Theo Knippenberg – Twee vrouwen

Harry zou het eerste hoofdstuk van een nieuw feuilleton voor mij schrijven. Het was voorschotdag. Maar het werd wat ongemakkelijk. Ik zat op de witte bank, Harry in z’n eigen stoel, maar Sjoerdje, die net koffie had gebracht, bleef staan. Ze was boos, niet op mij maar op het Barlaeus om de hoek, of op haar dochter. Een van die twee deugde blijkbaar niet voor de ander.

Harry frunnikte aan z’n pijp en we knikten allebei en mompelden ja en wachtten. Pas toen Sjoerdje de kamer uit was kon ik de enveloppe met inhoud uit mijn binnenzak ongeopend laten verhuizen naar zijn binnenzak. Harry bezegelde onze transactie met een knikje en een glimlach. Kitty zou blij zijn.

Twee maanden later. Een vroegdonkere decemberavond, een lege straat aan een verregend Vondelpark. Een dunne, haast onzichtbare man in een grijze regenjas belt aan in het schemerig verlichte portiek van een oud herenhuis. Hij overhandigt een bruine akte-envelop; een nieuw verhaal is geboren.
Maar wie in die envelop een onvervalste Mulisch verwachtte, kwam bedrogen uit. Het bleek een valse, maar meesterlijk vervalste, Reve te zijn.

‘Riep je, schat?’ klonk haar verstikte stem uit de kamer.
Op de gang struikelde hij over een ijzeren emmer vol stinkend maandverband van de buren. Dat mankeerde er nog maar aan.
Met weerzin keek hij naar Bep. Zij huilde nog steeds. De goedkope rimmel van haar oogharen was uitgelopen en stond in zwarte vegen over haar kwabbige wangen. De puist bij haar neus was weer groter geworden. Er zat nu een gele pit in.
‘Er is niks meer,’ zei hij.
‘Dan ga ik water opzetten.’
‘Waarvoor?’
‘Omdat het fluiten van de ketel zo gezellig klinkt.’
De doorweekte zakdoek tegen haar neus drukkend ging zij naar de keuken.
Lusteloos begon hij aan de radio te draaien. Hilversum, Huizen, Beromünster, Zeessen, overal dezelfde puinhoop. De wereld is één grote vergissing, dacht hij. Plotseling stak hij zijn billen naar achteren en liet een wind. Dat was een goed teken, want sinds donderdag was hij niet meer afgegaan. Vandaag was het de Dag des Heren. Opgelucht keek hij om zich heen. Was er dan toch nog hoop?