Rob Exfield – Overstekend wild

Ik stel Herzl geen vragen meer. Ik hoor hem aan en houd vooral een oog op de weg. Mocht hij plotseling, in het vuur van het verhaal, zo maar ergens afslaan, zonder te weten waarom, of erger nog, door een tegenwerping van mij, de controle over het stuur verliezen. Niet, dat mijn staren naar de witte strepen op het zich steeds maar versnellende asfalt ons de weg naar beter zal wijzen, of ons leven redden kan, maar ik klamp me vast aan de hoop. Mijn chauffeur kan niet bevroeden, dat ik hem tot mijn persoonlijke God heb uitgeroepen. En dat is beter zo, want stel je voor, dat hij er weet van krijgt! Voor de zoveelste maal leg ik mijn leven in zijn handen, we denderen de hoogten van de Golan af, in de richting van de vrijheid. Die komt straks, verpakt in de nacht, in mijn slapende lichaam, in het verdampende Tel Aviv, waar ik kan dromen, wat ik wil. En wat de dag van morgen brengen zal, laat ik aan Herzl over. Ik doe, alsof ik nu al weet, waarheen onze volgende reis zal gaan, maar ik laat me liever door hem verrassen. Zo doorbreek ik de verschrikkelijke sleur. En dat is het tweede ding, dat Herzl niet weet, dat ik het zo spuugzat ben, dat ik mijn hersenen ernstig moet manipuleren, om ons samenzijn vol te houden. Hij daarentegen, is begiftigd met een leeghoofdigheid, die hem bij de sterkste onder onze soort doet horen. Ik wil niet zeggen, dat hij geen geweten heeft, maar daar, waar het mijne me alleen maar afremt, past het zijne zich met vrolijk gemak bij iedere stroomversnelling aan. Na elke scherpe bocht is hij de eerste, die weer rechtop zit.

Herzl is een robot, je herkent ze onmiddellijk. In iedere zin die hij spreekt, komt op z’n minst éénmaal het woord “ik” voor, in iedere opsomming van die ‘ik’ met anderen, staat ie altijd vooraan, zelfs als het om een liefdesverklaring gaat. ‘Ik en mijn vrouw en mijn kinderen’, ‘Ik en mijn beste vriend’, ‘Ik en jij’. Herzl heeft niet in de gaten, hoe pijnlijk het in mijn oren klinkt. Maar hij kan het ook niet helpen, hij is gewoon als alle anderen, hij is door Spiegel geprogrammeerd. De taal en de wereld, die ze vertegenwoordigt, met haar kringetjes en vervormingen, zoals de robotten hem spreken, brengt de ware aard van Spiegels plannen aan het licht. Je bouwt schijn individuen, die zo egocentrisch zijn, dat ze onder de last van het eigen gewicht imploderen, tot ze de afmeting van een erwt hebben aangenomen. En die erwt laat je rollen, in iedere richting, die je wilt.

Ik trek mijn veiligheidsgordel vast, we schieten een slecht onderhouden snelweg op. Die staat in de volksmond bekend als “De Lineaal”, om de eenvoudige reden, dat ie kaarsrecht is. “De Slang” zou in dit geval van een bijzonder gevoel voor humor blijk kunnen geven, maar als het op vingerwijzen en benoemen aankomt, zijn Spiegels onderdanen volledig fantasieloos. Nu volgt de monotonie van de lichtflitsen door de cabine en het gekerm van de nacht, die we samen verscheuren. De Herzelianen bestaan alleen in het platte vlak, de X as is in handen van het militaire opperbevel, de y as onder controle van het rabbinaat. De derde dimensie, die hij laat geloven, dat ze hem hebben, is wat Spiegel er van maakt. Zeer geslepen speelt hij de Herzelianen tegen elkaar uit, de verfijning van zijn spel gaat tot diep in de genen. “Bevrijde slaven”, uit alle windhoeken zijn ze hier naar toe gewaaid. Spiegel dwingt ze tot de grijze eenvormigheid van monniken en soldaten. In dit land is iedereen een proefkonijn. ‘Smeltkroes of stoofpot, net als in de Verenigde Staten van Amerika!’, roept Herzl opgewonden. ‘En met onze eigen indianen, nog wel!’ Nu barst hij in lachen uit. Weinig is erger, dan wanneer Herzl lacht om zijn eigen grap.

De telefoon gaat over, hij werpt een snelle blik op het apparaat en valt stil. ‘Slechts één zwakke plek heb ik, en dat is mijn moeder.’ Hij zet de radio zachter. ‘Hoi Ma, ik ben onderweg en niet alleen. Rob zit naast me.’ Gelukkig is dat, wat zij hem zeggen wil, niet voor mijn oren bestemd. Hij straalt, het is een gemakkelijke overwinning deze keer. ‘We spreken elkaar morgenochtend wel, ik bel.’ ‘Dat zei je gisteren ook’, wurmt ze er haastig tussen. ‘Slaap zacht.’ Hij grinnikt en hangt op. ‘Aan zoals de dingen zijn, hebben we weinig toe te voegen. Wat de dingen niet zijn, dat is de toekomst.’ Mijn orakel begrijpt vaak zelf niet, wat hij zegt. Ik slaak een zucht. Dan licht de afslag naar MacDonald’s op, Herzl’s vaste stop, de laatste uitspanning voor de tolweg. Hij is de cabine al uit en ik staar naar een olievlek op het naar adem snakkende asfalt. De zon is weliswaar al lang onder, maar het wordt nog steeds warmer vandaag. ‘The magical mystery tour, is dying to take you away…’ In de zachte ruis, die uit de luidspreker boven mijn hoofd klinkt, ontwaar ik de bekende tonen. Ik draai het volume hoger en steek een sigaret op. Dit is wel het laatste, wat je in de verzadigde lucht van een pompstation doet, maar wat kan het schelen, de werkelijkheid waaiert met vertraging achter ons aan.

De Beatles kwamen het land niet binnen, in 1965 dwong Spiegel de mania aan de grens tot stoppen. Met het oog op de goede zeden en uit angst voor de schadelijke gevolgen van het concert. Vanavond komt de muziek, na een halve eeuw oponthoud, eindelijk aan. En ik ben er getuige van, de eer is bespottelijk. In de spiegel morrelt Herzl aan de dop. ‘Kling! klang!’  ‘Tik, tik, tik, tik, tik!’, de benzine stroomt al. Zijn schim maakt zich los van zijn lichaam en steekt op een drafje over naar het wegrestaurant. Hij laat zijn hoofd schuldig hangen. Maar dat is schijn. ‘Neem toch ook wat, het is op kosten van de zaak!’, zegt ie. Zoals altijd, bedank ik voor het genoegen. Nu bestelt hij een dubbele portie. Herzl werkt in vaste dienst, de overuren tellen aan, ik wacht een eeuwigheid. ‘We leven ons leven, alsof het niet de eerste keer is’, wil ik hem zeggen, ‘we verkwanselen het, alsof de herkansing ons wacht.’ Kon ik maar met hem praten. In de vorm van de hamburgers en french fries, die hij over de dashboard uitstalt, zie ik alleen maar de tekens van mijn ondraaglijke gelijk. Hij zet de muziek onaangekondigd af en terwijl we weer optrekken, begint ie te smikkelen.

Ik ben de enige, die met Herzl overweg kan, dat is raar, de anderen vinden hem lui en onbetrouwbaar. Ze kijken me iedere keer onbegrijpend aan, als ik weer eens voor hem op kom. Een enkeling waagt een grap. De waarheid is, dat ze gelijk hebben, hij liegt en bedriegt, dat het een lust is. Maar zijn misdaad is zo doorzichtig en voorspelbaar, dat het hem onschuldig maakt. Herzl is juist daarom de enige, die ik vertrouw. Vooral sinds de aanvallen zijn begonnen, ik kan me niet herinneren wanneer. Mocht ik éénmaal echt uit mijn bol gaan, dan is hij de enige, die voor me door het vuur zal gaan. Zonder aarzeling. Maar hoe leg ik het ooit aan hem uit? Dat het hoogtepunt van het bewustzijn, de euforie, haar zwakste plek is? Dat iedere gedachte je laatste kan zijn? Dat het absolute heden zo leeg is, dat er geen leven in stand houdt? Dat de angst voor dat niets me volledig verlamt? Dat ik bang ben, om transparant te worden en dat anderen mijn gedachten kunnen lezen? Dat ik ieder moment iets volledig onverwachts kan doen? Iets, dat mezelf of anderen onherstelbare schade zal berokkenen? Alleen maar om de stem het zwijgen op te leggen? Dat ik spontaan in de fik kan vliegen of gewoonweg exploderen? Dat de dood ons op de hielen zit, niet daarbuiten in de stofwolken die we opwerpen in de nacht, maar hier, in onze hoofden, van binnen? Hij neemt een grote slok uit de literfles Coca Cola en laat een boer. Ik moet lachen om zijn opzettelijke ongemanierdheid en klamp me een paar tellen lang wanhopig vast aan de verlossing. Dan ben ik weer alleen, met mijn jagende gedachten.

Er licht een lange rij boomtoppen op. Mezelf tot rust brengen, gaat vooral door herhaling. Dezelfde handeling, onafgebroken. Vanmorgen heb ik voor de duizendste maal mijn hele tas leeg gehaald, alles, tot de kleinste frutsels, geordend, hun belang of onmisbaarheid opnieuw gewogen, en tenslotte weer ingepakt. Zo tem ik het beest in me. Maar hoe vaak kan ik het ritueel uitvoeren, zonder dat Herzl in de gaten krijgt, dat er iets mis is? Met mij, en niet met de wereld? Ik schaam me. Er klinkt een zachte dreun. ‘Heb je dat gezien?’ Ik weet niet, waarover hij het heeft, maar voor hij zich verder verklaart, stuurt Herzl de vluchtstrook op. De remmen gieren en zijn happy meal spat uiteen. ‘Verdomme!’, mijn gezicht zit tegen de voorruit aangeplakt, daarna donder ik met een smak naar achteren. ‘Als het de moeite niet waard is, dan vermoord ik hem. Dan laat ik mijn masker zakken’, flitst het door mijn hoofd. Herzl grijpt zijn zaklantaarn.