Olof Baltus – De Duinroos (9): Dagboek

03-06-2007
Met Kees en Coby, Toon en Saar naar Schloß Moyland.
Fantastisch. Inspirerend. Woorden schieten tekort.
Nu ik thuis werk in de slaapkamer in Bergen zijn de lijnen naar de mystiek en magie van dit werk (kleine tekeningen, assemblages enz.) weer binnen het bereik van mijn sensibiliteit.
Uiteindelijk houdt niets zich zo zuiver bezig met datgene waarom het werkelijk gaat in de wereld. Ik roep het niet van de daken, maar ik weet dat het het Goddelijke is, dat ons in staat stelt vrede te hebben met het leven en de dood. Troost voor de blinde in het kleurenkabinet.
De hond van de opvliegendheid, die zo gauw het directe gevolg is van oververmoeidheid en het pogen de angst te bezweren, rukt af en toe wel aan de ketting, maar is vandaag de dag al een stuk ouder en dus voorspelbaarder, dan in de tijd die achter mij ligt.
Sfeer van schuld- en boetegevoelens. Zou het überhaupt mogelijk zijn periodes van inspiratie in stand te houden. Of is het een absolute wetmatigheid, dat je altijd weer terugvalt in het moeras van het alledaagse, dat leidt tot het verlies van zelfrespect. Depressies. De haast eindeloos voortdurende periodes van uitzichtloosheid, wanhoop, eenzaamheid.
Allemaal grote woorden, maar hoe dan ook, ik sta in feite naakt in de nacht van mijn eigen illusies.
En het vriest.

3 uur ’s nachts:
We hebben dit jaar al zo’n groot voorschot aan zomerweer gehad, dat het je duizelt als je bedenkt, dat diezelfde zomer volgens de kalender nog moet beginnen.
Fluitekruit, mals groen gras in de berm langs de weg: een natuur à la Felix Timmermans. Katholiek landschap. De vrede graast de kudde voor. Ach meisjes, het geluid van jullie zingen in de verte, jullie dorpse geloof in de toekomst.
In de kinderjaren was er een God. Ik zie hem nog wel eens terug in de schilderijen van bijvoorbeeld Edgar Tytgat, de gebroeders De Smet.
Deze God liet je zwart roggebrood eten en uit blauw emaille melk drinken. Hij had vier zussen en twee broers. Van die twee broers zou er één spoedig sterven.
Dat gebeuren zou de wereld definitief veranderen en in die onherroepelijk veranderde wereld zou dan nog wel een nieuw zusje geboren worden, maar eigenlijk was de lol er toen al mooi vanaf voor onze God.
Nooit zou de kerkklok van Egmond aan Zee meer hetzelfde klinken als in de dagen van de misdienaar. Paradise lost.
Het Duitsland van Xanten, vlak over de grens bij Arnhem, roept herinneringen op aan de seminarie-jaren in Zuid-Limburg.
Tegen zonsondergang liep ik de Spaubekerberg op om te spelen, dat ik vanaf de top de zon zag boven zee.
Maar intussen had ik op het priester-kerkhof van Ste. Marie mijn werkelijke schat verborgen: een paar nummers van De Lach, de verboden Lusthof, Fellini, armzalige, maar o zo dierbaar herinnerde masturbatie.
Het bezit ervan ging in het Roomse geweten van de jongen meer en meer doorwegen. Loodzware last werd iedere dag nog zwaarder.
Sisyfus bedolven onder zijn eigen steen, maar speelde het Vlaamse dichtertje op weg, naar de top van de Spaubekerberg.
Feesten van angst en pijn. Wist zich van binnen allang een oude vieze sater. Ontdekte de overrijpe poëzie van Karel van de Woestijne.
Dat ogenschijnlijk zo prachtige Vlaamse naïeve geloof, processies in de meimaand, een geil hinnikende pastoor, toen al Humbert Humbert (Van Heusden, Van Heusden) geheten, die je op de knie nam om onder het mom van biechtvader van je te vernemen hoe vaak en waar precies je je afrukte.
Intussen zocht zijn hand zich een weg naar je kloten, die hij niet echt aanraakte, maar in de streek waarvan hij graag mocht verwijlen.
Aan de vooravond van het drama in dat Zuid Limburgse katholieke landschap, waaraan het gebied rond Mayland mij doet denken, stierf mijn broertje aan een blindedarmontsteking. Het zou ook een blindedarm zijn, die de doorslag zou geven bij het afsluiten van die fase in mijn leven.
Ik lag in de ambulance. De wereld was nog nooit zo mooi geweest.
Onder de bloesems aan de appelbomen door werd ik naar het ziekenhuis van Geleen gereden. Het leek mij een uitgelezen moment om te sterven.
De Preek bij de uitvaartdienst, het kinderkoor, dat de Missa de Angelis zou zingen en het credo uit de Gregoriaanse mis.

04-06-2007
Terug in Bergen, Insel Hombroich stemt tot grote nederigheid. Overweldigende natuur, hemelse kunstuitingen, prachtige architectuur.
De tanden ontbloot, het askruisje weggeveegd op de plek van het befaamde derde oog: het kolkende bloed in de aderen. Alleen in dit (ons) leven worden wij in staat gesteld de sterfelijkheid te tarten en de onsterfelijkheid uit te dragen.
Hikkend van het lachen noemen wij zum Beispiel ”Une saison en enfer” het broddelwerk van een zwaar overschatte provinciaal. Wij beseffen wel degelijk. dat vanuit Dante’s hel de schim van Rimbaud ons zal proberen te breken in reactie op een dergelijke provocatie.
Maar wat dan nog?

Zolang het kijkcijfers scoort blijven wij interessant voor de mollen, orgaanhandelaren en moederschenders, die het voorzien hebben op zowel genoemde Rimbaud als ook op de rolstoel-rijders en psychose-ridders van nu, die in hun hoogmoed menen de dingen naar hun hand te zullen zetten.

Picabia, Duchamp, Schwitters, Klein, maar ook Fautrier, Lovis Corinth, Bram van der Leck, Goya, Rembrandt en Calder (het zijn tussen velen slechts enkele namen), maar ik maak een diepe buiging voor jullie allen.
Tevens gaat het hoedje af, chapeau, de hoed van Joseph Beuys. Al zal ik ook hem te zijner tijd een poepje laten ruiken, want aan de ruif van het volledige leven, is het sowieso dringen voor een plekje.
Aan het einde van de middag kreeg Saar, die na de grote attaque van een paar jaar geleden nog steeds zo nu en dan te maken heeft met een “naschok”, een tia. Bij niemand een spoor van paniek, terwijl daar toch wel aanleiding toe leek te zijn. De fysiek machtige oermens Toon deed haar neerzitten op een bankje in de koelte van een boom (een soort treur-es). Het was nog steeds warm.
Prachtig zomerweer.
Zachtjes sprak hij haar toe, raadde haar aan rustig en diep adem te halen. Ze reikten naar elkaars hand, het hoofd van Saar rustend tegen de borst van Toon.

Een beeld beklijft: een stel in de schaduw gezeten aan de voet van een boom in een weelderig groen park.

Was het op Tahiti? Of was het een reminiscentie aan een wandreliëf in het halfduister van een Egyptische piramide? Te nave nave fenua; gelukkige dagen.
De echo van Noa Noa weergalmt.

En nog sprak hij haar toe, opdat zij weer opnieuw zou gaan zingen van “What becomes of the brokenhearted”. Die song van de onvolprezen Jimmy Ruffin speelde haar immers de hele dag al door het hoofd.

Wij, Coby, Kees en Olof stonden geleund tegen de muur van een van de met zulke prachtige bakstenen gemetselde paviljoens en wachtten af.
In de auto op weg terug naar Bergen de radio aan. Het ging o.a. over spaarlampen, frauderende staatssecretarissen en middenstandsperikelen. Zeer vermakelijk, zeer informatief, zo’n reisje langs de Rijn.

’s Avonds in mijn Dirk Klompenhuisje echter daalde in mij een grote norse neger neer. Gelukkig, dat er nog een blik kippensoep in de kast stond. Dat blik stelde mij n.l. in staat deze neger te ontvangen met de allure en de gastvrijheid, die hem krachtens zijn afkomst en rang toekomen.

Over de dampende soep heen keken de neger en ik elkaar aan. En dat was het moment waarop Moby Dick opnieuw geboren werd, ergens in de peilloos diepe Stille Oceaan.