Rob Exfield – Schietstoel

1
Het is goed, dat niemand weet, wat er zich zo nu en dan in mijn hoofd afspeelt. Met dagdromen heb ik nooit een probleem gehad, maar het loopt nu echt de spuigaten uit. Na een wekenlange mij diep ontredderende reeks van waanzinnige fantasieën, zet ik er opnieuw, ten einde raad, een punt achter. Ik vergeef mezelf voor de overtreding van de wet en begin met een schone lei. Maar mijn probleem is de tijd. Die is in een onvoorstelbare hoeveelheid voorradig en blijft me zonder oponthoud tegemoet stromen. Mijn hersencellen kunnen het niet langer aan, de toekomst is onverdraagbaar. Ze kunnen de wereld, of beter gezegd: zichzelf, niet langer de baas. Daarom slaan ze de deuren weer eens dicht en sluiten ze de luiken. Mijn geest raast liever rond op de rotonde van het verhaal, dat ik aan niemand, behalve aan mezelf, vertellen kan.
Als iedereen in huis eindelijk slaapt, sta ik stilletjes op. Op de tast schiet ik mijn beste pak aan, dat, zoals altijd, schoon en gestreken, naast de deur op me hangt te wachten. Een tel later verdwijn ik met mijn koffertje – ik weet niet, wat erin zit – in de klaar staande taxi. Ik zit bewegingsloos op de achterbank en hoef geen woord te wisselen, de chauffeur herken ik aan zijn rug. De ruiten zijn geblindeerd, niemand kan me zien. Of ik tijdens de rit al instructies ontvang, kan ik niet met zekerheid zeggen. Wat ik wel weet, is dat ik me later niets van de weg herinner. Kennelijk kijk ik er niet naar om.
We komen vrijwel gelijktijdig bij het kleine vliegveld aan, onze ontmoeting is perfect geregeld. Hoogstens kijken we elkaar even aan, dan lopen we zij aan zij de terminal binnen. Via een poortje worden we een afgescheiden gedeelte van het gebouw binnen geloodst. We geven we elkaar soms een vluchtige kus – de omstanders doen alsof ze het niet zien – en stappen door een achterdeurtje naar buiten, de Tarmac op. De witte Piper staat steevast met ronkende motor op ons te wachten. Dat geen van ons beiden de machine weet te besturen, kan haar niet deren. We klimmen aan boord, je schoonheid maakt me roekeloos. De ene keer ga ik achter de stuurknuppel zitten, de andere keer wisselen we van plaats. We denderen de startbaan af, het toestel maakt zich met een kleine huppel los van de grond en we schieten omhoog, het verblindend witte licht in. Onze aanwezigheid in de cockpit houdt daar op. Het plotseling onbemande vliegtuig stort met precisie neer op de immer groeiende schroothoop beneden. We verliezen het kerkhof, een aandenken van al onze vorige vluchten, uit het zicht.
Vaak worden we op datzelfde moment wakker in een verder verlaten ruimtestation, dat in een vaste baan om de maan cirkelt. Daar hangen we wat rond voor het grote raam met uitzicht op aarde of maken we ons klaar voor een korte sprint op de Schietbaan, een door twee boeien gemarkeerde rechte lijn, enkele duizenden kilometers lang en diep de ruimte in. Die is speciaal uitgestippeld voor de proefvluchten van de nieuwe, nog naamloze jager, waarvan wij de testpiloten zijn. Het toestel krijgt steeds duidelijkere vormen. Een zwarte ovaal, die zich in twee splitsen kan, met een gecombineerde besturing, die zich kan halveren. De beplating aan de buitenkant is bekleed met een dunne laag van fotocellen, waardoor we ons bijkans onzichtbaar kunnen maken. En we benaderen, als het nodig is, de snelheid van het licht.

2
Buslijn 61 belooft een reis naar het einde van de nacht, zelfs op klaarlichte dag. Ik doe, alsof ik zit te slapen, al was het alleen maar, om de andere passagiers uit de weg te gaan. Door ze niet te zien, maak ik mezelf onzichtbaar. Eén worden met de zitplaats, die ik ternauwernood heb kunnen bemachtigen en rustig adem blijven halen, met de ogen gesloten. In het veilige duister haal ik zonder vrees de beweringen van de complot denkers aan. Zij verklaren, dat God dood is, maar kunnen het niet klaren zonder het concept van een hogere macht, een chauffeur, die links en rechts afslaat, volgens een hoger plan, in de onmenselijke samenzwering, die de wereld in haar greep houdt. ‘Stopt deze bus ook in Auschwitz, meneer?’, wil ik de Rus aan het stuur vragen. Hij stempelt mijn kaartje met een nors gezicht af. Een fietsritje van hooguit twintig minuten weet hij uit te walsen tot een collectieve martelgang van dik een uur in de avondspits. Het Iraanse omaatje naast me, zit overdreven luid te hijgen en te puffen. ‘Waarom staat de airco niet aan?’, hoor ik haar al gillen, nog even en de Rus is de klos. ‘Doorschuiven naar achteren!’, de kleine luidspreker boven onze hoofden knalt bijna uit elkaar. Zo houdt hij de macht in handen. De bus is inmiddels overvol, niemand stapt uit, er komen alleen nog nieuwe slachtoffers bij. Iemand duwt zijn reistas in mijn nek, een ander begint een monoloog in haar mobieltje. Dat iedereen haar aan moet horen, deert haar niet. Integendeel, het spoort haar aan. Welkom in de nieuwe anonimiteit! Ik laat mijn hoofd zakken en zink terug in de beschutting van mijn onderbewustzijn. Waar was ik gebleven?
Mijn missie is geheim. Zelfs ik hoor er niets van te weten, maar de zaak lekt uit. Ik begin me langzaam maar zeker dingen te herinneren, de fragmenten vloeien in toenemende mate in elkaar. Op de rand van de slaap komt het beeld samen. Er is een verborgen oorlog gaande en ik sta in dienst van één van de zijden, maar ik heb geen idee, aan wiens kant. Wie heeft er belang bij het bouwen van een fabriek op de achterzijde van de maan? Waartoe dient de gigantische hoeveelheid kunstmatig aangemaakte zuurstof, die daar ligt opgeslagen? Ik kan alleen maar raden. Zeker is, dat dezelfde macht mijn astrale lichaam heeft gerekruteerd voor een duidelijk doeleind. Als deze kant van de wereld slaapt, sturen ze me er met jou op uit , om vanuit ons hemelrijk het luchtruim van de vijand te infiltreren. Daar scheert onze jager behendig en laag over het onbekende terrein en vinden we onze doelen met gemak. Kennelijk sporen we verscholen elektronische informatielijnen op, hermetisch gesloten circuits op uiterst moeilijk bereikbare plekken. We tappen die af of ondermijnen ze. De bijzonder gevoelige elektro magnetische censor in de neus van onze jager werkt feilloos, overal op aarde slaan we toe. Conventionele wapens, zoals het boordkanon en de raketten, gebruiken we alleen in het uiterste geval. Uit zelfverdediging. Maar daar hebben we nooit de noodzaak van ingezien. In een flits, zonder het minst geringste spoor achter te laten, zonder zelf ooit maar een schrammetje op te lopen, knijpen we er steeds weer tijdig tussen uit.
Er klinkt een oorverdovende knal, de hele bus veert op. Het omaatje zoekt dekking in mijn schoot, ik grijp naar haar hoofd. Ik moet oppassen, om zo maar, in de nabijheid van zoveel lichamen, in een wakende staat nog wel, mijn gedachten te laten gaan, over de zaken, die het daglicht niet dulden, de dingen, die ik zojuist heb besproken. Ik mag mezelf niet bloot geven. Wellicht hebben de vijandelijke agenten telepathische gaven, misschien zijn ze me al op het spoor. De passagiers kijken elkaar verbijsterd aan, verenigd in de absolute stilte, die na de explosie is gevallen. Dan dringt het, als bij een klokslag, tot een ieder door: zonder aankondiging, zonder er toestemming voor te vragen, heeft een onverlaat één van de busramen dicht geslagen. De drangers hebben de kracht van kleine bommen, de luchtdruk van de klap kan de trommelvliezen doen knappen. De verontwaardiging siddert door het lichaam van vlees en bloed, dat we samen vormen. De passagiers van lijn 61 komen als één man overeind. ‘Die gast gaat dood!’ Zou je denken, maar nee, ik ben de enige, die is gaan staan. En voor ik het me besef, laat één of andere slimmerik zich bijna in mijn stoel glijden. Ook al spat de wereld uit elkaar, moet ik leren om mijn zenuwen de baas te blijven. Zoals ik dat doe, als ik samen met jou, nacht na nacht, voor levensgevaarlijke opdrachten, de kleine cockpit van onze jager beman.

3
Iran bouwt een kernreactor, we worden erop uit gestuurd, om twee toestellen in de buurt van Teheran te begraven. Tot op de dag van vandaag wachten die daar, schijndood onder het zand. Twee sfinxen, klaar voor een verrassingsaanval. Maar dat we daarom deel uit zouden maken van het Israëlische leger, ligt te veel voor de hand. Met de verplaatsing van brandhaarden rond de aarde, blijkt onze inzet vaak de belangen van heel andere heren te dienen. Onze acties hebben steeds vaker een averechtse uitwerking op wat we zelf denken, dat goed zou zijn. Mijn groeiende twijfel slaat over op jou. We zouden heimelijk het heft in handen kunnen nemen en een eigen agenda volgen. Met het wapenarsenaal, dat tot onze beschikking staat, kunnen we betere doelen dienen. Maar ik loop op de zaken vooruit. Eerst moet ik het onbespreekbare bespreekbaar maken. Er blijven resten informatie in mijn hoofd achter, maar geldt hetzelfde voor jou? Weten we allebei van elkaars bestaan in de echte wereld? Ik vraag het je, in naam van de liefde. Of is ook die slechts ingebeeld en in een oogwenk ongedaan?
De bus zet zich eindelijk weer moeizaam in beweging. Je kunt aan het gieren van de motor en het kraken van de panelen horen, hoe zwaar we samen zijn geworden. De Rus trekt zijn vracht van duizend ton de heuvels van Ramatgan op. Wie naast het gevaarte meeloopt, komt eerder thuis. De airco hapert, de ramen vliegen weer open, maar voor frisse lucht is het te laat. Een zoetzure mengeling van zweet en adem, restanten aftershave en eau de cologne vult de spaarzame ruimte boven onze hoofden. De Rus haalt het onderste uit zijn verouderde snelkookpan. Ik stik haast in de vuist, waarmee ik mijn mond en neus dicht knijp. Terug naar weg, please! Op de achterkant van mijn oogleden sta jij gelukkig op mij te wachten. We lopen dicht naast elkaar naar onze Piper. Het regent, je zoekt beschutting onder mijn jas. We weten meer, dan we mogen. ‘Are you in the know?’, vraag ik je voorzichtig. ‘And are you?’, fluister jij.

4
Op een wereldkaart houden we de platte grond van onze herinneringen bij. Gekleurde stippellijnen geven alle afzonderlijke routes aan, die we ooit samen hebben gevlogen. Zodra die elkaar vaker overlappen, worden ze hechter en zwart. Het Chinese, Noord-Koreaanse en Russische luchtruim hebben we ontelbare malen geschonden, vooral via het drielandenpunt. Het Midden Oosten en Europa hebben we van alle kanten genomen, als dartelende duifjes in de ochtendzon. Maar des te meer patronen zich tonen, des te onduidelijker wordt het beeld van het geheel. Zo vallen de Verenigde Staten door onze veelvuldige, haaks op elkaar staande inkervingen bijna in snippers uit elkaar. We houden de “ticker tape” met plakband samen. Geen enkel continent slaan we over. En vertwijfeld stellen we elkaar de vraag: voor wie werken we? Als alle bekende geheime diensten van de baan zijn en ook de politieke machtsblokken, gevormd door alle mogelijke landen? Zou onze mysterieuze baas dan toch een marsmannetje wezen?
Lijn 61 stopt kreunend voor de supermarkt. Ik gluur over mijn knieën, die ik inmiddels hoog voor mijn borst heb opgetrokken en zie een stuk of tien Filipijnse vrouwen met koffers en trollies hun opwachting in de halte maken. Hun uitgelaten gekwebbel en gelach dringt met gemak door het dikke glas. Zij zijn de nieuwe gastarbeiders van het land. Minderwaardig werk valt makkelijk in handen van vreemde werkkrachten, die verder met de nek worden aangekeken. De Joodse cultuur laat, net als de Islamitische, geen ruimte voor wat anders is en buiten haar strikte wetgeving valt. Ik kijk in de richting van de Rus. Er kan nu echt niemand meer bij, maar zie, hij laat ze binnen.

5
We komen er niet uit. Wat wij ’s nachts samen uitspoken, lijkt weinig verband te houden met de ontwikkelingen in de wereld, waarvan overdag verslag wordt gedaan. Ondanks onze operaties blijven bomaanslagen en andere terreurdaden de mensheid opschrikken. Nieuwe oorlogen breken uit, nieuwe slachtingen vinden plaats, niets van wat wij doen, lijkt het tij te keren. Integendeel. Te vaak slaat de balans na onze interventie verder door naar de verkeerde kant. Werken we misschien voor onze eigen vijand?
Het toeristenpaar achter me maakt eindelijk aanstalten om op te staan. Dat wordt nog lachen, met hun dikke plunjezakken, die ze voor geen seconde uit het oog durven te verliezen. De hele weg hebben ze het Palestijns-Joodse conflict besproken en ze zijn er zojuist uit. Zoals alle anderen, die niet uit de streek komen, weten zij niets. Ook hun vakantie in het Beloofde Land zal hun inzicht niet verdiepen. Door het instappen van de Filipijnen is onze massa zo groot geworden, dat lijn 61 dreigt om te slaan in een zwart gat. We schuiven uiterst voorzichtig het hel verlichte centrum van de stad binnen. De Rus houdt zijn kaken stevig op elkaar geklemd, het is buigen of barsten. Voor Oma naast me is het bidden geblazen. Haar wijsvinger volgt de regels, die zij in haar bijbeltje lijkt te lezen, maar blijft veel te vaak steken. Haar prevelende lippen kondigen eerder de ziekte van Parkinson aan.
‘Wat nu, als we de stop eruit trekken?’, je naïviteit is vertederend, ik ben ogenblikkelijk verkocht. Een minieme storing in het radarsysteem kan misschien een net ruim genoeg tijdvenster openen, voor het onopgemerkt splitsen van de jager. Ik maak me in mijn helft, die op zich een heel is, uit de voeten, terwijl jij het technische euvel verhelpt en jouw helft, die evenzeer een heel is, weer doet verschijnen op het net. Zal iemand ons ooit verdenken? Terwijl jij de oorspronkelijke missie keurig ten uitvoer brengt, kan ik werk maken van veel belangrijkere zaken. Dingen, die wij begrijpen over de strijd tussen het goed en het kwaad. In een wereld als de onze, kan je niet eenvoudig genoeg zijn, des te duidelijker is het doel van het bestaan. Zo kunnen we samen gigantische pedofilie netwerken oprollen, buitenposten en doorvoer stations in de mensenhandel aanpakken, wapen- en munitie fabrieken aan alle kanten saboteren, de bestanden vernietigen, die tegen de vrije wil van de mensen worden bijgehouden, de martelkamers en de kampen, onze lijst van de door de mens gecreëerde misstanden wast dagelijks aan. Maar we zullen het nooit opgeven, niet zolang we vrijuit gaan, niet zolang we bestaan. Georganiseerde misdaad of eenlingen, we weten iedereen te vinden.

6
Voor ik dit verhaal ooit aan het papier kan toe vertrouwen, ben ik dood. Hij is net naast me komen zitten, ik heb geen idee, wat er van mijn Iraanse omaatje is geworden. Zou ze door de Heer zijn opgenomen, zijn haar gebeden dan eindelijk verhoord? Of is ze gewoon weggeglipt, toen ik niet langer naar de ellende om me heen heb durven kijken? De gehele rechterzijde van mijn lichaam voelt zijn straling, mijn nieuwe buurman probeert zijn opwinding te verbergen, maar ik heb hem in de gaten. Ik trek onmiddellijk het gezicht van het onbeschreven blad. Wij, agenten, herkennen elkaar, sneller dan de gedachte. Hij is erop uitgestuurd om mij op te sporen, ik heb geen idee, door wie hij is gezonden. Wacht hij op een kans om mij te neutraliseren, of heeft hij juist het beste met me voor? Misschien komt het gevaar uit een heel andere richting. Ik neem de omstanders in mij op, er zijn er opvallend veel, die naar me kijken. Ik neurie zachtjes. Dat ik niemand ooit over jouw bestaan kan vertellen, is een onmogelijke opgave, veel te zwaar voor de mens, die ik wil zijn. Ik heb uit de school geklapt. De Rus kucht in de microfoon. ‘Einde van de lijn’, klinkt het tegelijkertijd van opzij. En, alsof geraakt door een giftige pijl, spring ik op.

Meer informatie:
https://robscholtemuseum.nl/?s=Rob+Exfield