Paul Depondt – De ondraaglijke lichtheid van Rob Scholte: plagiaat?

Wat is plagiaat? En wie is een plagiaris in de postmoderne tijd?

Rob Scholte, die in november en december 1988 in het Rotterdamse museum Boymans-Van Beuningen exposeerde, werd in het respectabele avondblad NRC Handelsblad flink aangepakt door Bas Roodnat. De schilder, die in de vorige editie van de Kasselse documenta Nederland vertegenwoordigde, werd beschuldigd van flagrant plagiaat: hij had gekopieerd. Maar: wat is een citaat dan?

Het werk van de jonge schilder Scholte, die zichzelf ‘pomo’ is gaan noemen, omdat dat nu eenmaal van hem verteld werd, is een commentaar. Dat alleen klinkt postmodernistisch, al moet zo’n bewering al snel gecorrigeerd worden, omdat postmodernisme holler klinkt, dan een leeg vat. Had Roodnat gelijk, toen hij het schilderij Utopia als een kopie beschouwde van een werk van Spooner?

Die vraag was het uitgangspunt van de expositie in het Rotterdamse Boymans-Van Beuningen, waar Scholte zijn eerste grote overzichtstentoonstelling kreeg. Op de expositie hing een schilderij met de uitvergrote kopie van het artikel van Bas Roodnat, geïllustreerd met afbeeldingen van de Venus van Urbino van Titiaan, de Olympia van Manet, Spooner’s Manet’s Olympia en Utopia van Scholte.

Rob Scholte, jong en provocerend, beschouwt het Nederlandse kunstwereldje als het moeras van de middelmaat. De meningen over zijn schilderijen zijn zeer verdeeld. Maakt de schilder ironische plaatjes van een plaatje? ‘Wat mij interesseert is het commentaar op de plaats, die het werk inneemt’, zegt Rob Scholte. ‘Hoe de betekenis gevormd wordt door iemand, die er naar kijkt, wat hij er over zegt, zelfs hoe een expositie gemaakt wordt’.

Dat heeft Scholte in het museum Boymans-van Beuningen laten zien: het werk werd bloksgewijs gepresenteerd en de begeleidende catalogus, maakte deel uit van de expositie. ‘Alle discussies, die er de laatste tijd gaande zijn geweest kwamen op mijn expositie expliciet aan de orde: de postmodernisme-discussie, de rel rond het plagiaat, discussies over beeldgebruik en commodity art en andere mediakwesties.’

Hij had graag voor zijn expositie een videoclip gemaakt: geen kranten advertenties, maar een televisiespotje. Scholte beschouwt zijn schilderijen als ‘gebruikskunst’. Ze maken op een becommentariërende manier deel uit van de consumptiemaatschappij. Het zijn doordenkertjes, maar dan van een simpele soort. Het werk van Scholte is zeer toegankelijk, het is herkenbaar en duidelijk.

Het bekende schilderij De schreeuw toont een mechanische clown, die het gelijknamige schilderij van Munch kopieert. Het schilderij hing op de documenta. Aan de orde is de autonomie van de kunst: is het genie niet altijd schatplichtig aan anderen? Wat te denken van die ‘aller individueelste expressie van de aller individueelste emotie’? Speelt de collectiviteit in de hedendaagse kunst geen grotere rol?

Rob Scholte verzet zich tegen ‘het verhevene’ in de kunst. Daar gelooft hij niet in. Op de expositie lagen, als stalen vloertegels van Carl Andre, tapijtjes met afbeeldingen van bekende gezelschapsspelen: ‘Mens erger je niet’ of ‘Monopoly’. Alweer een kopie, een vloerkleed met copyright in een grote museumzaal.

‘Het heeft te maken met mijn gebruik van beelden, die al bestaan. Ik geloof niet, dat het nodig is, echt iets nieuws te maken. Het gaat om het combineren en om wat de effecten zijn van dat combineren. Ik beoordeel kunst op haar effecten. Dat klinkt heel politiek’.

De catalogus, met de titel Rob Scholte, How to star, heeft hij opgevat als een encyclopedie, een alfabetisch overzicht met alle misverstanden, commentaren, ruzies en discussies, die er zijn geweest naar aanleiding van zijn werk. Daarvoor heeft hij grondig gebruik gemaakt van alle knipsels en recensies, die hij maar kon vinden. Meningen heeft hij uit hun context gelicht, zoals tentoonstellingsmakers zijn werken vervalsen door ze bij andere dingen in hun musea te tonen.

‘Ik werk dus met citaten, die ik rangschik volgens mijn eigen systeem en daarmee toon ik de relativiteit van het woord: de ene zegt, dat mijn schilderijen plaatjes zijn, de andere vindt dat leuk en weer een ander beweert, dat het juist geen plaatjes zijn’.

Volgens Anna Tilroe in De Volkskrant: ‘de ondraaglijke lichtheid van Scholte’.

Ons Erfdeel, Jaargang 32, Nr. 1, januari – februari 1989, p. 278 – 279

http://www.dbnl.org/tekst/_ons003198901_01/_ons003198901_01_0077.php