Cor Hendriks – De meeloper (de dubbel) (2 = slot)

Het thema van de ziel, die het lichaam verlaat, is uitgebreid onderzocht door Hannjost Lixfeld in zijn artikel ‘Die Guntramsage (AT 1645A)’ uit 1972 en door Claude Lecouteux in zijn studie ‘Fées, Sorcières et Loup-garous au Moyen Age’ uit 1992. Zij spreken niet van ‘ziel’: Lixfeld heeft het over ‘Alter Ego in Tiergestalt’ en over ‘Zweite Leib’, Lecouteux over ‘Double’.

Een voorbeeld van Lixfeld komt uit Amerika van een Duitse emigrant en speelt in Philadelphia, waar de vrouw woonde van een kapitein, die op de grote vaart was en zijn vrouw zou berichten en beloofd had op een bepaalde tijd terug te komen. Ze kreeg echter geen bericht en op de afgesproken dag was hij niet terug, dus ze vreesde het ergste. Een vriend raadde haar aan naar zekere zonderling te gaan, die buiten de stad woonde in een eenzaam huis en over wie vreemde dingen werden verteld. Ze ging naar de man en deze zei haar een tijdje te wachten tot hij terugkwam. Hij ging naar zijn slaapkamer en het duurde lang, zodat de vrouw ging kijken en hem verstijfd op de sofa zag liggen als een dode. Ze ging snel terug en even later kwam de man en vertelde dat haar man in Londen was in dat en dat koffiehuis en spoedig zou komen en wat de reden was, dat hij niet had geschreven. Toen haar man kwam en de reden vertelde van zijn niet schrijven was het als beschreven. En de vrouw wilde wel eens weten, wat het zou zijn als haar man de zonderling zou zien. Ze gingen dus er heen, maar toen de kapitein de man zag, stond hij versteld, want het was de man die hij had ontmoet in het koffiehuis in Londen. (Lixfeld, a.c., 62 naar Heinrich Jung-Stilling, ‘Theorie der Geisterkunde’, in: Jung-Stilling, Sämtliche Schriften, Bd. 6, Stuttgart 1837, 413-415 §101; ook te vinden in Teenstra 1848, 150f naar Joh. Heinrich Jung Stilling, ‘Theorie der Geestenkunde’, Leeuwarden 1814, 72f, die een verhaal toevoegt over iemand, die in een droom zijn moeder ziet sterven en naderhand van zijn broer hoort, dat zij inderdaad zo is gestorven.)

Vergelijkbare verhalen zijn bekend in Zweden (al bij Olaus Magnus), waarvan de samenvatting wordt gegeven door Bengt af Klintberg. Een predikant op bezoek in Lapland ontmoet een Lapse tovenaar, die voor hem wil uitvinden of het met de vrouw van de predikant goed gaat. De tovenaar valt in een diepe slaap en wanneer hij wakker wordt, geeft hij informatie over de vrouw en vertelt aan de predikant, waar hij de trouwring van de vrouw heeft verstopt. Wanneer de predikant thuiskomt, vertelt zijn vrouw dat ze haar trouwring is verloren op dezelfde dag dat een Laplander in de keuken kwam. De ring wordt op de door de Lap aangegeven plek gevonden. (Klintberg 2010, 265 type M153)
Een andere type vertelt over een koopman op de markt, die zich zorgen maakt over zijn vrouw thuis. Hij ontmoet een Lap met de reputatie van een tovenaar, die belooft uit te vinden of het goed met haar gaat. De Lap valt in een diepe slaap en na zijn ontwaken geeft hij informatie over de vrouw van de koopman en overhandigt een voorwerp (breiwerk, een paar sokken) als bewijs dat hij er daadwerkelijk is geweest (later krijgt de koopman te horen dat men zijn sokken heeft zien wegvliegen). (Klintberg 2010, 264f type M152)
Vergelijkbaar is ook het verhaal van de Zweedse soldaat, die ver van huis in de oorlog naar huis verlangt. Een oude Finse vrouw maakt het voor hem mogelijk om naar huis te vliegen (op Kerstavond). Hij treft zijn vrouw slapend (met een man slapend naast haar). De soldaat laat een teken achter dat hij thuis is geweest (neemt een schoen mee, bindt zijn kousenband om de bedpost) en keert terug. Wanneer hij uit de oorlog thuiskomt, heeft hij een bewijs van zijn bezoek. Soms vraagt de oude Finse vrouw een koe als betaling en een koe verdwijnt uit de stal van de soldaat, vgl. ‘The Black Ox’. (Klintberg 2010, 259 type M104)
In een derde type zitten de mensen in de rechtzaal te wachten op de rechter. Een Lap-tovenaar neemt het op zich uit te vinden waarom de rechter er nog niet is. Hij valt in een diepe slaap en wanneer hij ontwaakt, vertelt hij dat de rechters slee in een sneeuwjacht was blijven steken, maar dat hij weldra komt. De rechter komt en vertelt dat hij vastzat in een sneeuw, maar dat een Lap hem hielp los te komen. Op dat moment ziet hij de Lap en roept: ‘Daar is hij!’ (Klintberg 2010, 265 type M154)

Dit doet denken aan een verhaal, dat Augustinus vertelt in zijn ‘Stad Gods’ (XVIII, 18; 1984, 783f), die nog toevoegt, dat deze verhalen hem zijn verteld door personen, van wie hij zich niet kan voorstellen dat ze tegen hem liegen. Een man zag ’s nachts in zijn huis, voordat hij naar bed ging, een filosoof naar hem toekomen, een man die hij goed kende; en deze man gaf hem uitleg over een aantal dingen van Plato, die hij eerder [thuis] weigerde uit te leggen, als hij ernaar werd gevraagd. Toen werd aan de filosoof gevraagd, waarom hij iets in het huis van de ander gedaan had, dat hij thuis geweigerd had te doen toen hij erom werd verzocht, en hij antwoordde: ‘Ik deed het niet; ik droomde slechts dat ik het deed.’ En Augustinus voegt toe: Dit toont, dat wat de ene zag in zijn slaap, getoond werd aan de ander, wakker zijnd, door middel van een fantoomverschijning (= ‘double’).

Een ander voorbeeld is een Engels verhaal over Mrs. Butler, woonachtig in Ierland, die op een dag aan haar man en de andere aanwezigen vertelde een wonderlijke droom te hebben gehad, doorgebracht in een heerlijk huis, dat ze in detail beschreef. De droom herhaalde zich enige malen en ze sprak er geregeld over, tot het over was. Enige jaren later had de familie genoeg van Ierland en vertrok naar Engeland en zochten een huis in de omgeving van Londen. Op het laatst kwamen ze in Hampshire en opeens herkende Mrs. Butler de straat en het huis uit haar droom. Het bleek goedkoop, dus de koop was zo gesloten. Naderhand vonden ze de prijs toch wel erg laag en vreesden dat er iets aan het huis mankeerde en vroegen de makelaar ernaar. Deze schrok van hun binnenkomst en zei: ‘Nu de koop gesloten is, kan ik het wel zeggen; het huis staat bekend als spookhuis, maar daarvoor hoeft u, mevrouw, niet bang te zijn, want u was het spook!’ (Briggs 1977, 265f naar Augustus Hare, ‘In My Solitary Life’, 263)

De Engelsen hebben een woord voor deze ‘dubbel’: ‘wraith’, volgens Hornby de verschijning van een persoon gezien vlak voor of na zijn dood. Briggs onderscheidt diverse soorten wraiths: soms ziet een mens zijn eigen dubbelganger en dit wordt vaak gezien als een teken van aanstaande dood, vooral wanneer de man en zijn dubbel oog in oog staan (hij kan dan verjaagd worden door schelden), maar het vaakst verschijnt de wraith op het moment van sterven aan vrienden of verwanten op een afstand. Soms wordt de man dubbel gezien, zoals in ‘The Doctor’s Fetch’, toen de vrouw van de dokter haar man naast zich zag liggen slapen en tegelijkertijd bij het raam staan. Soms is de wraith niet doodsvoorspellend, maar gaat slechts waar de persoon wil gaan. De verschijning van de wraith bij de dood is een bijzondere vorm hiervan, zoals in het verhaal van de stervende moeder, die heel erg graag haar kinderen nog eens wil zien, in een trance valt, en tevreden en gerustgesteld ontwaakt, omdat ze hen bezocht heeft en door hen gezien is. (Briggs 1977, 26)

Ook in heksenverhalen komen we de dubbel tegen. In Ierland wilden twee jongens erachter komen of een vrouw een heks was. De ene ging op bezoek en zat met de heks en haar dochter te praten, terwijl de andere in de tuin appels stal. Toen de prater later bij de steler zijn deel van de appels kwam halen, maakte deze hem verwijten, want toen hij twee of drie appels geplukt had, was de oude vrouw gekomen en had hem met stokslagen verjaagd. De ander zei dat de vrouw het huis niet had verlaten. Toen wisten ze dat ze een heks was (Duncan, in: Folk-Lore 5, 183f).
In een Mexicaans verhaal bekent iemand tegen een priester te heksen. De priester probeert de hekserij te discrediteren en vraagt de man hem een roos van zekere rozenstruik te brengen. De man laat zich in een kamer opsluiten. De priester betreedt de kamer en vindt een lichaam zonder hoofd op de vloer uitgestrekt. Hij steekt een naald in de hiel van het lijk. De man komt hinkend terug maar met de roos. (Hansen 1957, 85)

Het bezitten van een ‘double’ is iets, dat vooral aan sjamanen wordt toegeschreven en de Lappen gelden wat dat betreft als voorbeeld. Een Fin in de bossen van Säfsen (in Dalarne in Zweden) had pech met zijn kudde en besloot een Lap op te zoeken, die goed onderlegd was in de kunsten van de trollen. Na een dagenlange tocht door de wildernis kwam hij bij de hut van de Lap, die hem al verwachtte, bij naam groette en vertelde, dat het bij hem thuis okay was; hij was er gisteren nog, zat op het dak, waarop de vrouw van de Fin naar buiten was gekomen en hem gedreigd had met de huissleutel. De Lap wijdde de Fin in in de trollmysteries en verzekerde hem dat het met zijn kudde prima zal gaan. De Fin gaf hem geschenken en ging terug naar huis, waar hij alles vertelde aan zijn vrouw, die zich herinnerde, dat er een ekster op het dak zat op de dag dat de dieren leken op te leven, en omdat de ekster een ongeluksvogel is, had ze geprobeerd hem weg te jagen met de huissleutel. Sindsdien staan eksters in hoge ere. (Booss 1984, 326f)

Het verhaal van de dubbel is al oud, want al te vinden in de Salomon-sage uit de Talmoed (Gittin 68b; 4e eeuw). Het is de geschiedenis van koning Salomon en de demon Asmodeus, die hij had ingeschakeld om te helpen bij de bouw van de tempel. Op een keer echter wilde de koning de macht van de demon testen en gaf hem zijn ring. Daarop smeet de demon de koning 400 mijl ver weg in een vreemd land en nam zelf de gedaante van Salomon aan en zette zich op de troon. Na velen jaren kwam Salomon terug in Jeruzalem, waar de leden van het Sanhedrin hem eerst niet wilden geloven, maar tenslotte Benaia lieten komen, de trouwe dienaar van Salomon en hem vroegen of hij ooit door de koning werd geroepen. Hij bekende dat dit al een hele tijd niet meer was gebeurd. Toen werd geïnformeerd bij de harem, die hij wel bezocht, en gevraagd werd naar zijn voeten, waarop de dames antwoordden, dat de koning altijd zijn sokken droeg [om niet zijn afwijkende voeten te tonen: er is kennelijk altijd iets mis aan de dubbel]. Nu wisten de rabbi’s genoeg en ze escorteerden de koning naar het paleis, gaven hem de keten en de ring en toen de koning de troonzaal betrad, waar Asmodeus in de koninklijke gewaden [en met het uiterlijk] van Salomon zat, slaakte deze een vreselijke gil en vloog meteen de lucht in. (Rappoport 1995, I, 86f)

Gebaseerd op de Salomonslegende is de geschiedenis van Keizer Jovinianus, die om te boeten voor een hovaardige gedachte (= hybris) voor een tijdje werd verdreven van troon en huis door zijn bewaarengel, die zijn gedaante aannam tot de koning berouw toonde. (Köhler 1900, 207) Door Köhler wordt dit besproken naar aanleiding van het gedicht ‘Der nackte König’ van Der Stricker. Nauw in verband met deze verhalen van ‘De koning in het bad’ (waarin de koning maar heel kort is weggeweest en ondertussen jaren aan avonturen beleefde) staan de Moslimversies van de Salomonsage. Hierin neemt de koning daadwerkelijk een bad (in het badhuis) en geeft zijn zegelring in bewaring aan een van zijn vrouwen. Vanwege een zonde (hybris) had God besloten Salomon voor 40 dagen te straffen (dus aanzienlijk korter dan in de Joodse versie). Daarop nam de machtige demon Sakhr [wat een van de namen van Indra is, die in de Perzische mythologie tot een demon geworden is] de gedaante van Salomon aan en liet zich de ring geven. Toen Salomon zelf een tijdje later kwam en erom vroeg, werd hij uitgelachen en verdreven (aangezien het licht van de profetie van hem was geweken, werd hij niet herkend). Hij zwierf 39 dagen bedelend en door iedereen bespot door het land en was op de 40ste in dienst van een visser. Ondertussen had Assaf, Salomons vizier, argwaan gekregen en was met enige schriftgeleerden in de troonzaal binnengedrongen en had de Naam van God uitgesproken, waarop Sakhr zijn demonische vorm aannam en wegvloog naar de zee, waar hij Salomons ring liet vallen, die door Gods wil werd ingeslikt door een vis, die de visser ving en aan Salomon gaf als loon voor die dag. Toen Salomon ’s avonds de vis schoonmaakte, vond hij de ring en beval [zoals Aladdin en de geest van de lamp] de wind hem naar Jeruzalem te brengen, waar hij al de geesten, mensen en dieren onder zijn bevel vergaderde en vertelde van wat hem de afgelopen 40 dagen overkomen was. Hij was in staat de demon Sakhr te vangen en bande hem in een koperen pot, die hij in zee wierp [waar de visser uit het bekende verhaal uit 1001 Nachten hem in zijn net vond]. (Köhler 1900, 208-210)

Hoe deze sagen over Salomon veranderen in moderne sagen is te zien aan een sagetype, dat Linda Degh samenstelde aan de hand van 92 Hongaarse varianten. Een man of een vrouw, die afgezonderd woont, kwijnt weg naar een afwezige (in buitenland werkend of in een oorlog) of dode geliefde of echtgenoot/echtgenote. Een demongeest, die door de lucht vliegt als een brandende pijl of een ster (ook Sakhr zweefde als een demongeest boven het paleis), neemt de gedaante aan van de geliefde en neemt diens plaats in. De geest komt regelmatig en slaapt met de man/vrouw, bleekheid veroorzakend (zoals de nachtmerrie), hetgeen de achterdocht wekt van vrienden of een wijze vrouw. Een test (voelen van de linkervoet onder de dekens of het werpen van as om voetafdrukken te tonen) onthult de identiteit van de geest: de linkervoet is die van een gans (van Asmodeus werd gezegd dat hij kippenpoten had). De geest wordt gevangen met een speciaal soort strik (vergelijk nachtmerrie) en er zijn diverse methoden om van hem af te komen (slaan met berkentwijgen). De geest verspreidt vonken door de hele kamer en ontsnapt via de schoorsteen, het huis en de omgeving vullend met vuil en vonken en vliegt dan weer weg als een brandende pijl. (Dégh 1995, 231f) Het is erg overeenkomstig de verhalen van het wisselkind, dat ook wordt verjaagd door het met stokken te slaan, waarna het de schoorsteen uitvliegt, alles met vuil en vonken overdekkend.
Vergelijk ook het volgende geval uit Brazilië. De vertelster woonde in de stad naast een visser. Hij ging iedere avond naar de rivier. Tijdens zijn afwezigheid kwam eens een vreemdeling naar het huis van de visser en verleidde zijn vrouw. Telkens wanneer de visser weg was, bezocht de vreemdeling het huis. De visser vermoedde niets maar merkte op dat zijn vrouw zeer dun en gelig werd. Hij bemerkte ook dat iedere nacht een ‘bôto’ (een betoverd wezen in staat om vrouwen te verleiden, soms gezien als het ware beest uit de diepte [i.e. de duivel]) zijn kano volgde tot een bepaald punt en dan verdween. Hij besloot deze toevalligheid te onderzoeken en na de bôto hem hebben laten volgen keerde hij terug aan land. Toen hij zijn huis betrad, zag hij een man naar het water rennen. Hij meende hem erin te zien duiken en uit het water omhoog komen blazend zoals bôto’s doen. De volgende nacht maakte hij zich gereed om de bôto tegemoet te treden en toen hij hem de kano zag volgen schoot hij hem dood. Het water kleurde rood met bloed op de plek waar de bôto zwom. De visser keerde naar huis terug, maar hij was niet meer de oude. Hij werd ziek met een ongeneeslijke koorts en stierf korte tijd daarna. (Carvalho-Neto 1969, 64)

De brandende pijl is uiteraard een ‘meteoor’ of ‘vallende ster’, te vergelijken met die uit een verhaal van Hugh Miller, zich afspelend west van Cromarty in de tijd van Charles I. Een scheepsmeester had daar aangelegd en zat op een avond alleen op het dek, de terugkeer van zijn bemanning af te wachten, toen een suizend geluid hem deed opkijken. Hij zag wat een van die meteoren, bekend als vallende sterren, leek te zijn, door de hemel schieten in de richting van een boerderij, daarbij toenemend in grootte en helderheid, tot de scheepsmeester alles even duidelijk zag als overdag. De meteoor daalde neer tot hij bijna het dak raakte, waarop een haan binnen kraaide, waarop de meteoor weer omhoog ging, maar daarna weer begon te dalen. Opnieuw kraaide de haan en de meteoor ging weer omhoog als tevoren. Nog een derde keer kwam hij neergedaald en kwam bijna tot op het dak, maar weer kraaide de haan en de meteoor verhief zich en verdween tussen de sterren. De volgende nacht gebeurde precies hetzelfde en de dag daarna bezocht de scheepsmeester de molenaar en kocht de haan om te zien wat er zou gebeuren als de haan weg was. Pas een maand later kwam hij terug naar de plek en zag dat de boerderij was verdwenen. Toen hij ter plaatse kwam, zag hij een hoop geblakerde stenen en hem werd verteld dat de boerderij tot de grond was afgebrand in de nacht nadat hij was weggevaren, maar niemand wist hoe. (Miller 1858).

Het gehele artikel met literatuuroverzicht is te vinden in de bijgevoegde PDF.

PDF:
De meeloper