit boek sprake is, is niet zomaar een wapen, maar de Heilige Lans, waarmee de zijde van Jezus aan het kruis werd doorstoken (Joh. 19: 34) en die in Wagners opera Parsifal door Klingsor wordt gestolen en die door Hitler, een grote fan van de opera’s van Wagner, werd geroofd uit het museum in Wenen. De roman van Herbert doet me in meer dan één opzicht denken aan Dan Brown’s Da Vinci code, dat zoals bekend gebaseerd is op het bekende boek The Holy Blood and the Holy Grail van Michael Baigent, Richard Leigh en Henry Lincoln, die daarvoor nog een proces hebben aangespannen tegen Dan Brown, zinloos uiteraard. Ook de roman van James Herbert is op een boek gebaseerd, namelijk The Spear of Destiny van Trevor Ravencroft uit 1973, in het Nederlands vertaald als De Lans van het Lot, met de lange neventitel De occulte macht achter de Lans, die de zijde van Christus doorstak… en hoe Hitler de kracht misbruikte om de wereld aan zijn voeten te krijgen. In de roman van Herbert heeft Himmler, die zich als de ware erfgenaam beschouwt, de door Hitler geroofde lans vervangen voor een replica en is zelf dankzij de echte lans en een occult bloedritueel in leven gebleven en gaat aan het eind van het boek met de Lans ten onder. De echte lans is daarentegen door de Amerikanen aan het eind van de oorlog teruggevonden en weer teruggegeven aan het museum in Wenen, waar men hem kan vergelijken met afbeeldingen van voor de oorlog en kan constateren, dat het nog steeds om dezelfde lans gaat.
Deze lans zien we ook in de Amerikaanse fantasy-tv-serie The Witchblade, waarin de heldin Sara Pezzini, de draagster van de witchblade, een magische armband, die eens in het bezit van Jeanne d’Arc geweest was, het opneemt tegen haar aartsrivaal Irons, bewapend met de Spear of Destiny, gestolen uit het museum te Wenen en waaraan een geschiedenis geknoopt is, zoals te vinden in het gelijknamige boek van Ravenscroft. Ook op het internet speelt de lans van Longinus een grote rol; op de site Lanze des Longinus wordt de talisman van grote macht (de Godsdoder) geplaatst in een kosmische strijd tussen Lilith en de engel Arael (Ariël), terwijl op de site Spear of Destiny na een Ravenscroftiaanse inleiding de SF-geschiedenis van de lans gegeven wordt vanaf de introductie in 1977 in Weird War Tales #50. Op de site Einige Wahrheiten worden enige begrippen uit het Neon Genesis Evangelion uitgelegd, zoals Lilith en de Longinuslans.

(Longinus is de naam, die in het 5e eeuwse apocriefe Nicodemus-evangelie wordt gegeven aan de Romeinse centurion, die Jezus aan het kruis met de speer prikte om te zien of hij al dood was.)

Ook op de TV wordt aandacht aan de lans besteed. Zo kreeg ik van iemand Brief 12 van de Stichting Tekens toegezonden, waarin de aandacht wordt gevestigd op een uitzending van Discovery van zondag 2-11-2003 over ‘De Lans van het Lot’, ofwel het verbijsterende verhaal van de speer waarmee Jezus Christus, hangende aan het kruis, is doorstoken.

Gerefereerd wordt aan het boek van Ravenscroft, waaruit een merkwaardig verhaal wordt opgediept. Zo zou de oude Joodse profeet Phineas de lans hebben laten vervaardigen om als symbool te dienen. Jozua zou de speer gezwaaid hebben om het sein tot de aanval op Jericho te geven, Saul zou hem naar David hebben gegooid in een vlaag van jaloezie; Herodes de Grote had hem en na hem een Romeinse centurion. Deze beweringen van Ravenscroft zijn niet alleen niet te bevestigen, ze zijn tevens onwaarschijnlijk. Phineas (Pinechas) was de zoon van Eleazer, de zoon van Aäron, die toen hij een Midjanitische bij een Israëliet gebracht zag worden, een speer greep en het tweetal ermee doorstak. Toen hield de plaag op, waaraan vierentwintigduizend mensen gestorven waren. Daarop geeft de HERE via Mozes Pinechas een verbond des vredes, een eeuwig priesterschap voor hem en zijn nakomelingen. (Num. 25:6-15) Echter over de speer, die gewoon zomaar een speer was, wordt verder niet gerept. Het sein tot de aanval op Jericho werd zoals bekend op ramshoorns gegeven; dat Jozua een speer zou hebben gedragen is onwaarschijnlijk, want het favoriete wapen is het zwaard. Saul werpt zijn speer naar David (1 Sam 18:10-11), maar nergens blijkt dat die speer bijzonder was, een koningsspeer, die David zich zou hebben toegeëigend en die de koningen van Israël droegen en die tenslotte bij Herodes terechtkwam. Hoe hij van Herodes terecht kwam bij de centurion, die Jezus ermee stak, wordt door Ravenscroft niet toegelicht.

Het verhaal in Brief 12 gaat nog verder, want de Saksische koning Heinrich I versloeg met de lans de Magyaren, en zijn zoon Otto (de Grote) de Mongolen. Ene Mauritius, aanvoerder van de Thebaanse troepen, had hem in bezit gehad en daarna de Romeinse keizers Constantijn de Grote, Theodosius, die de Goten temde, Alaric de Stoute, die in 410 Rome versloeg, de Visigoot Theodorik, Justinianus en Karel de Grote. Ook deze verwijzingen zijn te vinden bij Ravenscroft, eveneens zonder bewijzen.
Hoe zit dat nu met die lans in Wenen? In de Hofburg te Wenen worden allerlei kleinoden bewaard, zoals de keizerlijke insignes en gewaden van het Habsburgse huis, de insignes van het aartshertogdom Oostenrijk, de schatten van de Orde van het Gulden Vlies en de insignes van het H. Roomse Rijk. Deze laatste, de Rijksinsignes, omvatten onder meer de H. Lans. Deze had Otto I (De Grote) van zijn vader Heinrich I (± 876-936), koning van het Oostfrankische-Duitse Rijk. Hij sloot een verbond met Rudolf II, koning van Hoog-Burgundië van 912-937, die zich uit Italië had teruggetrokken en de hem in 921 door Italiaanse edelen als heerschapssymbool overhandigde H. Lans aan Heinrich overleverde in Worms in 926, wat leidde tot de stichting van het Duitse Rijk en de dynastie der Hohenstaufen. Hierna werd de lans spoedig tot rijksinsigne. In 1424 overhandigde keizer Siegmund de rijksinsignes aan de rijksstad Neuremberg ter eeuwige bewaring, maar bij de inval van Napoleon werden de rijksinsignes overgebracht naar Wenen, waar ze een blijvende toevlucht vonden, zij het met een onderbreking van 1938-1945, toen Hitler ze naar Neuremberg terugbracht (als Duits erfgoed!).

Oorspronkelijk bestond de lans uit een lanspunt en een schacht, maar vanaf de 13e eeuw wordt alleen het ijzer bewaard in een relikwiekruis, waar het alleen bij de openbare Heiligtums-Weisung uitgehaald wordt. Deze verandering van uiterlijk duidt op de veranderde betekenis van de lans: van heerserssymbool werd de lans tot reliqui. Als heerserssymbool werd de lans ‘Constantijnslans’ genoemd (o.a. door Liutprand van Cremona). (Oost-)Romeinse keizers lieten zich met een lans afbeelden onder meer op munten. In het midden van het lansijzer is een spijker ingevlochten, die doorgaat voor een nagel van het kruis van Christus. Om de lanspunt heen zit een zilveren omhulsel met een inscriptie van keizer Heinrich IV, waarin de lans ‘Lancee Sancti Mavricii’ wordt genoemd. Deze St. Mauritius (Sankt Moritz) stierf aan het eind van de 3e eeuw als aanvoerder van het Thebaanse legioen samen met dit legioen de martelaarsdood nabij Agaune (Wallis) aan de voet van de grote St. Bernardpas, omdat hij weigerde deel te nemen aan de vervolging van Christenen (of omdat hij weigerde een eed af te leggen op een heidens altaar).

Dit bedevaartsoord te Agaune was al vroeg met Burgundië verbonden; de van het Arianisme bekeerde koning Sigismund stichtte in 515 er de abdij St. Maurice d’Agaune (op 22 september, de naamdag van St. Mauritius) en stelde er de laus perennis (een voortdurend gezang) in, een noviteit, die veel pelgrims trok. Reeds door de Merovingers vereerd verschijnt de H. Mauritius als Soldaat-Heilige in de Karolingische Laudes regiae (lofzang op het rijk) en wordt in 888 patroon van het nieuw opgerichte koninkrijk Burgundië. Rudolf I nam zijn kroon van het altaar van St. Maurice in Agaune. Hij en zijn opvolgers waren er lekenabt. In 937 stichtte Otto I met Rudolf II in Maagdenburg een Mauritiusklooster en liet daarheen ook het lijk van St. Moritz brengen. Deze stad nam door de keizerlijke gunst een bevoorrechte positie in en was bedoeld als hoofdstad voor het nieuwe rijk (Roma nova) en ook het aanzien van de hoofdheilige van de stad groeide tot hij onder Heinrich II de patroonheilige van het Rijk werd, wiens bijstand de koning evenzeer voor zijn tocht naar Italië als tegen de Polen afsmeekte. Vanaf de 12e eeuw werd de keizer in de St. Pieter aan het Mauritiusaltaar gezalfd. Dan komen we bij de zilveren band van Heinrich IV, waarmee we beland zijn aan het eind van de 11e eeuw, wanneer ook andere bronnen over de Duitse koningslans spreken als ‘de lans van St. Mauritius’.
Hoewel de inventaris van 1246 de lans nog als Mauritiuslans aanduidt, was deze in 1227 door paus Gregorius IX in zijn manende brief aan Frederik II aangeduid als de lans, die de zijde van Christus geopend had, als Longinuslans dus. Niet iedereen was die mening toegedaan. Zo was er tijdens de 1e kruistocht in 1098 een lans ontdekt, een gebeurtenis, die uitgebreid beschreven staat in de Anonymi Gesta Francorum van een Zuiditaliaanse ridder, die vertelt, dat de H. Andreas een boer uit de Provence, Peter Bartelomeus, in een visioen de plaats had getoond, waar de lans verborgen was, nl. in de kerk van St. Petrus in het nog te veroveren Antiochië, en erover beweerde, dat wie deze lans in de strijd meedraagt, nooit door de vijand overwonnen zal worden. De lans werd uiteraard gevonden op de door de apostel aangeduide plek. Maar van de Duitse lans wordt sinds Karel IV niet meer betwijfeld, dat hij de Longinuslans is; reeds in 1350 had paus Clemens VI een aflaat verleend voor de eens per jaar voor te nemen voor te nemen Weisung (openbare vertoning) van de lans en de andere ‘Rijksheiligdommen’ en in 1354 stichtte Innocentius VI op herhaald verzoek van Karel IV het feest ter ere van de lans en de kruisnagel (ook festum armorum Christi genaamd), dat op de 2e vrijdag na Pasen in Duitsland en Bohemen gevierd werd.

Ook van Karel de Grote wordt gezegd, dat hij de H. Lans bezat. Zo spreekt William van Malmesbury (1125) over de lans van Karel de Grote, waarmee de centurio de zijde van Onze Heer opende. In het Roelandslied (Chanson de Roland, eind 11e eeuw) treffen we de volgende regels aan:

Asez savum de la lance parler
Dunt Nostre Sire fut en la cruiz nasfret:
Charles en ad la mure, mercit Deu;
En l’oret punt l’ad faite manuvrer.
Pour ceste honur e pur ceste bontet,
Li nums Joiuse l’espee fut dunet. (2503 – 2508)

(Zeer wel weten we te spreken over de lans, waarmee Onze Heer aan het kruis werd gewond: Karel [de Grote] had ervan de punt, dankzij God; hij had hem laten zetten in de gouden pommel [van zijn zwaard]. Vanwege deze eer en deze gratie werd de naam Joyeuse [Vreugde] aan het zwaard gegeven.)

Al in een vroeg stadium is er sprake van een punt van het lansijzer. De vroegste vermelding van de lans zelf is in 570, als Antoninus de Martelaar hem ziet te Jeruzalem in de basiliek van Sion. Maar in 614 wordt Jeruzalem ingenomen door de Perzen en worden de relikwieën meegenomen, maar in 628 teruggegeven aan keizer Heraclius, aldus de Kroniek van Tabari. Maar in de Chronicon Paschale staat bij het jaar 614 te lezen, dat meteen na de inname van de stad een ondergeschikte van Sharbaraz aan de patriciër Nicetas de ‘punt van het lansijzer’ (cuspidem ferri Lanceae) gaf, die op 28 oktober naar Constantinopel werd gebracht. Deze punt, ingevoegd in de Ycona van Mursuphle, werd in 1241 door keizer Boudewijn aan Lodewijk de Heilige geschonken en verdween in de 18e eeuw uit de Bibliothèque Nationale. Paus Benedictus XIV (1740-1758), die deze geschiedenis kende, liet zich uit Parijs een natuurgetrouwe afbeelding van de lansrelikwie toesturen en constateerde dat de punt in Parijs paste op het ijzer in Rome.

Dit in Rome bevindende deel van het lansijzer was in 1492 door sultan Bajazet aan de paus geschonken en de intocht van het relikwie in Rome is vastgelegd op een fresco in de oude basiliek van Sint Pieter en is bewaard gebleven in de afdaling naar de Vaticaanse grotten. Bajazet had dit relikwie in handen gekregen, doordat in 1453 Constantinopel was ingenomen door de Turken. Dit deel van het lansijzer was in 670 door Arculfe gezien in de Constantijnse basiliek te Jeruzalem, maar moet kort daarop naar Constantinopel zijn overgebracht, waar keizer Constantinus Porphyrogenesis melding maakt van de gewoonte van het hof om op Goede Vrijdag de H. Lans te vereren in de Onze Vrouwekerk van Pharos. Daarna wordt de Lans van Constantinopel nog vele malen vermeld, vooral in Russische reisverslagen van de 14e en 15e eeuw. Ook de bekende reiziger Sir John Mandeville verklaart in 1357 de lanspunten van Parijs en Constantinopel gezien te hebben en dat de laatste veel groter was dan de eerste. Het misverstand, dat de lans van Rome de lans is, die gevonden werd te Antiochië tijdens de eerste kruistocht, lijkt nog steeds te bestaan. Deze lans is inderdaad te Constantinopel aangekomen als geschenk van Raymond de Saint-Gilles aan keizer Alexis, maar in 1101 komt de graaf de Saint-Gilles terug in Azië met de lans; het kruisvaardersleger wordt echter voor Tripolis in de pan gehakt en van de lans wordt niets meer vernomen.

Volgens de in 1271 gestorven Armeense historicus Vatan is de door de Franken in de Sint Pieterskerk te Antiochië ontdekte lans, waaraan de geschiedenis kleeft, dat de Joden er een beeld van Christus mee doorstoken hebben, waarop water en bloed vloeiden, in het bezit is van de Armeniërs. Deze lans, die niet echt een lans is, maar de punt van een banierstaf, bevindt zich sinds de 18e eeuw in het klooster van Estchmiatzine.

Literatuur:
Herbert, James, De Speer, Elsevier, Amsterdam/Brussel 1984 (= The Spear, London 1978)
Ravenscroft, Trevor, De lans van het lot. De occulte macht achter de lans, die de zijde van Christus doorstak… en hoe Hitler de kracht misbruikte om de wereld aan zijn voeten te krijgen, Ankh-Hermes, Deventer 3e druk 1989 (= 1974 = The Spear of Destiny; The occult Power behind the Spear which pierced the side of Christ … and how Hitler inverted the Force in a bid to conquer the World, York Beach, U.S., 1973)
Mély, F. de, Exuviæ sacræ Constantinopolitanæ. Notes et études archéologiques, Paris 1904, deel III: 100–163: La Sainte Lance Pièces justificatives.
F. de Mély, ‘Reliques de Constantinople’, in: Revue de l’Art chrétien 40 (1897), 1 – 11; 120 – 127; 287 – 302.