Stefan Kuiper – Blik zonder blozen

Manets Olympia was in een vorig leven Titiaans Venus. Later werd ze afgebeeld als Barbie, als houten pop en dook ze op bij Bill Murray in Lost in Translation. Grapje, snap je?

In aflevering tien van seizoen twee van de tragikomische animatie serie BoJack Horseman (Netflix), over een uitgerangeerde sitcom acteur met een paardenhoofd, zit een leuke kunstpersiflage. Bojack zit te eten bij een filmregisseur, een meerval met een truckers petje, en boven de eettafel hangt een schilderij met een languissant uitgestrekte haai, een goudvis met een boeket bloemen en een kat in een Victoriaanse jurk. Het schilderij is voor de kunstminnende kijker direct herkenbaar als Manets Olympia (1863).

Bij het zien ervan ervaar je twee kleine, elkaar snel opvolgende geluksmomenten. Eerst is er het moment van herkenning (Olympia!), direct gevolgd door dat van bewondering voor de rake transformatie (Olympia is een haai!). In BoJacks wereld is het immers niet meer dan logisch dat een gevaarlijke roofvis poseert als courtisane en een kat wordt opgewaardeerd van figurant tot volwaardig personage. Op de tentoonstelling Humor: 101 jaar lachen om kunst in het Frans Hals Museum heeft men aan gelijkaardige parodieën een aparte sectie gewijd.

Iedereen kent zulke parodieën. Internet is ervan vergeven. Ook op T-shirts in toeristenwinkeltjes kom je ze tegen. Mona Lisa als coffeeshop bewoner, als kat, hamster, farao, wesp, Jedi, lego poppetje, vrijheidsbeeld of als Miss Piggy. Dat werk.

Niet elk kunstwerk leent zich even goed voor een dergelijke behandeling. In de regel moet het aan twee criteria voldoen. Een: het moet beroemd zijn. Twee: het moet emblematisch zijn. Dus wel Munchs De Schreeuw en Botticelli’s De Geboorte van Venus. Maar niet een veldslag van Rubens of een molentje door Ruisdael.

Dergelijke travestieën bestaan al sinds de Renaissance (Titiaan maakte al een persiflage op de Laocoön groep waarin hij priester en zonen verving door apen), maar namen pas een vlucht toen begin 20ste eeuw beeld makkelijker reproduceerbaar werd. Een nog hogere vlucht namen ze toen photoshopachtige programma’s gebruiksvriendelijker werden en de digitale doe-het-zelfgemeenschap naar hartelust aan het knippen en manipuleren kon slaan.

Op internet, met zijn onbeteugelbare virale kracht en virtuele echoputten als Twitter en Facebook, vond de kunstpersiflage haar natuurlijke habitat. Heerlijke nieuwe meme, zoals zo’n internet grapje wordt genoemd.

Het genre kent een oerwerk: Duchamps L.H.O.O.Q. uit 1919, in de volksmond: Mona Lisa met het snorretje en het baardje. Het bestaat uit een ansichtkaart met daarop een afbeelding van de Mona Lisa, opgeleukt met, nou ja, een snorretje en daaronder de letters: L.H.O.O.Q., een fonetische weergave van de zin: ‘Elle a chaud au cul’, wat toen zoveel betekende als ‘zij is heet van achteren’ en wat we nu zouden vertalen met ‘zij wil gedaan worden’.

Duchamps persiflage is een specifiek type persiflage, die van het ontheiligende type. Het beoogde La Mona te ontdoen van haar eerbiedwaardige statuur en met haar alle kunst die aanspraak maakte op pretenties van verhevenheid. Met L.H.O.O.Q. wilde de sardonische, kwikzilverachtige Duchamp een meesterwerk op zijn plek zetten. Geen grande dame, maar een dame voor plezier.

Wij Nederlanders, wars van autoriteit en per definitie sceptisch tegenover elke vorm van grootheid, de grootheid van de eigen bankrekening uitgezonderd, zijn tuk op zulk werk. Het past bij onze humor, die in de regel grof, boertig en luidruchtig is. Weinig vinden wij leuker dan een beroemde en/of achtbare persoon die eens goed besmeurd wordt.

‘Ik zou willen dat je hier was, mijn beste Baudelaire’, schreef de schilder aan zijn dichtende vriend, ‘het regent beledigingen op mijn hoofd’

Het is helemaal niet moeilijk een lijn te trekken van Duchamps snorretje naar, zeg, Hans Teeuwen die op het podium navertelt hoe hij koningin Beatrix van achter heeft genomen, of Lucky TV’s koning Willie. Andere notabelen, zelfde slijk. Lekkâh laggûh.

Zo grappig zijn de geschilderde en gebeeldhouwde persiflages in het Frans Hals Museum niet. Daar is een eenvoudige reden voor: ze ontberen het element tijd, staan derhalve stil en zijn dus per definitie minder goed in staat met verwachtingen te spelen dan video, film, radio, podcasts et cetera. Hun grappigheid moet geheel komen van de discrepantie tussen het origineel en de bespotting, en dat is hooguit goed voor een glimlach.

Een echte lach, soms ook. Werken als ‘Composition No 5 d – Bert van der Lack’, een in de stijl van Van der Leck geschilderde Oom Donald, of Pieter Engels Mal E Witz, een op z’n kop hangend Zwart Vierkant van Malevitsj: ze zijn té flauw, maar toch leuk. Dan hebben we nog Rob Scholtes Utopia (1986) een persiflage op de eerder genoemde Olympia van Manet.

Het origineel heeft u wellicht wel eens in het echt gezien. Het hangt in Musée d’Orsay in Parijs. Het toont een van Manets vaste modellen, de indertijd 18-jarige Victorine Meurent, rug tegen een kussen, hand op de dij. Ze is naakt, nou ja: ze is zo goed als naakt en wat zij wel draagt, maakt haar enkel naakter: orchidee in het haar, armband om de pols, strikje rond de nek en een gouden slipper aan de voet – attributen die voor de goede verstaander direct herkenbaar waren als toebehorend aan de courtisane c.q. luxehoer.

Zij wordt geflankeerd door een bediende die haar een bos bloemen aanreikt, en een kleine zwarte kat, zonder op een van beide acht te slaan. Zij slaat acht op ons, de kijkers, die hier fijntjes de rol van klant aangemeten krijgen. Haar blik is er een van onverholen verveling. Oh, jij weer.

Olympia mag verveeld zijn, de toenmalige kijkers waren dat allerminst. Om te beginnen was er de liggende dame zelf. Zij was een ‘slet van vlees en bloed’ om met de eerbare Gustave Flaubert te spreken, wat ongehoord was in een tijd dat naakten meestal nimfen en godinnen
verbeelden.

En dan was Olympia ook nog eens vreemd geschilderd. Vreemd betekende hier: afwijkend van het poetserige fijn-schilderen zoals de Ingressen en de Cabanels van deze wereld het indertijd voorstonden. Olympia was ondiep en naar 19de-eeuwse maatstaven onafgewerkt, met harde kleurovergangen en een duidelijk zichtbare kwaststreek. Men vond dat het er onaf uitzag. Zat de schilder in tijdnood of zo?

Dergelijke karakteristieken maken Manet in retrospectief een rebel, maar de heersende krachten epateren was geenszins zijn doel. Hij wilde juist behagen. Manet beschouwde het moderne leven oprecht als mooi. Zijn kijk erop wilde hij delen.

Arme Manet.

Hoon werd zijn deel. ‘Ik zou willen dat je hier was, mijn beste Baudelaire’, schreef de schilder aan zijn dichtende vriend, ‘het regent beledigingen op mijn hoofd’, en daarmee doelde hij niet alleen op de neerbuigende, GeenStijl-achtige reacties van de schrijvende pers nadat hij Olympia in 1865 op de Salon had geëxposeerd (‘vrouwelijke gorilla’, ‘een kolen sjouwer uit de Batignolles’, ‘een in de Morgue uitgestald lijk… aan gele koorts gestorven en reeds in een ver gevorderd stadium van ontbinding’), maar ook op de vele satirische spotprenten.

Enkele daarvan zijn nog altijd online te bekijken. Op een ervan gaat Olympia schuil achter een reusachtig boeket bloemen, een toespeling op de kwalijke geur die de vrouw volgens de critici zou verspreiden. Op een andere heeft ze gigantische voeten – geen idee waarom. Dergelijke prenten zijn meer satire dan persiflage. Ze zijn veroordelend. Anders dan nu vonden de makers Olympia oprecht een slecht en/of lelijk schilderij; het kunstwerk kapot tekenen was het beoogde doel.

Vruchteloos, want Olympia groeide uit tot modernistisch boegbeeld, bewierookt door Picasso (die er een variatie op maakte) en Cézanne (idem), opgenomen in zo’n beetje elk kunsthistorisch overzichtswerk. Het bleek een sleutelwerk dat gaandeweg de 20ste eeuw salonfähig werd, waarna het – wederom – een dankbaar onderwerp werd voor pastiche en parodie.

Het saillante is: Olympia was zelf een pastiche, en wel op Titiaans Venus van Urbino, een schilderij dat op zijn beurt gebaseerd was op Giorgione’s Slapende Venus. Haar compositie en figuur had Manet ontleend aan de Venetiaanse meester. De uitwerking ervan echter, was helemaal zijn directe zelf. Olympia heeft niet de bevalligheid van Titiaans Venus en ook niet haar poezelige naaktheid; Olympia’s zwarte katje, vertrouwd embleem van prostituees, is een tegenbeeld van Venus’ hondje, traditioneel een symbool voor huiselijke trouw.

Olympia is de ontnuchterde versie van Titiaans Venus: Venus, the day after. Godin werd vrouw, die op haar beurt in de blogosfeer weer allerlei andere dingen werd, van barbiepop tot anime katje met grote ogen tot reepje bacon (met een aardappel die bloemen aanbiedt) tot houten ledenpopje tot Britse voetbal hooligan tot George W. Bush. Ook zien we haar opduiken in Rembrandts Anatomische Les of in het hotelbed van Bill Murray in Lost in Translation.

De grootste groep van die persiflages vallen in de categorie ik-heb-photoshop-en-ik-ben-melig, maar er zitten er ook bij die het niveau van onderbroekenlol ontstijgen. Rob Scholtes reeds genoemde Utopia, bijvoorbeeld, ooit een geruchtmakend schilderij. Hierop zijn, als bekend, Manets courtisane en bediende vervangen door twee houten poppen. De ene pop van het soort dat kunstenaars gebruiken om lichaamshoudingen te bestuderen, de andere uitgedost met een negroïde gezichtje dat doet denken aan Sjimmie uit de Sjors en Sjimmie cartoons, de oude Sjimmie, die met met de dikke rode lippen en glimmende zwarte schedel: de raciaal stigmatiserende variant.

Olympia is de ontnuchterde versie van Titiaans Venus. Godin werd vrouw, die op haar beurt in de blogosfeer weer allerlei andere dingen werd, van barbiepop tot anime katje met grote ogen tot reepje bacon

Dat van die poppen had Scholte niet zelf bedacht. Hij ontleende het aan een andere Olympia adaptatie, namelijk aan Paul Spooners Cabaret Mechanical Theatre Manet’s Olympia. En dan niet eens aan het origineel, maar aan een ansichtkaart, wat Scholtes Utopia welbeschouwd een persiflage van een persiflage maakt, opgeleukt met een paar eigen vondsten.

Toen Scholte het werk exposeerde, publiceerde NRC een artikel over het vermeende plagiaat waaraan de schilder zich zou hebben beschuldigd, een stuk dat Scholte op zijn beurt weer naschilderde, en exposeerde in Museum Boijmans Van Beuningen, waarna NRC – enzovoort. Relletjes. Ze voelen ver weg. Was Utopia nu geschilderd, geen mens zou zich erover opwinden.

Wie er een tijdje voor staat, wordt getroffen door de schilderwijze, die naar goed Scholtiaans gebruik droogjes is, op het doodse af, en ook door het Sjors en Sjimmie hoofdje, een politiek incorrect stereotype dat in de jaren tachtig al als racistisch gold. Het laat je nadenken over de latente machtsverhouding die in het origineel besloten ligt (Olympia ontstond vijftien jaar nadat de slavernij in Frankrijk was verboden), maar of Scholte Utopia schilderde om ons te laten nadenken over raciale kwesties in de Franse Republiek valt te betwijfelen. Het is eerder bijvangst. Meer dan over Olympia zelf, gaat Utopia over de behoefte om van een beroemd schilderij als Olympia een eigen versie te creëren.

Andere persiflages op Olympia zijn wél bedoeld als terechtwijzing. Denk bijvoorbeeld aan de metersgrote foto uit de jaren tachtig uit het MOMA San Francisco: Portrait (Futago) van Yasumasa Morimura. Morimura is een Japanse kunstenaar die zich verwonderde over de euro-centristische en patriarchale blik waarvan de traditionele kunstgeschiedenis blijk gaf (en nog altijd geeft). Om die disbalans aan de kaak te stellen, begon hij re-enactments te maken van canonieke kunstwerken waarin hij zelf de hoofdrol speelt.

En dus zien we Morimura’s androgyne verschijning terug in onder meer Vermeers Meisje met de parel en Richard Avedons portret van Marilyn Monroe. Made in Japan. De Leonard Zelig van de beeldende kunst.

Ook in het bordeel van Olympia. Ook daar duikt Morimura op. Hij draagt een blonde pruik, houdt kuis een hand voor z’n kruis en wordt geflankeerd door een donkere man (een dubbelrol van de kunstenaar?). Manets zwarte kat is vervangen door zo’n zwaaiend Chinees gelukskatje.

Verder liet het werk me een beetje zuchten. De gender neutrale uitdossing, het gehussel met identiteiten, de make-up en de pruik: je weet té goed waarover het gaat, zeker vergeleken met frivolere parodieën. De conclusie is een ontnuchterende: de persiflage gemaakt met de nobelste intenties is niet per se de beste. Iets met humor en didactiek en dat die als olie en water zijn. Morimura’s Olympia persiflage is relevanter, urgenter in haar ambitie een minderheid te rehabiliteren. Maar de Bo-Jack Horseman versie is grappiger.

Kwartet!

Gepersifleerde kunstwerken vormen slechts een fractie van de dubbeltentoonstelling in Haarlem. De rest bestaat uit een overzicht van een eeuw lang humoristische kunst in Nederland: surrealisme, Dada, Fluxus; Van Doesburg, Wim T. Schippers, Hans Citroen. Er is een beschilderd klavecimbel (J.H. Moesman); er is een pick up met mini strijkijzer aan de arm (Axel van der Kraan en Helena van der Kraan-Maazel); er is een humor-kwartet. Dat laatste is gratis mee te nemen. Voor op vakantie.

Vind ze allemaal

Manets Olympia is slechts een van de vele verdierlijkte kunstwerken in de serie BoJack Horseman. Het signaleren van zo’n werk is als het vinden van een paasei: wie de serie volgt, ziet er steeds meer. In BoJacks huis, bijvoorbeeld, treft men achtereenvolgens Hockneys Pool with Two Figures, maar dan met paardenhoofden; een Keith Haring, eveneens met paardenhoofden; Matisse’s Dans, mét paardenhoofden. Op internet staan alle werken opgesomd, maar zelf signaleren is leuker.

Humor: 101 jaar lachen om kunst. Frans Hals Museum & De Hallen Haarlem, t/m 10/9.

De Volkskrant, 9 juni 2017

http://www.volkskrant.nl/beeldende-kunst/waarom-we-al-eeuwenlang-om-kunstparodieen-kunnen-lachen~a4499773/