Pieter Steinz – De jaren tachtig in enterproza

We weten het: straatrumoer dringt slechts langzaam en mondjesmaat de Nederlandse literatuur binnen. Maar dan nóg heeft het opvallend lang geduurd voor de geruchtmakende aanslag op de Amsterdamse schilder Rob Scholte (1994) in een roman verwerkt is; te meer daar de opkomst van Nederlands succesrijkste glamour artist al eind jaren tachtig in een dynamische sleutelroman, Gimmick!, was geboekstaafd.

De schrijver van Gimmick!, de journalistiek begaafde Joost Zwagerman, was de gedroomde auteur geweest van een true crime roman over de autobomaanslag, waarbij Scholte beide benen kwijtraakte. Hij liet de beker aan zich voorbijgaan, net als journalist en Scholte bentgenoot Martin Bril (die zich ook ooit over de materie boog); zodat de weg vrij was voor Joost Niemöller, de romancier journalist, die als hoofdredacteur van het hippe jaren tachtig blad Vinyl het fenomeen Scholte van nabij heeft meegemaakt.

Niemöllers Broers is geen In Cold Blood. De zaak Scholte, en de geschiedenis van de Amsterdamse kunstscene, komt alleen versleuteld en op het tweede plan aan de orde. De roman draait om Rudolf Verburg, een in de jaren zeventig opgegroeide en in de jaren tachtig gedesillusioneerde kunstverslaggever, die willens nillens verstrikt raakt in de banden tussen moderne kunst, stadse glamour en harde misdaad. Hij is een zachtmoedige man met venijnig opflikkerende (seksuele) agressie; een jongen met een dubbeltrauma bovendien, want toen hij klein was verloor hij zijn in oorlogskunst transacties verwikkelde vader, en als achttienjarige zag hij voor het laatst zijn van schilderen bezeten broer. Rudolfs zoektocht naar de moordenaars van zijn vader en de verblijfplaats van zijn broer brengt hem telkens weer in contact met de schimmige, in pornografie en kunsttheorieën grossierende figuren uit de entourage van de ‘wilde schilder’ Hans Decker. In het woud van complottheorieën raakt hij keer op keer de weg kwijt. En niet alleen hij.

Het verhaal van Broers wordt verteld door middel van Rudolfs dagboekaantekeningen, die de periode oktober 1969 tot en met juli 1998 beslaan. Na een geforceerd kinderlijk begin – Niemöller is geen James Joyce, het benaderen van kinder(schrijf)taal gaat hem slecht af – volgt een dertigtal bladzijden ‘Jaren zeventig’ (wijde pijpen, blanke blues en Sjef van Oekel) en een iets langere afdeling ‘Jaren tachtig’ (zwarte kleren, Joy Division, punkschilders in Café Lacan). Niemöller probeert een sfeerbeeld te scheppen van die roerige tijden, maar het ligt er te dik bovenop; zijn stijlparodieën, bijvoorbeeld op de pubertaal van de Seventies of het hijg en hakproza van de hippe journalistiek in de jaren tachtig, horen eerder thuis in een satire dan in een ontwikkelingsroman. Het lijkt erop, dat de schrijver niet heeft kunnen kiezen, net als in zijn vorige roman De therapie (1997).

Meer dan de helft van Broers speelt zich af in ‘een later jaar’, 1998, en het is daar, dat de verveling toeslaat. Het beetje spanning, dat in de eerste delen is opgebouwd – vindt Rudolf zijn broer, en wat heeft die met de zaak Decker te maken? – komt niet tot een ontlading, en de hoofdpersoon is niet interessant genoeg om de vaart erin te houden. ‘Ik weet niet wat er allemaal in jouw hoofd gebeurt,’ schrijft een vriendin aan Rudolf. ‘Erg veel, ben ik bang. Omdat het namelijk een erg bijzonder hoofd is.’ Met het laatste kun je het na lezing van de roman alleen maar oneens zijn.

Wat ook niet helpt, is dat Niemöller stilistisch zijn toevlucht neemt tot de alinea’s van één zin, die je steeds vaker tegenkomt in modern Nederlands proza. In het kielzog van columnisten als Martin Bril en Gerrit Komrij hakken schrijvers te pas en te onpas hun alinea’s in stukjes. Gebeurt dat met mate, dan kan het een poëtisch effect hebben; wordt het een maniertje dan is het irritant. Waarom zijn in de volgende twee fragmenten de zinnen niet gewoon achter elkaar gezet?

‘O zo!

Ik veerde op.

Ik was ineens helemaal wakker.

Dit gesprek ging ergens heen!.’

‘Hij was klaar met praten.

En ik ook.

Bijna had ik een wijnglas gepakt en me ingeschonken.’

Opvallend genoeg bepaalt dit ‘enterproza’ (genoemd naar de alinea toets op de tekstverwerker) niet alleen Broers, maar ook een andere recente roman, waarin de zwarte jaren tachtig een rol spelen: De ziel van de kakkerlak van Leon Gommers. Misschien heeft de versplintering van de tekst dus iets te maken met de geest van de jaren tachtig, en is het taalgebruik een metafoor voor die destructieve en ontregelde periode.

Het zou kunnen.

Maar ik geloof het niet.

Hoe dan ook: het bevalt me niks.

Joost Niemöller: Broers. De Bezige Bij, 288 blz. € 18,50

NRC, 1 februari 2002

http://www.nrc.nl/nieuws/2002/02/01/de-jaren-tachtig-in-enterproza-7575610-a964710