Susan Legêne – Contact: het geloof van een handelsnatie

Een gecommitteerde van de gouverneur van Nagasaki ziet op deze prent toe hoe een Japanner in aanwezigheid van zijn huisgenoten op een crucifix trapt en daarmee het christelijk geloof afzweert.
De jaarlijkse, enkele dagen durende ceremonie waarbij de bevolking van Nagasaki per wijk werd aangewezen om tegen oude katholieke beelden aan te trappen, is een terugkerend thema in Europese beschrijvingen van de relaties tussen Japan en Europa. In die beschrijvingen gaat het veelal vooral om de vooronderstelde Europese (Nederlandse) bereidheid om voor economisch gewin het geloof te verzaken. Voltaire voert in Candide (1775 (uitgave 1995), p. 60) een matroos op, die samen met Candide en Pangloss schipbreuk lijdt voor de kust van Portugal. Ze lopen naar Lissabon en beleven daar de verschrikkelijke aardbeving. Als de matroos, die meteen zijn voordeel doet met plundering en daarna tussen de stervenden en doden een meisje versiert, erop gewezen wordt dat hij zijn tijd slecht besteedt en in strijd handelt met de universele rede, antwoordt hij: ‘Tête et sang (…) je suis matelot et né à Batavia, j’ai marché quatre fois sur le crucifix dans quatre voyages au Japon; tu as bien trouvé ton homme avec ta raison universelle.’ Hendrik Doeff legt in zijn memoires (1833, p. 49-56) uit dat de ceremonie jefoemi heet: je = afbeeldsel, foemi = trappen. Alleen Japanners, de Japanse bedienden van de Nederlanders en de Chinezen moesten deelnemen. In reactie op de verontwaardiging over dit ceremonieel benadrukt Doeff dat de Nederlanders zelf niet tegen de heiligenbeelden aan hoefden te schoppen. (De Portugezen waren ook niet uit Japan gejaagd, stelt hij, vanwege hun eigen geloof, maar vanwege hun missie-arbeid onder de Japanners.) Maar bovendien stonden de Nederlanders er buiten omdat zij zich in Japan, sinds Caron, als anti-rooms hadden geprofileerd. Doeff voegde daaraan toe, dat hij persoonlijk steeds zijn bijbel en psalmenboek bij zich had mogen houden op het eiland. Doeffs rechtvaardiging heeft weinig indruk gemaakt. Naar aanleiding van de voltooiing van zijn muurschildering in het Nagasaki-Hollanddorp Huis ten Bosch in Japan, beschreef beeldend kunstenaar Rob Scholte in 1996 op de televisie hoe de Nederlanders zonder scupules de statenbijbel in de plomp van Nagasaki gooiden om maar toegelaten te worden tot de handel. Pim Fortuym borduurt ook op dit thema voort als hij, in een betoog over de zijn, inzien, slordige omgang van Nederland met de eigen culturele identiteit, verwijst naar een zeventiende eeuwse prent ‘waarop een Nederlandse koopman staat te trappelen op het kruis, symbool van het christelijk geloof, omdat dit nu eenmual nodig was om handelsbetrekkingen me Japan aan te knopen’ (1991, p. 52). Voor hem is het iets typisch
Nederlands om het geloof, en daarmee het nationale karakter, te verzaken terwille van de handel.
Ondertussen valt het te betwijfelen of de prent waar hij naar verwijst, wel bestaat. Wellicht heeft Fortuyn zich de Bataviase matroos van Voltaire al te levendig voor de geest gehaald.

De bagage van Blomhoff en Van Breugel Japan, Java, Tripoli en Suriname in de negentiende-eeuwse Nederlandse cultuur van het imperialisme, Susan Legêne, Koninklijk Instituut voor de Tropen, Amsterdam, 1998

http://www.dbnl.org/tekst/lege004baga01_01/colofon.php
http://www.dbnl.org/tekst/lege004baga01_01/downloads.php