Tessa van Veen – Je kunst of je leven (3): Manisch-depressieve stoornis

Edwin schuwt het avontuur niet en is pienter. Rond het 23ste levensjaar openbaart zich de manisch-depressieve stoornis. Perioden van absolute levenslust en aanstekelijke opgewektheid wisselen elkaar af met perioden van totale lusteloosheid, vlakheid, en doodsgedachten. In de manische fase of de aanloop daar naartoe lukt alles. Een tomeloze energie steekt de kop op, en wat iemand ook aanpakt het werkt! In Edwin zijn geval is dat kunst, antiek, juwelen, zelfgebouwde meubels, maar ook paarden. Waar iedereen struikelt gaat hij door. In de juwelenbranche gaat veel geld om, en de nevenactiviteiten van sommige klanten zijn soms nog lucratiever. En vereisen minder intelligentie: “Easy money”, althans dat denken er wel een aantal. Bijnamen zijn heel gewoon, die lange, die bleke, je weet wel. De protserige klokjes, de feestjes, de exorbitant dure auto’s, het valt allemaal wel een beetje op. Het is een andere tijd, oké, maar echt niemand had een vergunning, ook toen niet. Hoewel zelfs bankinstellingen vaak een oogje dichtknepen bij de aflevering van enige sporttassen met cash. Hé, doe niet zo moeilijk, er valt toch wat te verdienen! Er wordt wat af geklaagd over mislukte transporten en onbetrouwbare handelspartners. Edwin zakt weg in een depressie. Tijdens een depressie doemen hele zwarte gedachten op. De dag beginnen voelt ineens als een regelrechte hel. Licht en geluid komen nu veel harder binnen. Zo erg zelfs, dat de dood echt de beste optie lijkt te zijn om aan dit alles te ontkomen. Het gejengel van de klanten, het is niet te verwerken. Fatalistische gedachten spoken rond in zijn hoofd. Het blijft niet onopgemerkt: “Wat is er toch met jou aan de hand? Je moet een beetje ontspannen, je werkt ook zo hard”. En ja, het gebruik van een bepaald goedje helpt wel. De vuurbal, die af en toe tot ontploffing dreigt te komen in zijn hoofd, lijkt voor even onschadelijk gemaakt. Je weet nooit wanneer het vreselijke gevoel precies komt, dus een voorraadje in huis hebben is prettig. Iets groter inkopen drukt de prijs. Prima uitgangspunt. Als angst voor de dood geen rol meer speelt kan iets of iemand op je pad je leven danig in de war schoppen. Een bepaalde onderkoeldheid in stress situaties, het is soms jaloersmakend. Een verzorgd uiterlijk, een makkelijke babbel, kennis van zaken. Tja, dat wil iedereen wel uitstralen. Als het leven even geen waarde meer heeft, wat maakt het dan nog uit, “Let’s do it”. Jetlag? Nooit van gehoord, ik leef weer! Het is een geforceerde manier om wat te voelen. De totale gevoelloze staat verdwijnt door de adrenaline. Filmscenario’s, waar Mario Puzo jaloers op zou zijn, trekken aan Edwin voorbij. Maar….een beschermend stemmetje zegt hem gelukkig op tijd: dit blijft niet goed gaan. Hier moet een einde aan komen. Hij tipt zichzelf weg, er blijft toch nog een flinke straf over. De rechter: “U had niet zoveel in huis mogen hebben”. Vier jaren voor de boeg.

Gedurende die vier jaren bezoekt Edwin verschillende instellingen. Waaronder de koepel in Haarlem en de gevangenis in Veenhuizen. Hij mag het allemaal tijdelijk zijn thuis noemen. Er gebeurt veel, binnen. Het is kerst in de bajes. Terwijl zijn medegedetineerden kerstliederen ten gehore brengen in de recreatiezaal hebben Edwin en zijn kompaan een plan. Het gebouw (het huis van bewaring in Zwaag) hypermodern, net opgeleverd, heeft toch een lacune: het ontluchtingssysteem. Het is niet veilig voor het brein van Edwin, dat opnieuw een uitdaging zoekt. Hij “schaakt” tegen de ontwerpers van het gebouw. Zijn “partner in crime” lijdt aan suikerziekte, dit is een belemmering voor het plan. Maar Edwin is loyaal, en neemt deze complicerende factor voor lief. Als er, na adembenemende momenten tijdens het verblijf in het pijpsysteem, eenmaal buiten, onenigheid ontstaat over links of rechts, gaat het mis. Hopster (en medegedetineerde) wordt opgepakt. Een ontsnapping van filmische omvang komt ten einde. Het (beste) excuus: “Ik wilde graag thuis kerstmis vieren”.

Kerstmis 1961, ma Hopster is hoogzwanger. Wat ze dan nog niet weet is dat Edwin, de naam en het geslacht weet ze al wel, zal worden “geboren met de helm”. Een toepasselijke naam “Edwin” zo zal blijken. Zeker in combinatie met het bijzondere en zeldzame fenomeen, dat zich even later zal voordoen. Het komt erop neer, dat de vliezen bij de vrouw niet eerst breken, maar om het hoofdje van de baby blijven zitten. Soms deels, soms helemaal. In het Engels noemt men het “achter de sluier”. Aan kinderen, die zo ter wereld komen worden bijzondere gaven toegeschreven. In vroeger tijden werd het vlies gedroogd en bewaard. Soms zelfs meegedragen bij belangrijke gebeurtenissen. Edwin is oorspronkelijk een oud Engelse naam, ead (rijk, gezegend) en wine (vriend). In het Nederlands: beschermer van het erfgoed. Als je de sluier ziet als de sluier tussen onze wereld en de geestenwereld, dan kan degene, die achter de sluier geboren is, nog contact hebben met deze andere realiteit. De reden dat degene, die met de helm geboren is, de gave heeft van helderziendheid en uit zijn lichaam kan treden, vinden we in de connectie tussen het vlies en het IJslandse woord fylgja en hamr. Fylgja en hamr waren zowel termen voor het geboortevlies als voor het alter ego. De ‘helm’ is te zien als de zetel van de dubbel. Door middel van het geboortevlies kan de geest of het alter ego, dubbel het lichaam verlaten. Omdat de dubbel – in de vorm van het vlies – de persoon direct bij de geboorte al begeleidde, wist men dat die persoon een zeer sterk en actief alter ego zou hebben. Het kan resulteren in het feit, dat deze persoon ‘s nachts uit zijn lichaam treedt, of hij dat nu wil of niet. Sjamanen leerden om deze vaardigheid in bedwang te houden en te gebruiken naar eigen inzicht. Voor degenen die hun lot onder ogen zien en niet vechten tegen deze gave zou de ‘helm’ een zegen zijn. Zij leren de wijsheid en de macht van het kunnen omgaan met het andere ik. Voor degene, die dit lot niet aanvaardt, of in een maatschappij geboren wordt, waarin het paranormale niet is geaccepteerd, betekent de ‘helm’ een vloek. Een dergelijk persoon zal nooit volwaardig lid kunnen worden van de gemeenschap. Deze wordt met angst en achterdocht bekeken, en kan het ware levenslot – en daarmee het geluk – niet volgen.

Het is misschien allemaal als niet iets om trots op te zijn: detentie. Maar een bijzondere sociale leerschool is het wel. Tijdens de detentieperiode gaat Edwin voor behandeling naar een forensisch psychiatrische kliniek genaamd “Licht en Kracht” in Assen. Het is er een smeltkroes van complexe, zonderlinge figuren, die zeker niet gespeend zijn van intelligentie en creativiteit, integendeel. Hoewel het een rare gewaarwording is als je met iemand het ene moment geanimeerd de politieke situatie en zijn kijk daarop bespreekt, en deze het andere moment geschrokken op zijn horloge kijkt, en je meedeelt dat hij haast heeft. Hij zegt: “Het ruimteschip landt zo, en dan wordt ik opgehaald door aliens”. In een ver verleden, toen Licht en Kracht nog niet bestond, lag er op de huidige locatie te Assen een groot veld waar mensen in plaggenhutten woonden. Er doet een verhaal de ronde dat één van de bewoonsters van Lombok, zoals het veld genoemd werd, voorspellende gaven had; Antje Philips was ‘met de helm op geboren’. “Op een donkere nacht zag zij voor haar keet in het veld dat de bossen gerooid werden en verder zag zij veel mannen en vrouwen in witte jassen. Dit was de plek waar later Licht en Kracht is gekomen; de witte figuren waren de doktoren en het verplegingspersoneel.” Antje kreeg gelijk, in 1935 werd begonnen met de bouw van Licht en Kracht. Voor Edwin is het verblijf daar op dat moment, helaas niet het juiste moment om zijn behandeling te starten. Hij maakt er meer een schaakspel van. Hij schaakt tegen het behandelend personeel. Dat schiet natuurlijk totaal niet op. Hij neemt wel de tijd om veel na te denken. Hij laat daarbij zijn creativiteit de vrije loop. Het kunstwerk, dat de psychiatrie uitbeeldt in geometrisch-abstracte kubusachtige vlakken (die eerst in zijn brein en daarna aan de tekentafel ontstaan) wordt zelfs levensgroot in de ontvangsthal van de kliniek uitgevoerd. Het is een goede vertaling van het gevoel vanuit de patiënt gezien, zo oordeelde men. Het is historisch gezien een bijzondere omgeving, daar bij Veenhuizen, Norg, en Assen. Het vormt een brandpunt van twee eeuwen sociale geschiedenis, een pelgrimsoord voor verlichte geesten, en een vanuit het oogpunt van armoedebestrijding indrukwekkend voorbeeld van beschaving. Van utopie tot verbeteringsgesticht. Van gesloten gevangenisdorp tot open kunstenaarskolonie. Het is erfgoed van politieke en maatschappelijke stromingen in Europa, die de samenleving de afgelopen eeuwen hebben beroerd. Anno 2015 wordt het weer een toevluchtsoord. Voor Edwin, maar misschien uiteindelijk wel voor veel meer stedelingen. Net als in de oorlog, toen was men ook beter af op het platteland.

De inmiddels eerste echtgenote van Edwin houdt het niet meer uit en kan niet op hem wachten, het leven gaat buiten immers ook gewoon door. Het huwelijk, met ups and downs houdt geen stand. Als licht en geluid als messen door je ziel snijden is ‘s ochtends stofzuigen, de ramen opengooien en roepen: “Goedemorgen zonder zorgen” niet de beste omgangsmethode gebleken. Edwin is op twee vlakken weer een vrij man. Ieder gaat zijns weegs. De paden zullen elkaar nog wel kruisen, maar daar heeft echt niemand baat bij. Overigens heeft niemand beweerd dat het omgaan met een persoon als Edwin gemakkelijk is. In mijn optiek vereist het nogal wat inlevingsvermogen. Maar bovenal, daadwerkelijke interesse in de ander.

De naam Licht en Kracht is genomen uit Psalm 27 waar geschreven staat: “…De Heer is mijn Licht en Heil, voor wie zou ik vrezen. De Heer is mijn Levenskracht, voor wie zou ik vervaard zijn…” In de psychiatrie wordt nogal eens verwezen naar het verhaal uit de bijbel: Jezus geneest de bezetene van Gerasa.

Het doet mij denken aan een schilderij van Paul Bril (olie op paneel 25,5 x 35,5 cm) uit onze collectie voorstellende Jezus geneest de bezetene van Gerasa.

“Ze kwamen aan de overkant van het meer, in het gebied van de Gerasenen. Toen Jezus uit de boot gestapt was, kwam hem meteen vanuit de grafspelonken een man tegemoet die door een onreine geest bezeten was en in de spelonken woonde. Zelfs als hij vastgebonden was met een ketting kon niemand hem in bedwang houden. Hij was al dikwijls aan handen en voeten geketend geweest, maar dan trok hij de kettingen los en sloeg hij de boeien stuk, en niemand was sterk genoeg om hem te bedwingen. En altijd, dag en nacht, liep hij schreeuwend tussen de rotsgraven en door de bergen en sloeg hij zichzelf met stenen. Jezus geneest de bezetene van Gerasa”.

Toen hij Jezus in de verte zag, rende hij op hem af en viel voor hem neer, en luid schreeuwend zei hij: “Wat heb ik met jou te maken, Jezus, Zoon van de allerhoogste God? Ik bezweer je bij God: doe me geen pijn!”

De man mag dan een dwaas zijn, hij weet feilloos Jezus correct te identificeren. Zoals wel vaker in de Bijbel zijn het de losers en de outcasts, die begrijpen wat er feitelijk aan de hand is.

Want hij had tegen hem gezegd: “Onreine geest, ga weg uit die man.” Jezus vroeg hem: “Wat is je naam?” En hij antwoordde: “Legioen is mijn naam, want we zijn met velen.”

Hij smeekte hem dringend om hen niet uit deze streek te verjagen. Nu liep er op de berghelling een grote kudde varkens te grazen. De onreine geesten smeekten hem: “Stuur ons naar die varkens, dan kunnen we bij ze intrekken.”

Hij stond hun dat toe. Toen de onreine geesten de man verlaten hadden, trokken ze in de varkens, en de kudde van wel tweeduizend stuks stormde de steile helling af, het meer in, en verdronk in het water.

Het schilderij maakt geen deel meer uit van de huidige collectie, het is “heen gestuurd met de zwijnen”. Soms moet je afscheid nemen van stukken uit de collectie; houden van is ook loslaten. Een collectie is nooit een statisch gegeven, het is een dynamisch geheel.

Wie weet hoe “Licht en Kracht” er over veertig jaar uit zal zien? Misschien is ze dan overbodig geworden door de voorzorg, of doordat de wereld één groot gekkenhuis is geworden. Wie het weet mag het zeggen ….. Aldus de slotwoorden van ds. Sanders (hij was ruim dertig jaar als geestelijk verzorger aan Licht en Kracht verbonden) tijdens een interview in 1975. Anno 2015 wordt er in het nieuws gesproken over een grote toename van geestelijke gezondheidsproblemen. Het laatste zou dus wel eens het geval kunnen zijn. Een beschaving wordt afgemeten aan haar omgang met geesteszieken, minderbedeelden, erfgoed en kunst. Onze beschaving, zo moeten we helaas constateren, neemt dan ook in rap tempo af.

Over de dubbel bestaat een interessante theorie:

Het basisbegrip van de theorie van Girard is de mimesis ofwel het mimetisme. Beide begrippen betekenen bij hem nabootsing in menselijk gedrag en verlangen. Het menselijk verlangen is volgens Girard complexer dan de eenvoudige rechte lijn die subject met het object verbindt. Het verlangen is niet louter subjectief, noch louter objectief. Er speelt steeds een derde dimensie mee: het model van het verlangen. In tegenstelling tot instincten worden menselijke verlangens bepaald door een model, dat onbewust nagebootst wordt.

Dit idee is ook interessant om los te laten op kunst en kunstenaars. Nadoen. Wie herkent niet dat gevoel van vroeger op school bij de tekenles. Dat grote witte vel staart je aan, althans staart jóu aan. Een ander is al direct geestdriftig begonnen. Je vraagt je af wat zou die ander tekenen? Jij hebt helaas geen inspiratie en gaat het afkijken. De ander raakt geheid geïrriteerd.

Wanneer de afstand klein is, kan het oorspronkelijke model op zijn beurt het verlangen, dat hij aan het subject gesuggereerd heeft imiteren. Daardoor wordt het verlangen van dat oorspronkelijke model sterker. Het verlangen van het oorspronkelijke subject wordt door de imitatie van het heviger verlangende model eveneens sterker. En zo ontstaat er een escalatie van verlangen naar het object. De termen model en subject zijn dan eigenlijk niet meer van toepassing. Beide antagonisten zijn gefascineerd door elkaar in hun verlangen naar het object dat ontaard is in een rivaliteit. Door de steeds toenemende imitatie van elkaar, worden ze steeds meer aan elkaar gelijk.

Of het een strikt juiste associatie is, weet ik niet, maar ik moet denken aan het feit dat (meestal binnen een familie) twee mensen enorme ruzie hebben. Het loopt hoog op. De twee willen niets meer met elkaar te maken hebben. Jaren gaan soms voorbij zonder een woord. Als je dan vraagt: “Waarom zie je tante Gerda eigenlijk nooit meer?” Dan is het misschien niet eens meer helder waarom ook al weer. Het antwoord kan bijvoorbeeld zijn: “Iets met gordijnen of zo?” Anderzijds kan de vraag na járen ook juist heel snel de kern raken. Juist niet in het heetst van de strijd, dan wordt tot in detail verteld, wat er allemaal loos is.

Het moderne verlangende subject schrijft aan zijn model een metafysisch prestige toe. Dat metafysische prestige straalt af op het object. Wanneer een van de rivalen in de strijd het object definitief verwerft, is ontgoocheling van die persoon waarschijnlijk, omdat de kloof tussen de gebruikswaarde van het object en het prestige, dat het in de strijd verworven had zo groot is.

Een “Jip en Janneke” voorbeeld of liever gezegd Jip en Japie voorbeeld: er zijn twee autootjes te verdelen, een rode en een blauwe. Japie mag eerst kiezen. De verwachting is, dat hij voor het rode autootje zal kiezen (denk Ferrari, brandweerauto) als meest begeerlijk. Wanneer Japie kiest voor de blauwe en daar zeer mee in zijn nopjes is, zal Jip, die noodgedwongen achterblijft met het rode autootje, lichtelijk sip zijn, ondanks dat hij het rode exemplaar heeft. Je mag kiezen tussen twee schilderijen, beiden ogen authentiek, het ene schilderij is duidelijk een voorstelling van Van Gogh, het andere schilderij is zeer mooi, maar niet zo 1,2,3 herkenbaar als een bekende meester. Welke kies je?

Tevens argumenteert Girard dat het object minder belangrijk wordt naarmate de strijd tussen de rivalen escaleert, omdat het verlangen – dat het instinct overtroeft en in een bepaalde richting kan sturen – door het verlangen van de ander aangevuurd wordt, niet door het object! In een moderne context wordt die strijd vaak niet met wapens gevoerd. Iedere rivaal meet zijn winst of verlies af aan kleine tekens die hem nu eens het gevoel geven, dat hij een winnaar is met een fenomenaal metafysisch prestig,e en dan weer het idee geven dat hij een mislukkeling is. Het gaat hier dan om een manisch-depressieve ziekte. De rivalen hebben daarbij de illusie dat een essentieel verschil hen scheidt, terwijl ze eigenlijk volkomen aan elkaar gelijk zijn door de op de spits gedreven imitatie. Ze zijn wat Girard ‘de dubbels’ noemt.

Voorbeeld: Edwin huurt, met een eeuwigdurend huurcontract, de monumentale zolder van een stadspaleis. Als de huiseigenaar het pand met 5 miljoen gulden winst kan verkopen, vrij van huurders, begint de strijd. Na een volstrekt drama betaalt de huiseigenaar ruim twee ton in guldens aan Edwin. Een Pyrrusoverwinning.

In “La violence et le sacré” (1972) heeft Girard voor het eerst zijn mimetische theorie toegepast op het ontstaan van de menselijke cultuur. Hij stelt dat de toename van de hersenmassa bij de mensachtigen betekende, dat ze steeds beter werden in nabootsing. Dat impliceerde een toename van het leervermogen, maar eveneens een toename van de rivaliteit. Uiteindelijk waren de dierlijke instinctieve dominantiepatronen niet meer in staat om zich te handhaven onder druk van het mimetische geweld. Er ontstonden zogenaamde mimetische crises waarbij alle leden van een groep zich tegen elkaar richtten in collectief geweld.

De kunsthistorie kent vele groeperingen en stromingen. Groepen kunstenaars die zich kenmerken door de kritische verwerping en de bestrijding van de bestaande maatschappij en cultuur. Voorts vormt de hechte samenwerking van een aantal kunstenaars – zoals die nog niet eerder voor mogelijk was gehouden – in een groep, een organisatie, die van de individuele kunstenaars een zekere discipline eist, op zijn minst de ondertekening van een collectief program. En daar doen zich de problemen voor. Kunstenaars zijn lang niet allemaal gedisciplineerd, noch collectief ingesteld. Het samenvoegen van kunstenaars impliceert min of meer na korte of langere tijd het uiteenvallen van die groep, al dan niet met ruzie en of zelfs geweld. In drie opzichten interessant in deze context is Rob Scholte (1958). Wat mij betreft een popart kunstenaar, maar ook geschaard onder het postmodernisme, een moeilijke term, want daar valt zo onnoemelijk veel onder. Hij maakte een kunstwerk van het copyrightteken ©. Het ultieme nadoen. Hij noemde het “Zelfportret”, want alleen jijzelf bent origineel. Ook het hergebruiken en in een andere context plaatsen van clichématige beelden en voorwerpen maakt hem een goede representant van de na-aperij binnen de kunst. Nadoen is goed. Geef er je eigen draai aan, en zorg er vooral voor dat het kijkgenot verschaft. Als kunst te veel uitleg nodig heeft, of te veel achtergrond kennis vergt, schiet het haar doel voorbij. Originaliteit zit alleen en uitsluitend in jezelf. De bedenker van het origineel. Of de uitvoering origineel is, dat bepaalt de buitenwereld. Hier hebben we met het woord “origineel”, hetzelfde probleem in de Nederlandse taal als bij het woord “nieuw”. Als je zegt: “Ik heb een nieuwe jas”, dan wil dat niet zeggen dat die jas ook nieuw in de winkel is gekocht. Voor jou is de jas nieuw. Omdat het jouw idee is, is het origineel. Over de uitvoering kan men zeggen: “Dat is niet origineel”. Maar origineel is het dus per definitie, omdat het jouw idee is. Jij bent uniek als individu op deze aardkloot gezet. Want gekloond hebben we nog geen mens. Je hebt het in ieder geval zelf bedacht. Rob Scholte was ook medeoprichter van een Comité van Waakzaamheid, als navolger van het comité opgericht in 1936 tegen de opkomst van het Nationaal Socialisme, het stierf een stille dood. Bovendien hing hij ook nog rond in een andere groep, één van afgunstige kunstenaars, maar ook van drugsdealers. Híj betaalde de hoogste prijs: bij een aanslag verloor hij beide benen. Het ultieme bewijs, dat groepen en kunst geen goede combinatie zijn. En dat de bemoeienis van politiek met kunst en vice versa niet werkt. Kunstenaars hebben een te vrije geest.

Stoor je niet aan: “Dat is al gedaan”. Het dondert niet. In de kunsthistorie is zeker niet iedere verandering een verbetering. Ook een misvatting. Iedere letter, ieder woord, is al eens gebruikt, iedere kleur verf is al gebruikt. Maar moeten we daarom stoppen met schrijven en schilderen? Want om nu te beweren dat de “Zero kunst” een verbetering is ten opzichte van bijvoorbeeld de romantiek? Onzin dus. Laat dat idee maar heel snel los, dan kan er nog veel moois worden geschapen.

Overigens, denk je te snel, en ben je misschien wel door de kosmos geraakt, geïnspireerd, en baanbrekend bezig: Pas op! Nu wordt het impressionisme bejubeld, maar het begon heel anders. Een voorbeeld van avant-garde ‘avant la lettre’, dus voordat de term in gebruik was, is de op 17 mei 1863 geopende tentoonstelling, Salon des Refusés, in Parijs. Deze kunsttentoonstelling werd georganiseerd door kunstschilders, die afgewezen waren voor deelname aan de jaarlijkse Parijse salon. Op deze tentoonstelling werden voor het eerst impressionistische werken tentoongesteld die later volop navolging zouden vinden. Het impressionisme ging zelfs tot één van de hoofdstromingen van de schilderkunst in de negentiende eeuw behoren.

In “Des choses cachées depuis la fondation du monde” (1978) spreekt Girard voor het eerst over het unieke karakter van de Bijbel. Daar waar de meeste culturen de zondebok steeds als schuldig beschouwen en er stereotype beschuldigingen zijn als incest en vadermoord ten overstaan van de zondebok, is er in het Oude Testament een tendens merkbaar om het onschuldige slachtoffer te rehabiliteren. Die evolutie mondt uit in de evangelies, waar Christus door een mimetisch opgefokte massa gedood wordt, maar er staat geschreven: “Zij hebben mij zonder reden gehaat”. Christus is het onschuldige lam.

Breder maatschappelijk en in de kunst wil ik wel graag opmerken, dat we wel afstevenen op een “eenheidsworst” van vervlakking. Eigenlijk verwordt momenteel alles tot één substantie. Het vlees wordt gemanipuleerd. Een worstje bestaat meer uit vet, zout, meel en hulpstoffen, dan uit vlees. In de kunst is het net zo. Wie kent het niet het opblaashondje, ik bedoel niet die van Jeff Koons, ik bedoel die van de clown op een evenement. Die vouwt zo’n koddig ding in enkele seconden. Hartstikke leuk, de kinderen zijn verwonderd, want het was net nog zo’n lange saaie ballon. Prik erin en er blijft niets van over. Kinderlijk en inhoudsloos. Maakt niet uit, lachen is gezond.

De terroristen van IS verwoesten tempels, wij verwoesten kunst. Niet letterlijk misschien, maar wel indirect met een oordeel. De gevestigde elite in de kunstwereld (de zogenaamde kunstpausen) bedienen zich niet van expertise, het is verworden tot een ballotage- commissie. Plat plaatjes vergelijken, dat is het, van (materiaal) kennis is geen sprake. Een slechte foto via e-mail verzonden, kan zo maar leiden tot een (definitieve) afkeuring. Zit al in de database (plat) opgeslagen en: hoe heet die kerel? Hopster, nee, nooit van gehoord. Komt niet uit de eigen gelederen. Gooi dicht die deur. Je moet vooral heel veel in het echt zien en ruiken, in je handen hebben, voelen. Bij dag- en bij kunstlicht. Later meer over dit fenomeen. Er was eens….een collectie van ene Pieter van Goudzwaard.

Maar pas op voor het “Stendhalsyndroom” is een psychische aandoening, die optreedt als iemand volledig overrompeld wordt door de schoonheid van kunst. Lichamelijke verschijnselen zijn een versnelde hartslag, duizeligheid, verwarring en flauwvallen. In ernstige gevallen treden soms zelfs vormen van manie, hallucinaties of andere psychotische verschijnselen op.