Rein Bloem – Het verborgen werk van Jacques Northe

Wat doet een schrijver die zijn omvangrijke eersteling niet uitgegeven krijgt? Vestdijk brengt zijn Kind tussen vier vrouwen onder in delen, en dan aan de man, Northe begint na zijn ook op stencil onverkoopbare Amortisatie van voren af aan. Hij schrijft een onspeelbaar toneelstuk Kluister, een soort speurdersroman over een ambtenaar in een ontzaglijke bibliotheek die aan de hand van Vestdijk en Verwey’s Idee tot schrijven komt, een Amsterdams dagboek op basis van Liaisons dangereuses, een korte roman Beiaard, waarin figuren van Balzac zich dringen in met het fascisme worstelende personages van nu. Ongewone teksten die gebruik maken van literatuur, verleden en heden op bizarre wijze, in elkaar schroeven, vrijwel steeds uitmonden in een chaos, een bankroet van cultuur, personages laten desintegreren, stijlen vermengen, de lezer in verknipte dialogen betrekken, kortom redelijk ontoegankelijk zijn.
Eerder heb ik geprobeerd deze schrijver onder de aandacht te brengen door zijn Amortisatie te bespreken als een uiterst intrigerend palimpsest van de twintigste eeuw, maar meer dan een interview in De Volkskrant en een paar reacties van musici (!) heeft dat de schrijver niet opgeleverd. Een werkbeursje tenslotte, geen uitgever, Northes laatste produkt is Partuur, een korte roman in de vorm van een muziekbespreking, Een man komt per vliegtuig aan in een wereldstad, bezoekt ’s avonds een concert, loopt ’s nachts door straten en stegen, gaat ’s ochtends naar bed, loopt ’s middags in een park, wachtend op de solist van de avond, Maar daar gaat, het niet over, het gaat – schrik niet – over de ejaculatietheorie van Freuds leerling Sandor Ferenczi, schrijver van Thalassa, toegepast op de symfonieën van 19de en 20ste eeuw:
Precies op het moment dat ik de suikerstrooier boven het kopje kantel, schiet weer eens door mij heen dat muziek voor al het andere een zinnebeeld is van de ejakulatie.
Northe geeft zijn woordvoerder meteen een gesprekspartner om tegenspel te bieden, het levert enkele hilarische dialogen op. Maar dan ziet de muziekliefhebber zijbn kans schoon en onderwerpt hij tientallen symfonieën aan een grondige analyse in het licht van de lozing in het laatste deel.

Daar het blazende Goudnodje pal op de kleine Janacek, die op een simpele manier even stroef verloopt als Bruckner V op een ingewikelde – is het niet met het klimmen der jaren dat de ejakulatie, nee niet moeilijker gaat, dat hoeft niet eens,maar schraler wordt. Gauw de jubelende Linzer, de Haffnerfinale, Bizet met zijn komische krul voor het slot – en daar Prokofjef V waar eerst alles er zo’n beetje slap bijhangt tot de klimaks opsteekt en nog suksesvol is ook, en
hier Sjostakowitsj V die naar het einde toe klotst met planken ondergebonden, en daar weer Roussel III, driftig trappelend op harde grond, dut toch een paar keer enorm zal uitzullen …

Zo komen alle symfoniedelen in omgekeerde volgorde aan bod: na de gezette punt, het derde deel als historisch gebonden menuet of scherzo, het andante als symbool voor de slaap in moeders schoot; het eerste deel als conceptie: thema en verwerking.
Alleen al als muziekanalyse is de roman enorm de moeite waard, de karakteristieken zijn gepeperd en raak, verrassend getrouw ook als men de partituur of grammofoonplaat erbij haalt. De totaaltheorie van Ferenczi zorgt voor een extra dimensie, virtuoos, consequent en met knipoog toegepast zoals de astrologische schema’s door Vestdijk. Maar het gaat nog om meer: de muzikale analyses verwijzen niet naar menselijke preoccupaties van alle tijden alleen, ze zijn toegespitst op de overgang van romantische naar moderne muziek, van de omslag 19de/20ste eeuw. In het laatste hoofdstuk staat de klankchaos van Varèses Arcana centraal, wordt de wanhopige poging van Matthijs Vermeulen om zijn zinnige denkbeelden in muziek te vertalen beschreven en de tekst eindigt op een viertal variaties die een leegte verbeelden =verklanken. Achter de dubbele punt aan het slot heerst de stilte van het wit. Ossia IV: De hele onderneming zou misschien iets steriels hebben gehad als Northe niet voor de nodige contrapunten zou hebben gezorgd. Vooral de wijze waarop hij bouwsels in de stad beschrijft als. Constructieve en destructieve fenomenen geeft het muzikale de ruimte: de partituur wordt leesbaar in de architectuur.
En in laatste ‘instantie blijkt het gedachtenspinsel het werk te zijn van een solitair die geen partuur is voor een tijd uit zijn voegen, een Hamlet die het laatste nootje legt. .
Northe heeft met zijn roman van zo’n 60 getypte bladzijden weer een opmerkelijke tekst aan zijn verzameling manuscripten toegevoegd. Het wachten is op een uitgever.

Vrij Nederland, 19 april 1975