Pieter Klok – Een troep gravers, werkers, uitvinders en beeldmuzikanten

De fut is eruit bij de Dogtroep. De groep ging in ruim dertig jaar van doelloos straattheater naar internationale roem, en eindigt na de zomer op een troosteloos niemandsland….

Het brandweermannenkoor Zuid- Holland-Zuid ziet het nog niet helemaal voor zich. De voor het merendeel hoogbejaarde zangers staren naar de plek waar over enkele weken de theatervoorstelling van de Dogtroep wordt uitgevoerd. ‘Speelt het zich af in die put hiero?’ Het koor is gevraagd een bijdrage te leveren aan de afscheidsvoorstelling van de Dogtroep. De oud-brandweermannen moeten een lied zingen over vuur, doorspekt met explosies. Vanavond komen ze de sfeer proeven en inzingen. ‘Ik denk dat het interessantste nog zichtbaar moet worden’, zegt de dirigent. ‘Het zou goed zijn als we over een week konden terugkomen.’ De Dogtroep is neergestreken in een verlaten staalfabriek, een immense loods aan de Merwede in Dordrecht. Het is niemandsland, daar houdt de Dogtroep van: op de grens van water en land in een verre uithoek van een mistroostig industrieterrein. Naast de loods wordt het Dordtse afval gedumpt en daarnaast zit de gevangenis met een detentieboot. ‘Deze plek is voor ons een cadeautje’, zegt de zakelijk leider Bart Kusters. ‘Dit is een ideale locatie om jezelf te begraven.’ De Dogtroepers zitten er al twee weken. Ze hebben een groot gat gegraven om een soort amfitheater te creëren, ze hebben funderingsbalken op een hoop gegooid, waardoor er een kunstwerk is ontstaan, en vanmorgen hebben ze een betonnen vloer gestort voor een badhuis. Nu werken ze aan een aquaduct, een regengordijn en een skateboard waarmee over een betonpaal wordt gereden. Dogtroepers zijn net peuters in een zandbak. Zodra ze ergens neerstrijken, beginnen ze te graven en te sjouwen. Er is geen plan, niet al te veel onderlinge communicatie, ze doen gewoon lekker wat hun speelse uitvindersbrein ze ingeeft. En dan maar hopen dat er uiteindelijk iets uitkomt wat de moeite waard is. Is dat kunst? Ja, vinden de Dogtroepers. Nee, vinden de subsidiegevers. In 2004 werd de subsidie aan het legendarische theatergezelschap gedecimeerd, waardoor een groot deel van de medewerkers ontslagen moest worden. Het was de zoveelste tegenslag voor de Dogtroep. De ellende was eigenlijk al in 1998 begonnen, toen twee Dogtroepers in Frankrijk omkwamen tijdens een kanotocht. Vlak daarna stapte artistiek leider Threes Anna op. In 2004 deed een nieuwe artistiek leider nog een poging om een doorstart te maken, maar gaf het uiteindelijk op. ‘De Dogtroep kan niet zonder subsidie’, zegt Kusters. ‘Deze voorstelling bijvoorbeeld kost twee ton. Met de kaartverkoop haal je hooguit 60 duizend euro binnen.’ De overgebleven Dogtroepers besloten de eer aan zichzelf te houden. ‘We hadden weer subsidie kunnen aanvragen, maar zonder artistiek leider met een duidelijke visie heeft dat geen zin’, zegt Kusters. ‘Bovendien: dan ben je weer zo afhankelijk. Nu kun je zelf het moment kiezen dat je sterft en dus je eigen begrafenis plannen, op een mooie, feestelijke manier.’ De Dogtroep is 33 jaar geworden.
Warner van Wely richtte het gezelschap in 1975 op en was vijftien jaar de onbetwist leider. Hij woont nu op een aangename rommelzolder in de nok van een pakhuis aan een Amsterdamse gracht. Van Wely is 63, maar heeft nog niets van een oude man. Hij is net terug uit Madrid, waar hij met zijn gezelschap Warner en Consorten heeft opgetreden in de hal van het Reina Sofia Museum. Straattheater, net als in de beginjaren van de Dogtroep. De Dogtroepers van het eerste uur waren altijd buiten. Dan liepen ze weer een optocht in rare pakken met een klein orkestje. Of ze namen met zijn allen een klapstoel mee en dan gingen ze allerlei vreemde poses aannemen. ‘Dat zijn de wortels’, zegt Van Wely. Hij start de dvd-recorder. ‘Kijk daar, Rob Scholte, toen hij beide benen nog had.’ Het zijn beelden uit 1983, toen de Dogtroep Israël aandeed. Scholte steekt gewapend met twee krukjes een zebrapad over. Hij stapt van het ene krukje op het andere krukje, verplaatst het ene krukje, enzovoort. ‘Het is een totaal zinloze actie’, zegt Van Wely, ‘niemand begrijpt wat er precies aan de hand is.’ Interventies werden deze optredens genoemd. Of infiltraties. ‘Wat het doel was? Er was geen doel. Het doel was de kick om kunst te maken. En ontregelen, natuurlijk, dat is het doel van alle kunst. De eerste regel op straat is: je houdt je gedeisd, je zorgt dat je niet opvalt. Je gaat dus niet zomaar in slow motion lopen, op straat liggen, of tien minuten stilstaan. Met die verwachtingen gingen we spelen.’ De Dogtroep bleek midden in de roos van de tijdgeest te hebben geschoten. Joop den Uyl regeerde en de verbeelding was aan de macht. De kunstwereld stond op zijn kop en er was volop ruimte voor van alles en nog wat. Bovendien moest het volk verheven worden en wat paste daar beter bij dan straattheater? De Dogtroep was een instantsucces. ‘We reisden van het ene naar het andere festival en traden na twee jaar al in het buitenland op’, zegt Van Wely. ‘Als het zo goed gaat, hoef je niet te analyseren wat je doet, dan denk je gewoon: wij doen dit en het is goed. Je komt op een plein en denkt: nu mogen we alles doen. Dat gaf een ontzettende kick.’ Ze werden voor alle belangrijke festivals gevraagd. ‘Daar moet je overigens geen romantische voorstelling van maken. Dat huifkarachtige idee van een rondtrekkend theatergezelschap moet je direct loslaten. Je tekende contracten, reed ernaartoe, bouwde op en speelde je stuk.’ Geen hippiesfeer, dus. ‘Nee, dat is nooit zo geweest. Die tijd was al voorbij toen wij begonnen. Wij waren noeste eenlingen die dingen maakten.’ En Van Wely zelf – nu een aimabel man – was een fanaticus, zegt hijzelf. ‘Een botte man. Een driftkikker.’ Dogtroepers waren sowieso geen heel sociale wezens. ‘Welnee, in de werkplaats stond iedereen met de rug naar elkaar toe. Het waren norse, stugge werkers.’ Het waren uitvinders. Ze bedachten hoe ze mensen heel ver en hoog konden laten springen, hoe ze een pijl in iemands buik konden schieten zonder schade aan te richten en hoe je een kostuum in de fik kon steken zonder dat je zelf verbrandde. Pas eind jaren tachtig ging de Dogtroep grote voorstellingen maken. Het publiek kwam op een tribune te zitten en moest entreegeld betalen. ‘Dat vond ik persoonlijk jammer’, zegt Van Wely. ‘Als je er een hek omheen zet, is de provocatie weg. De mensen die dan komen, kiezen ervoor om geprovoceerd te worden. Dan kun je ze nog zoveel natspuiten, maar daar komen ze voor, dus dat vinden ze niet erg.’ Van Wely had er begin jaren negentig ineens genoeg van. ‘We traden op in Augsburg, Zuid-Duitsland, voor vijftienhonderd man publiek. Ik klom op een toren, pakte een toeter en ging daarop blazen. Het publiek was muisstil, maar ik dacht: zo kan ik nog jaren doorgaan. Ik kan misschien een nog mooiere toeter maken, maar het komt op hetzelfde neer.’
De vijftien acteurs, muzikanten, kunstenaars en technici, die in Dordrecht zijn gelegerd, moeten de voorstelling helemaal zelf maken. Er is geen plan, geen script. Niets. ‘De inhoud van de voorstelling diepen we uit de locatie op’, zegt zakelijk leider Kusters. Annette Hildebrand (42) speelt met een plankje dat een toetsenbord moet voorstellen. Ze heeft de opdracht gekregen om een beroep uit te beelden dat een contrast vormt met de omgeving. Dat werd een kantoorwerker, een grotere tegenstelling met de industriële omgeving is immers nauwelijks denkbaar. ‘We moeten beelden maken, want de Dogtroep moet het hebben van de grote beelden en van de verandering tussen de beelden. Dat creëert de verbazing.’ Regisseur Eleanor Bakker (28) helpt de verbeelding op gang te brengen. Zo deelde ze tijdens de brainstormdagen opdrachten uit. ‘Dan zei ik bijvoorbeeld: ‘Die kuil is massief, ontwikkel daarin iets lichts.’ Nou, dan krijg je bijvoorbeeld een plastic zakje met helium, of een balk van piepschuim die iemand optilt, of iets zwaaiends.’ Of ze vraagt om een scène te maken waarin het badhuis transformeert in een slachthuis. ‘Dan komen sommigen uit op een massage die uitmondt in een zwaardgevecht. Dat is dan een scène waar je op doorgaat. Nee, een verhaal hoeft het niet te worden. Het zal eerder een beeldenreeks worden, waarmee het publiek zijn eigen verhaal maakt.’ Ook kok Arend-Jan van der Heijden (45) biedt een helpende hand. ‘Ik pas het eten aan hun behoeften aan. Op dagen dat ze ideeën moeten hebben, geef ik ze vooral veel noten, zaden en gekookt voedsel, want rauwkost kost te veel energie. En altijd saus erbij. Want als je veel denkt, wordt er veel vocht onttrokken. Op dagen dat er veel geklust moet worden, ziet het diner er heel anders uit.’ Van der Heijden bouwt ook het restaurant waar de bezoekers van de voorstelling kunnen eten. Het driegangendiner heeft hij al uitgewerkt. ‘De thema’s die ik doorkreeg waren niemandsland, water en aarde, oud en nieuw. Bij oud en nieuw dacht ik: oliebol. Het wordt dus een oliebol met asperges, eier- en aardappelsalade. Het nagerecht moet het einde zijn, de dood. Ik maak dus een zwart toetje. Helemaal zwart. Dropijs met balsamico, bosbessen en pure chocola.’
Jos Zandvliet (53) was het langst lid van de Dogtroep: van 1975 tot 2004 om precies te zijn. Hij woont nog steeds met zijn gezin in het aardappelpakhuis in Amsterdam-Oost dat hij in de jaren zeventig kraakte. In de directiekamer, met uitzicht op het water, beweegt en praat hij als een pasgeboren vogel. Zijn gedachten en armen fladderen alle kanten op. De Dogtroeper van het eerste uur laat zich moeilijk verleiden tot een terugblik. ‘Je hebt mensen die een piek beleven en daarop de rest van hun leven terugkijken. Ik kijk liever vooruit.’ De projecten waarmee hij nu bezig is, zijn pas interessant. Zoals Paradijsvogels, een actie waarbij hij buurtbewoners een lied laat zingen en vogels laat maken. Of de theaterstukken die hij nu met gevangenen maakt. Of de geboorteceremonie die hij voor de gemeente Utrecht ontwikkelt. Toen de subsidie van de Dogtroep in 2004 werd gekortwiekt, was er geen geld om Zandvliet in dienst te houden. Hij vond het niet eens heel erg. Hij en de Dogtroep waren uit elkaar gegroeid. De Dogtroep was een instituut geworden dat een paar keer per jaar grote voorstellingen gaf. Zandvliet was een anarchist gebleven, die het liefst met buurtbewoners aan een optocht werkt of een lied schrijft voor de voetbalclub . ‘Je maakt een lied, waaraan iedereen een hoop plezier beleeft; dat is de essentie van de kunst. Wij moeten de mensen laten lachen, huilen, dansen en feesten.’ Zandvliet is een groot liefhebber van de optocht. Dat was hij al in zijn Dogtroeptijd en dat is hij nog steeds. Laatst nog zag hij zo’n fanfarekorps zitten achter de kerk. ‘Er stonden drie huisvrouwen te kijken. Ik zeg: ‘Waarom gaan jullie niet in optocht lopen?’, en dat deden ze. Moet je kijken wat een rendement. Mensen riepen direct: ‘Wat hebben we toch een leuke buurt.’’ De aardappeloptocht is een van zijn andere uitvindingen. Hij wilde iets doen met het aardappeloproer uit 1917, toen hongerlijdende vrouwen een schip met aardappels kaapten. ‘Dus hindoestaanse Bea zegt: ‘Gaan we met aardappels door de straten dansen?’ En dat doen we. We roepen wat fanfares bij elkaar, bestellen een ton aardappelen en delen onder het zingen van aardappelliedjes zakjes aardappels uit aan de mensen die op hun balkon staan. Die aardappel is een internationaal bindmiddel. ‘Ik ben gewoon dienend bezig, potdomme. Ik hoef niet in de schijnwerpers te staan. Dit is toch je plek als kunstenaar. Ik sta straks met veertig vrouwen bij Ella Vogelaar. Ze krijgen allemaal hun inburgeringsdiploma. Ik heb dus een inburge-RING gemaakt. Als je door die ring heen stapt, komt alles goed.‘We moeten spelen. Je tovert wat met mensen en het leven is goed. Het gaat over verbroedering, man. Basaal plezier, gedeeld plezier. Dat is drugs, man.’
Martin Mulder (52) – kaal, met het postuur van een slager – doet al sinds 1983 de moeilijke dingen voor de Dogtroep. ‘In het begin ging het met bamboe, ijzerdraad en plakband. Later werden de acts groter en kwamen er ook machines en mechanismen in het spel.’ Nu worstelt hij met een betonnen plaat van 3.000 kilo die in een gat vastzit. De aannemer die de plaat eruit heeft gezaagd, is woedend vertrokken, maar Mulder geeft niet op. ‘Ik ben niet bang om allerlei materialen te hanteren.’ ‘De Dogtroep maakt altijd een interpretatie van de locatie’, zegt hij. ‘Je vindt in elke omgeving wel het palet van dingen die je nodig hebt. Meestal gaat het om vergeten dingen, waarmee je kunt rotzooien.’ Mulder is schilder, beeldhouwer en heeft een eigen smederij. ‘Dat amuseert me heel erg. Op de academie zeiden de leraren altijd: ‘Je moet niet alles door elkaar doen, dat is geen stijl. Pas als je alles eenduidig doet, heb je een stijl en is je werk handelswaar.’ Maar ik vind nu eenmaal alles leuk.’ Wat voor hem geldt, geldt ook voor de Dogtroep, denkt hij. ‘De Dogtroep is voor subsidiegevers niet eenduidig genoeg. Het is een soort geïmproviseerde beeldmuziek. Daardoor lijkt het alsof we geen stijl hebben. Maar je gaat toch ook niet tegen de jazz-muzikant Charles Mingus zeggen dat hij geen stijl heeft omdat hij alleen improviseert?’ ‘Al onze beelden zijn tijdelijk inderdaad, net als de klanken van een gitaar of een trompet. Soms zeggen mensen: ‘Had het nou beter gearchiveerd’, maar zo zuinig ben ik niet op de lucht die ik inadem. Het zou bovendien een enorme opeenhoping van materiaal zijn.’

De Volkskrant, 14 juni 2008, 00:00

http://www.volkskrant.nl/archief/een-troep-gravers-werkers-uitvinders-en-beeldmuzikanten~a899032/