Olof Baltus – De Duinroos (2): In Memoriam Tom Wesel

Het geheugen regelt twee dingen: het onthouden en het vergeten.
Ter herinnering aan de man, die de spil was van wat hijzelf zo graag de ”Dante-club” noemde, de volgende notitie.

De negen Nessen, Bergen, Noord-Holland, een avond in juli.

Na de maaltijd, die Tom kookt, maar waarvan hijzelf niet meer kan eten sinds zijn slokdarm het zo slecht doet, sta ik met Tom in diens tuin nog wat na te praten over iets onbenulligs. Tennis of voetbal of zelfs misschien wel, ik noem maar iets willekeurigs, over het nut van een achterlichtje op een herenfiets.
Want waarover gaat het nog wanneer twee vrienden het Mene Tekel onder ogen zien, maar wanneer zij tevens de vrede van dit schemeruur in geen geval wensen te verminken met woorden.

Het is een prachtige dag geweest.
Je denkt aan de branding, maar nu het donker nadert weten wij, mensen van de kust, ook zo wel hoe het er momenteel toegaat aan zee: het kind, dat een fort verdedigt tegen het opkomend tij. Tevergeefs, maar dat moet je het kind niet vertellen. Het onderkennen van de Nederlaag is voor later.
Verderop langs de vloedlijn herken je ook de puistige jongen, die zijn, ongetwijfeld, eerste vriendinnetje nog voor het doven van het licht op de foto wil hebben,  maar o jee, zij wil dat haar haar goed zit, dat kost tijd.
En die gouden bol intussen maar zakken, terwijl op het strandpaviljoen tegen de duinrand iedereen heel blij schijnt te zijn iedereen te zien.
Forever young, dat spelen ze daar de hele zomer lang.
Dit dorp als spiegelpaleis. De prijzen van de huizen gaan opnieuw sky high.
Crisis?… What crisis…?

Maar de zieke Tom en de, God zij geprezen, nog altijd kerngezonde IK staan verwijderd van al het andere gedoe op een gazon aan de waterkant in een van de Negen Nessen.

En, zeg ik, Geheugen spreek.
Ook al gaan die twee mannen sowieso al bijna verloren in het weelderige decor van struiken, bomen, geuren, kleuren, vogels begonnen aan hun avondlijke serenade, een vliegtuig zo hoog in de hemel boven ons nietige Bergen, dat het niet anders kan, dan dat vliegtuig onderweg is naar hele verre, ongekend verre verten.

Ik sla mijn blik opnieuw neer naar het nu en hier van deze juli avond in het jaar 2015. Het is vandaag bovendien een zaterdag.

Over het wateroppervlak danst een wolk muggen. Er sluipt een kat rond in de dekking van de rododendrons bij het bruggetje. En een moedereend vaart aan het hoofd van wat nog rest van haar talrijke kroost richting Landweg.

Terwijl ik voort kletsend in de sfeer van de eerder aangeduide onbenulligheden een pluk vleermuizen zie neer duiken (never a dull moment langs de Monnetnes) heeft Tom kennelijk de moeite genomen om het aantal jonkies te tellen in het gevolg van de moedereend.
“Alweer eentje minder dan vanmorgen”, constateert hij.
“Het is net als met de zomerdagen”, ontvallen mij de woorden, “ze raken zo langzamerhand op”.

Maar zodra die boodschap aan mijn mond ontsnapt is, durf ik hem niet aan te kijken.
Die man met dat slangetje in zijn neusgat en beladen met dat rugzakje, waarin zijn voedselflesjes zijn opgeborgen.
Tom, de Bourgondiër, hij hield zo van eten en kokkerellen, nu veroordeeld tot het wegwerken van een soort smakeloos astronautenvoer.

We zwijgen allebei.
Abrupt.
Allebei.

De schaduwen welhaast onmogelijk lang uitgerekt nu, hoogst breekbaar de draad, waarop ons sentiment balanceert.
Niemand evenwel van wie een klacht wordt gehoord, niemand, die schouwend in het ravijn onder die hoogst breekbare draad. rept van hoogtevrees.
Een van ons beiden heeft de ban van het stilzwijgen uiteindelijk gebroken.
Het kan niet anders.
We hebben elkaar gedag gezegd en ik zie vanaf het fietspad aan de overkant van het water hoe Tom de glazen tuindeuren snel achter zich dichttrekt. Om muggen en ander ongedierte buiten te sluiten.

Als ik even later zelf thuiskom is de zon definitief achter het binnenduin weggezakt.

Kom nu, weldadige zomernacht.