René Zwaap – De gesel van het optimisme

Nog niet zo heel erg lang geleden onderscheidde Nederland zich van de rest van de wereld door een uiterst tragische opvatting van het bestaan. Het leven was lijden, de koers stond al van tevoren vast, en het diende dan ook vooral gedisciplineerd te worden uitgezeten. Eindigheid was de maat van alles. Alleen de strengste sjiieten in de woestijnen van Perzië, die zichzelf bij elke zonsopgang omstandig plachten te flagelleren als doe therapie tegen al te veel onbezonnen levensvreugd, konden misschien tippen aan de calvinistische cocktail van zwaarmoedigheid en zondebesef die in de zompige moerasdelta aan de monding van de Rijn was gebrouwen.

De Nederlandse fixatie op dood en treurnis werd natuurlijk veel bekritiseerd, onder meer vanwege de gebrekkige rol die het grote avontuur en het heidens hedonistische vuur erin kregen toebedeeld, maar ondertussen dokterden die apocalyptische jeneverdrinkers in hun permanente vrees voor de wraak van de Heer wel even een verzekeringssysteem en later een verzorgingsstaat zonder weerga uit – juist als een monument van hun voortdurende besef van eindigheid. Zo werd het adagium ‘Il faut cultiver notre jardin’ – de boodschap van Voltaire’s Candide, dat nog altijd vlammende schotschrift uit het tijdperk der Verlichting tegen de funeste gevolgen van het spontane, optimistische levensgevoel – nergens anders beter in praktijk gebracht.
Vijf jaar voor het begin van het nieuwe millennium lijkt de tijd aangebroken om afscheid te nemen van dat Nederland. Geleidelijk aan, onderhuids, heeft zich inmiddels een mentale revolutie voltrokken die de natie definitief van gezicht deed veranderen. Op enkele reservaten na speelt het protestantisme geen rol van betekenis meer. Daarvoor in de plaats kwam een hybride mengsel uit de keuken van de New Age mystiek, romantisch en pragmatisch tegelijkertijd, en vooral: onverslijtbaar, onvermurwbaar, ja, bijna monsterlijk positief. In het spoor van Ronald Reagan’s Californië, waar the power of positive thinking (naar de mega seller uit de Seventies van Norman Vincent Peale) al lang tot staatsgodsdienst is verheven, lijkt er in het Nederland van de jaren negentig ook geen plaats meer voor treurigheid, depressies en levensangst.
Zo is het dezer dagen vrijwel onmogelijk geworden een televisieprogramma te bekijken waar nog ouderwets wordt geleden. In praatshows komen ziekte, dood en ander leed weliswaar ruimschoots aan bod, maar slechts gedrongen in het keurslijf van een optimistische moraal. Zo vertelde Ronald Jan Heijn, stichter van het binnenkort waarschijnlijk ook in Den Haag te bezoeken spirituele centrum Oibibio, in de nieuwe talkshow van Marc Klein Essink onlangs bijna opgetogen over de wrede moord op zijn vader, de bekende Ahold-topman. Heijn noemde de gebeurtenis ‘het beste wat me ooit is overkomen’ en roemde de inzichten die hij juist door deze gebeurtenissen had verworven. De presentator en mede gasten, onder wie de al even erg door onheil overvallen Rob Scholte, knikten vol begrip, en vervolgens ging het gesprek vrolijk kabbelend over de mogelijkheden voor verbetering van het Zelf die tragedies zouden bieden.
Is het overdreven om te stellen dat een dergelijk antwoord twintig jaar geleden nog voor een schok over zoveel harteloosheid had gezorgd?
In de Groene van verleden week beschreef Annemarie Grewel haar ervaringen tijdens het Dam diner, het jaarlijks terugkerende feestmaal ten bate van het Aids fonds. Ook hier was vrolijkheid troef. Zelfs de aids patiënten die de diner gasten in de feesttent voor het Koninklijk Paleis via het videoscherm toespraken, waren uiterst positief gestemd over de verdieping die de ziekte in hun geestelijke toestand had teweeggebracht. Hun getuigenissen drukten dan ook geenszins de eetlust, en na de copieuze maaltijd hoste de fine fleur van de hoofdstad onder aanvoering van Joop Braakhekke uitzinnig op zang van Gordon, Liesbeth List en andere top artiesten. Van de oud-Hollandse schaamte en verlegenheid bij al dat leed ontbrak ieder spoor. Onze columniste had het er echter moeilijk mee: ‘Mag je tegenwoordig niet gewoon zeggen dat het vreselijk is om aids te hebben en om dood te gaan? Mag je niet zeggen dat het walgelijk is als je partner op een ellendige manier sterft? Dat het leed niet te overzien is als je je kind of je broer verliest, of je liefste zusje of je dochtertje. (…) Dood gaan is verschrikkelijk, behalve als je op je honderdste inslaapt of als je niet goed meer bent.’
Zeer interessant in dit opzicht is de polemiek die schrijver Hendrik van Teylingen zeer recent in gang zette tegen het boek Het refrein is Hein, van de hand van de arts Bert Keizer. Keizer, zelf werkzaam in een verpleeghuis, gaf in zijn verleden jaar verschenen roman een bij de keel grijpend beeld van zijn leven als arts. Dagelijks met de al dan niet door euthanasie versnelde dood omringd kwam hij tot een roerende jammerklacht over zoveel onrecht en zinloosheid. Zijn boek biedt nergens een antwoord, en juist die eigenschap maakt het in deze optimistische tijd tot een hooglijk incorrect geschrift.
In de figuur van Hendrik van Teylingen treft Keizer nu zijn ultieme tegenvoeter. In het nieuwe literaire blad Ruim, opgezet vanuit antroposofische hoek, maakte de Amsterdamse schrijver korte metten met het onverdraagzame pessimisme van de dokter. ‘En zomaar, helemaal zomaar, inderdaad niet anders dan zomaar, reikt dokter Bert Keizer in zijn verpleeginrichting de gifbeker ook aan patiënten die nog een eind voort zouden kunnen maar die hij wegens zijn drakerige verwerping van een hoopgevende levensbeschouwing niet aan de moed wenst te helpen om zich te geëigender tijd, popelend van tot het uiterst gerekte verwachting, door de zoete dood te kunnen laten omhelzen.’
Van Teylingen, een gewezen Hare Krishna aanhanger, nog altijd overtuigd Hindoeïst (hij vertaalde onder meer de Bhagavad Gita), heeft met zijn lofzang op de geneugten van de reïncarnatie veel meer de tijd mee dan zijn opponent. In zijn essay De hetze tegen de dood, een aanhangsel van zijn onlangs bij de Bezige Bij verschenen roman De verschijning van de godin Sarasvati in Hellevoet, wijst hij op de gelukzalige getuigenissen van mensen die zijn teruggekeerd van een bijna dood ervaring. De rooskleurige visioenen die deze mensen beschrijven sterken hem in de gedachte van de louterende werking van de dood, een feit dat volgens hem door kwaadwillende wetenschappers wordt verdoezeld.
Van Teylingen schrijft: ‘De opzienbarende zoete dood waarvan de weder opgestanen getuigen wordt door empirische onderzoekers liefst weer begraven. Hij past niet in het beeld dat men in de hedendaagse samenleving van de dood heeft. Hoewel de honderden miljoenen menselijke vijanden van de dood uit eigen bewuste ervaring de dood totaal niet kennen, zien ze hem als de ultieme verschrikking, als de definitieve vernietiging van iedere kans op geluk, als afgrondelijke duisternis. Deze visie nu berust op totale discriminatie. Als het ene volk, louter op grond van persoonlijke onbekendheid met de aard van een ander volk, daarmee een totale strijd zou aanbinden zoals de huidige mensheid voert tegen de onbekende dood, zouden alle mensenrechtenorganisaties in het geweer komen. Maar wanneer de dood ten prooi valt aan een totale oorlog, louter doordat men hem uit onbekendheid met zijn aard voor vijand aanziet, stemt de hele wereld daarmee in. De dood is rechteloos, vogelvrij.’
In plaats van klaagzangen zoals die van Bert Keizer zou de westerse lezer kennis moeten nemen van de Vedische wijsheid in de Bhagavad Gita: ‘Kennis van dit Vedische oer evangelie, waarin de dood geen verschrikking is waartegen allerwegen blind en spastisch gevochten moet worden maar een Poort van Hoop, zal niet alleen gelovigen van alle denominaties maar ook oprecht zoekende agnostici ongekende verlichting kunnen geven. Met een totaal veranderde blik op de kosmische realiteit kunnen ze op zo’n ontspannen, verdraagzame en wijze manier het aardse leven kunnen gaan leiden dat de blauwe planeet er bijna een paradijs van wordt.’
Terwijl pioniers als Van Teylingen werken aan een feestelijker imago van de dood, rekenen profeten als Emile Ratelband met al even grote energie af met de Nederlandse angst voor hindernissen in het ondermaanse. De figuur van Ratelband verpersoonlijkt het Nieuwe Optimisme van de Lage Landen. Deze in het Arnhemse Spijkerkwartier geboren bal van energie, aanvankelijk werkzaam in de poffertjes industrie, heeft zich tot taak gesteld om heel Nederland ‘neuro-linguïstisch’ te herprogrammeren tot een extravagant en extravert volk.
Ratelband ontleent zijn inzichten aan de leerstukken van het Neuro-Linguïstische Programmeren (NLP)-Instituut van de Amerikaan Anthony Robbins, schrijver van het kassucces Unlimited Power. Alles op deze planeet heeft zijn positieve elementen, zelfs de opkomst van Adolf Hitler, zo leert Ratelband – alias ‘Dokter Feelgood’ – de deelnemers van zijn overal uitverkochte symposia, alwaar complete managementteams ter slechting van hun ingeboren remmingen over gloeiende kolen worden gedreven, door grote slangen worden omhelsd of ferme harige spinnen in de handen krijgen gedrukt.
De NLP theorie dient bij Ratelband vooral als middel om mensen met een extatische woordenstroom naar de verre einders van de euforie te vervoeren. ‘Alles wat ons gelukkig kan maken is gratis’, zo verkondigt Ratelband in zijn nieuwe bestseller (bijna honderdduizend verkocht) Tsjakkaa! ‘In onze hijgerige jacht op meer-meer-meer zijn we koortsachtig bezig het geluksgevoel uit materiële welvaart en status te persen. In die haast gaan we voorbij aan de zo voor de hand liggende schatten die voor het oprapen liggen.’
Om dat vermogen weer te krijgen dient men op last van Ratelband ‘submodaliteiten’ aan te brengen in ‘de beleving van onze zintuigen’. In Tsjakkaa! doet de Messias van het Alles-Is-Mogelijk evangelie zijn lezers maar liefst 349 ‘doe tips’ aan de hand om dergelijke sub modaliteiten ook daadwerkelijk te beleven, variërend van het aanbieden van een rolletje snoep aan ploeterende arbeiders op de openbare weg tot een dag lang verplicht lachen om alles wat je tegenkomt. Uitgangspunt van dit alles, aldus Ratelband, is dat iedereen precies kan worden wat hij wil, vermits ‘angst wordt omgezet in kracht’.
Respect voor onoverwinnelijke problemen is er dan ook niet bij. Ratelband, die zichzelf ooit omschreef als ‘de New Age in een net pak’, is vurig aanhanger van het geloof in het leerstuk dat datgene wat je denkt uiteindelijk ook gebeurt. Dientengevolge is iemand die zwaar in de nesten zit, daar zelf verantwoordelijk voor.
Deze typische New Age filosofie sluit perfect aan bij het anti verzorgingsstaat denken dat heden ten dage ook in Nederland, moeder van alle verzorgingsstaten, heeft postgevat. Zo verkondigde de Club van Schiermonnikoog, de denktank van allerlei New Age typen zoals ex VVD minister en Soefi H. J. Witteveen, al enige jaren geleden dat de verzorgingsstaat garant stond voor het verstikken van persoonlijke creativiteit en ander fraais. Ratelband is zonder meer de hogepriester van dit Nieuwe Tijdsdenken, en naar eigen zeggen is hij dan ook vaak te gast bij de directies van de grote ondernemingen van dit land, om advies te geven over emotionele blokkades die de winstcijfers maar nodeloos drukken.
Wellicht vinden we hem binnenkort terug als adviseur van het paarse kabinet, dat ook nog altijd op zoek is naar een geschikte ideologie.

De Groene Amsterdammer, 12 juli 1995

https://www.groene.nl/artikel/de-gesel-van-het-optimisme