Onno Blom – ‘Wat eten we? Spinazie met een eitje en gehakt’

Het tekort‘, de nieuwste verhalenbundel van Martin Bril, is een drieluik. Het middenpaneel toont het echte werk: drie prikkelende verhalen, die samen ‘het tekort’ van Brils literaire personages verbeelden. Op de twee zijpanelen staan niet – zoals op een middeleeuws altaarstuk – zijn opdrachtgevers afgebeeld met heilig op de hemel gerichte gelaten, maar toont hij uiteenlopende momenten en persoonlijkheden, die hem als schrijver hebben geïnspireerd.

De figuren aan de rand van het tableau zijn, net als in de schilderkunst, voor het begrip van de gehele voorstelling niet per definitie de onbelangrijkste. Dat is in ‘Het tekort‘ niet anders. Bril vertelt met onverholen trots over een dagje naar het zwembad met zijn dochtertje en geeft zo zijdelings een intiem inzicht in zijn eigen leven.

Steviger gaat het toe in ‘Het afscheid‘, dat begint als een mini thriller en een melancholisch einde kent. In dit verhaal schetst Bril het vertrek van zijn goede vriend Rob Scholte uit Nederland. Of, preciezer gezegd: Scholtes vertrek naar de persconferentie op Schiphol, waar de schilder voor het eerst na de bomaanslag op zijn leven zijn gehavende lichaam, zijn benen tot stompjes geknot, aan het publiek laat zien. “Hij is de strijd aangegaan met de vijand”, schrijft Bril als hij Scholte ziet wegrijden, “ik ben bevrijd, maar ik weet niet precies waarvan. Ik ben een komma in zijn verhaal, hij een nieuw hoofdstuk in het mijne. Dat is het rare.

Het afscheid, dat Bril op papier neemt, is in laatste instantie niet van zijn vriend Scholte. Die belt de volgende dag alweer bezorgd op, om te vragen hoe het gaat. Nee, in de persoonlijke verhalen tast Bril voorzichtig zijn eigen emoties af, zijn eigen gevoel op dat moment. “Terug naar dat afscheid, dat geen afscheid van hém was, maar een afscheid van mij, van mezelf, als zoiets al kan, en al kan het niet, ik wil het en het papier is geduldig, zoals gezegd, terug naar die ochtend was ik het liefst met hem in de auto gestapt.

Juist, omdat Bril alles op zichzelf betrekt, hebben deze verhalen wel iets bijzonders. Vooral in de stukken over de persoonlijke ontmoetingen met zijn helden ontstaat een aantrekkelijke spanning. Kennelijk dwingt het dwalen in zijn eigen literaire Hall of Fame hem tot scherpere observaties dan de anekdotes over zijn ongetwijfeld zoete dochtertje.

Of Bril nu gaat snookeren met Martin Amis, droomt over Armando (“Hij stond ongenaakbaar bovenaan een trap, en ik stond beneden, want ik ken mijn plaats – en helemaal in mijn dromen”) of op bezoek gaat bij de door hem bewonderde Nieuwe Stijl dichter Cornelis Bastiaan Vaandrager, langzaam maakt de bewondering plaats voor verbazing. Hij laat voelen, dat er iets knaagt aan zijn helden.

Het stelt Bril in staat steeds een vederlichte vadermoord te plegen en zelf, als schrijver, het laatste woord te hebben. Martin Amis lijkt immers op een vrouw op pantoffels, Armando is zelfs in zijn dromen verbijsterend arrogant en Vaandrager verloedert, als zwerver met een fles in de ene en joint in de andere hand, in een Rotterdamse zwijnenstal.

Toch laat Bril, ondanks zijn scherpe oog voor hun zwakke kanten, de liefde voor hun werk niet glippen. “Style, after all, is revelation”, citeert hij Norman Mailer in het motto bij de bundel. En zo is het ook. Op de stijl in zijn boeken moet een schrijver worden afgerekend. Alleen daarin openbaart hij zich. Het is dan ook maar goed, dat Brils eigen stijl in de drie belangrijkste verhalen ‘Een geheim‘, ‘Het tekort‘ en ‘De val‘ niet tegenvalt.

Dáár, in het hart van de triptiek, laat Bril de remmen van zijn verbeelding los. Soms subtiel, soms rauw, schrijft hij over de waanwereld waarin de jongetjes Herman en Kasper leven, en de geheimen, die zij ontdekken in een koffer van Kaspers dode vader. Over de bizarre én liefdevolle rit in een oude Volvo naar Emmeloord, die de volwassen, inmiddels diep gevallen copywriter Herman maakt met het hoertje Bibi, die eigenlijk Miranda heet. En ten slotte over Miranda, die de liefde voor haar man verliest, omdat ze zich nergens thuis voelt.

Wat Herman en Bibi ofwel Miranda beiden kenmerkt, is hun onvermogen hun fantasieën om te zetten in werkelijkheid, echt deel te hebben aan het leven. Ze schieten tekort. De kleine Herman heeft de dode vader van een vriendje nodig om werkelijk iets te beleven. Hij wil zich onttrekken aan de mores van zijn burgerlijke ouders (“Wat eten we? Spinazie met een eitje en gehakt”, mompelt moeder) en wild leven. Maar het echte wilde leven, dat vriendje Kasper noodgedwongen leidt, is niet aan hem besteed. Als het erop aankomt, vlucht hij weg.

Miranda’s vlucht in ‘het leven’ is ook al zo’n hopeloze poging. Ze verlangt de meeslepende liefde van haar man Anton, maar dat wil niet zo lukken. Anton – een schilder, die op zijn beurt weer veel Rob Scholte trekjes vertoont – is in feite veel meeslepender dan zij. Hij doet, waar zij van droomt. Maar tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren, weten we sinds Elsschot. Miranda blijft dus mijmerend zwerven langs de grenzen van het bestaan, niet in staat duidelijk te maken of te raken aan wat zij begeert. Haar verhaal, en dus het einde van het tweede deel van de bundel, eindigt met de vage regel: “Ze kwam er steeds dichterbij”.

Wat is ‘er’? Geluk? De mogelijkheid tot communicatie? Of simpelweg Da sein, zoals Bril het de Duitsers nazegt? Hij suggereert veel, maar spreekt het nergens helemaal uit. Als schrijver lijkt Bril op zijn personages: hij heeft stijl en talent, maar blijft eindeloos variëren, zoeken en tasten naar betekenis, naar een doel in zijn verhalen. Hij dreigt zelf tekort te schieten, maar geeft daar niet aan toe. Hij schrijft voor zijn leven. Toch duikt onherroepelijk die vraag weer op: wat is ‘er’?

Er rest slechts één oplossing: open het drieluik van Martin Bril. Lees, en wie weet zult gij vinden.

Trouw, 27 maart 1998

https://www.trouw.nl/cultuur/-wat-eten-we-spinazie-met-een-eitje-en-gehakt-~a63bea5f/

Meer informatie:
https://robscholtemuseum.nl/?s=Martin+Bril