Mark Mastenbroek – Beknopte stijlkennis kunstgeschiedenis: versie 25

Havo vanaf Byzantium/romaniek, ca 1000, Vwo vanaf Hellas

Tekst bij zelf op de pc samen te stellen map met afbeeldingen.

Informatie eindexamens op het internet:

Op http://www.examenblad.nl vind je alle relevante informatie over data, stofbeperking en regelingen. Kies havo of vwo, vervolgens naar handenarbeid, tekenen en/of tehatex. Vwo-leerlingen vinden onder generieke en specifieke teksten de stofbeperking van hun centraal examen kunstgeschiedenis; een lijvig document. Havo- leerlingen vinden naast handenarbeid, tekenen en textiel onder nieuws een korte omschrijving van de blikrichting voor dat jaar.
Verder kun je via http://www.digischool.nl als je daar behoefte aan hebt, deelnemen aan gratis les ondersteuning in een ELO (electronische leer omgeving), je vindt ook daar gegevens over jouw eindexamen onder beeldonderwijs en vervolgens tehatex.

Egypte ca 3000-31 voor Christus

Kenmerken:
Hiërogliefen, alle kunst voor de doden, beelden gestileerd, starend, toch ook levensecht. Schilderkunst niet naturalistisch, omlijnd, monochroom, ritueel, onmogelijke houdingen (en face-frontaal etc). Bouwkunst ommuurd, monumentaal, tempel is lange weg met sfinxen allee, obelisken, pylonenpoort, open/gesloten zuilenhof, heiligdom en heilig meer terzijde. Piramiden in vroege tijd door Imhotep; de grootste en beste zijn de eerste (Cheops, ca 2600 v.Chr.), niet de laatste. Korte opleving van meer sensualiteit, persoonlijkheid en expressie onder Echnaton (ca 1370 v.Chr.). Graven op westelijke oever van de Nijl waar woestijn begint, tempels op Oostoever.
Voorbeelden:
Cheops, masker Toet Ankh Amon, tempel van Karnak, sfinx te Giza.
Tegelijkertijd:.
Mesopotamië vrijwel parallell aan Egypte, steden als Ur, Uruk en Eridu bloeiden rond 3500. Akkad onder Sargon I rond 2350. Ziggurats. Stonehenge 2e versie en Paleis te Knossos 1e versie ca 1900. Hammurabi van Babylon ca 1800, Hatsjepsoet ca 1600. Exodus (?) ca. 1250. Boek I Tjing in China en Salomo-Sheba (?) ca 1000 v.Chr.

Minoïsch (Kreta) ca. 1900-1400 en Mykeens ca. 1600- 1200 v. Chr.

Voorlopers van Hellas, nog invloeden uit Egypte, Babylon. Kreta: dansers op stieren, lichtheid, levensvreugde, paleis van Knossos met zuilen die naar onderen toe verjongen. Mykene: gouden gezichtsmaskers uit graven (Atreus), de oude stad met haar cyclopische graven en wallen is voornamelijk bekend door de Leeuwenpoort. Maar ook door abstrakte, geniaal vereenvoudigde stenen portretkoppen die bij wijze van spreken van Brancusi of Gabo hadden kunnen zijn. De Trojaanse Oorlog (?) werd vermoedelijk door de vorsten uit Mycene e.o. gewonnen tegen 1250.

Hellas, ca 747 (1e Olympische Spelen)-ca 150 v. Chr

Kenmerken en voorbeelden:
In beeldhouwkunst naar anatomie, realisme, idealisme (goddelijk, pathos). Archaïsch met glimlach, van ka-beeld naar atleet, met koré-beelden gekleed, dikke plooival, beschilderd, ca 600-480, vroeg-klassiek met strenge uitdrukking, dromend hoofd, pathos van ca. 480-420 v. Chr. (wagenmenner Delphi), klassiek ideaal (Hermes van Praxiteles, reliëfs op Parthenon) van ca. 420-ca. 300, hellenistisch (Niké in Louvre, Laokoon in Rome) van ca. 300-150 v. Chr., natte stijl, anecdotisch, vaart. Bouwkunst tempels Dorisch, Ionisch, later Korinthisch (verschillen en onderdelen kennen!). Schilderkunst op vazen en mozaïeken.
Voorbeelden:
Parthenon te Athene, tempels te Paestum Italië, ronde tempel te Delphi, theaters te Epidauros en Efese (Turkije). Paarden op gevel San Marco. Venus van Milo. Kouros en Koré-beelden. Discuswerper. Grafstele van Hegeso. Jaartallen: Trojaanse Oorlog (?) ca 1250 v.Chr. Etrusken ca. 900-50 v. Chr.. Confucius, Boeddha, ballingschap Joodse volk onder Nebukadnesar II ca. 530. Perzische oorlogen ca 475. Sokrates ook. Plato, Aristoteles ca 400. Alexander ca 300, eerste bouwfase Chinese Muur: 214.

Etruskisch ca 900-ca 50 v.Chr.

Kenmerken en voorbeelden: In vergelijking met Griekse kunst minder nadruk op anatomie. Dynamisch, levensvreugde, beelden veelal uit klei (z.g. Apollo en echtpaar op sarcofaag deksel in Villa Giulia te Rome). Architectuur met rondbogen, waterwerken met veel invloed op Romeinen die hen echter steeds sterker haatten en tenslotte vernietigden, mede vanwege gelijkwaardige rol van de vrouw en hun neiging tot mysticerende luxe. Voorspellende cultuur via voortekenen. Tegelijkertijd: Nebukadnesar in Babylon en Boeddha in India ca. 530, Confucius in China ca 500.

Rome ca 450 voor-ca 480 na Chr.

Republiek eindigt met Caesar en Augustus. Bloei keizertijd met grote bouwwerken van ca 0-350 na Chr. Politiek. Burgerzin. Rechtsorde. Stoïcijns. Kenmerken en voorbeelden: In bouwkunst nuttigheidsbouw, wegen, bruggen, waterleiding, veel rondbogen, muren van baksteen met beton en puin ertussen en marmer ertegen. Colosseum, Pantheon, Pont du Gard (Nimes) Porta Nigra (Trier). Steden als Jerash (Jordanië), Palmyra (Syrië), Efese (Turkije) met rechthoekig stratennet (zie ook Parijs). Beeldhouwkunst naar volledig stoïcijns realisme, burgerlijk, nuchter. Keizerstandbeelden als redenaar in vol ornaat, portretkoppen n.a.v. dodenmaskers, verder veel kopieën van Griekse beelden. Schilderkunst (Pompeï etc.) tot soms vrijwel volledig kloppende perspectief, pathos, landschappen, illusionisme in villa’s in drie lagen met o.a. geschilderd marmer en geschilderde doorkijkjes.
Uitzondering: de Mitras heiligdommen ondergronds door heel het imperium met beelden van de stier dodende Mitras die minder monumentaal en stoïcijns aandoen. Jaartallen: Nero ca. 50 na Chr., Constantijn ca 330 na. Mitras rijk in Commagene ca. 100 vóór Chr.. In Mexico piramiden van Teotihuacan rond jaar 0. Paleis Sassaniden te Ktesiphon ca. 200 ná.

Byzantium 330-1453

Het Romeinse rijk is helemaal niet onder gegaan, zoals men denkt. Door Constantijn werd de hoofdstad verplaatst naar Constantinopel. Daar woonde de keizer, de paus bleef in Rome. Al snel kwam een scheiding, die nu nog bestaat tussen rooms en orthodox katholicisme. Byzantium was het machtige, christelijk geworden Romeinse rijk, waar de keizer de vertegenwoordiger van God op aarde was en waar naast christelijke en Romeinse deugden ook Griekse filosofie werd bestudeerd. Parallel aan onze middeleeuwen.
Kenmerken:
In de kunst naar ietwat kinderlijke maar in wezen strenge, verheven religieuze thematieken waarin de keizer met de keizerin als Christus en Maria poseerden. Veel kleine kerken in Griekenland zijn daarvan overgebleven. Later naar Rusland (Moskou) via Kiev waar de tsaar de rol van vertegenwoordiger van god overnam. Russische iconen stammen eigenlijk rechtstreeks uit Byzantium. Onveranderlijkheid, centraal bouw.
Voorbeelden:
Hagia Sophia met eerste pendentief-koepel! Ca 550. Mozaïeken in San Marco, in Ravenna. Iconoclasme strijd (Beeldenstorm) ca 800. Jaartallen: Islam na ca. 600, Mohammed, Osmaaanse stammen dreigen Constantinopel. Verwoesting Constantinopel door kruisvaarder leger uit Venetië in 1204.

Middeleeuwen ca 400-ca 1400 (begrip)

De ondergang van het West Romeinse Rijk was in Europa wel degelijk catastrofaal. Volksverhuizingen: Goten, Vandalen en Longobarden trokken tegen 450 vanuit het Noorden opeens als verwoestende horden over heel Europa tot in Spanje en tegen Byzantium. Verlies van Romeins organisatietalent, honger, armoede, bloedwraak. Enige samenbindende element werd geleidelijk het geloof.
Kenmerken:
Kleine kerken, kunst was kinderlijk maar expressief. Korte opleving onder Karel de Grote, gekroond in 800 door de paus(!) levert Karolingische kunst als voorloper van romaanse kunst. Voorbeelden: De keizerlijke kapel te Aachen ca 800, flink afgekeken van de San Vitale te Ravenna. Rond die tijd ook Keltische religieuze kunst zoals het Book of Kelts met ornamenten. Ravenna: mausoleum van Theodorik en Galla Placidia ca. 550.
Tegelijkertijd:
Angst voor Islam, Vikingen en Mongoolse horden. Tijdens kalifaat van Cordoba omstreeks 800 leefden Arabieren, christenen en joden in relatieve harmonie. Maimonides en Hildegard von Bingen ca 1180. Borobudur Java. Volksverhuizingen tot ver na 500; Clovis, rotstempel Jeruzalem ca 650. Moord op Bonifatius te Dokkum 754.

Islam ca. 600-heden

Koran bevat een reeks openbaringen aan de profeet Mohammed. Snelle verovering van Arabië, Noord-Afrika, Spanje, Perzië etc. Nu twee vormen, de Shia (zwaartepunt Iran) en de Soenna (zwaartepunt Arabië). Kenmerken: In de kunst geen afbeeldingen van levende wezens, evenals in joodse traditie. Ornamentiek bloeit in reliëfs en schilderkunst. Alleen in Perzië sporadisch afbeeldingen van mensen en dieren. In bouwkunst decoratief maaswerk (Granada), hoefijzerboog, moskeeën gericht op Mekka met de qibla-zijde. Voorbeelden:
Rotstempel te Jeruzalem, Ibn Tulun Caïro, Mutawakkil in Samarra Irak, Alcazar in Granada, Sevilla en Cordoba (waterrijke tuin als metafoor van het paradijs voor een woestijnvolk). Cordoba: Mezquita. Bloei van kunsten en wetenschappen vooral tijdens onze latere middeleeuwen. In Osmaanse rijk (ex Byzantium) moskeeën qua vormgeving ontleend aan Hagia Sophia met smalle, raket vormige minaretten zoals in Blauwe Moskee Istanbul. Tegelijkertijd:
Java: Borubudur ca 800, Khmerrijk: Angkor Vat ca 1150.

Romaans ca.1000-ca.1200

Kloosters, kruistochten, pelgrimages, relikwieën. Europa iets veiliger.
Kenmerken:
Beeldende kunsten gebonden aan bouwkunst. Basilica in kruisvorm, (Vgl. Byzantium: centraal bouw). Vierkant en rondboog (enkele spitsboog komt sporadisch voor), dikke muren, steunberen, donker. Kerken eerst klein, na 1100 ook groot (pelgrimsroutes). Beeldende kunsten religieus, expressief. Verhoudingen niet realistisch, stilering. In schilderkunst omlijning en vrij egaal kleurgebruik. Gouden achtergrond. Fresco’s, boek verluchtingen, wandtapijten.
Voorbeelden:
Tapisserie van Bayeux, St.Servaas te Maastricht, Ste Marie Madeleine te Vézelay. Toren van Pisa, San Miniato en doopkapel Florence. Te kennen begrippen: Fresco, tongewelf, hoofdschip, zijschip, dwarsschip, apsis, koor, kooromgang, straalkapellen, steunberen, spatkracht, kapiteel, crypte.
Tegelijkertijd:
Godfried van Bouillon, koning Boudewijn van Jeruzalem ca 1100, Saladin, Maimonides, Franciscus van Assisi ca 1200.

Gotiek ca.1140-ca.1350/1400

Steden komen op. Bevolkingstoename.
Kenmerken:
Beeldende kunsten gebonden aan bouwkunst. Basilica in kruisvorm. Spitsboog, luchtboog, kruisribgewelf, hoog, verticaal, licht via gebrandschilderde raamvlakken. Met minimum aan middelen maximum aan effect. Bouwloodsen. Nederland: puntgevel, tuitgevel. Afbeeldingen meer langgerekt, elegant, s-vorm, meer realisme (o.a. hoekige plooival), nog vaak religieus, tot in alle uithoeken doorgewerkt, decoratieve plantenmotieven. Beelden nog niet vrijstaand, maar wel bijna. Vlakke, vaak goudkleurige achtergrond in schilderkunst maakt plaats voor voorzichtige pogingen tot landschappen (Giotto) en begin van zoektocht naar perspectief.
Voorbeelden:
Notre Dame Parijs, Nieuwe Kerk A.dam, Ridderzaal, de Waag, Domtoren Utrecht, Hospitaal Beaune, Dogenpaleis Venetië, kastelen langs de Loire, Giotto, Claus Sluters Mozesput in Dijon. Tegelijkertijd: Thomas v.Aquino, Marco Polo, Franciscus, Dante, Djenghis Khan.

Internationale Gotiek ca.1350-ca.1400 (schilderkunst)

Hof als opdrachtgever.
Kenmerken en voorbeelden:
Nog meer elegantie, minder religie. Vooral boek verluchtingen. Poging tot realisme vindt bekroning in de gebroeders Van Limburg (getijdenboeken) met landschappen met kleur-, contour- en atmosferisch perspectief. Ook Meester van Rohan, Simone Martini, Paolo Ucello. Tegelijkertijd:
Azteken met bloedoffers voor Huitzilopochtli, reuzenbeelden van het Paaseiland, Chaucer, Basilius kathedraal Moskou.

Vlaamse Primitieven ca.1400-ca.1520 (schilderkunst)

Term is aanvechtbaar. Ook: (Vlaamse) Laat gotiek of Renaissance van het Noorden. Bourgondië en omgeving. Burgers worden opdrachtgever. Zelfstandig gevestigde meester-schilders. Kenmerken: Olieverf, interieurs, halverwege via Italië ook lineaire perspectief. Symboliek. Transparante kleursoorten, microscopische precisie in alle onderdelen van afbeelding. Portretten. Voorbeelden: Jan van Eyck (altaarstuk te Gent, huwelijk Giovanni Arnolfini), Rogier van der Weijden (emotie in kruisafnames), Hugo van der Goes (overbrugt kloof tussen voor- en achtergrond en beeldt ruwe koppen af), Hiëronymus Bosch (Tuin der Lusten, Verloren Zoon), Matthias Grünewald (Isenheimer Altaarstuk), Tilman Riemenschneider. Tegelijkertijd: Resp. Masaccio, Botticelli, Leonardo. Verder: Jeanne d’Arc, Andrej Rublev, Inca’s o.a. op Macchu Picciu in Peru.

Renaissance ca.1390-ca.1550

Italië. Humanisme, zelfbewustzijn, zelfbepaling, wedergeboorte van de klassieken o.a. dankzij vluchtelingen uit vernietigde Byzantium en via Islam. Kenmerken:
Voordelen van olieverf: Kleurkracht van pigmenten blijft behouden: heldere krachtige kleuren, licht en donkere kleuren zijn mogelijk. Vloeiende overgangen omdat het langzaam droogt waardoor overtuigende plasticiteit ontstaat. Transparant laag over laag waardoor overgangen subtiel worden, kleuren gaan stralen. Olieverf kan ook dekkend worden aangebracht waardoor glimlichten, glans, spiegelingen mogelijk worden. Olieverf kan met onzichtbare kwaststreek worden aangebracht waardoor de verfmaterie nauwelijks waarneembaar is. Maar ook omgekeerd: pasteus. Door soepelheid van olieverf kan met heel kleine penselen worden gewerkt waardoor precisie/detaillering mogelijk is.
Klassicisme, realisme en idealisme. Harmonie en rust. Anatomie. Compositieordening. Werken in plans, dieptewerking. Portret. Lineaire perspectief (Brunelleschi, Masaccio), geschilderde bouwwerken i.v.t. afgebeelde mensen te klein. Beeldhouwkunst vrijstaand (Donatello, Verrocchio e.a.). Details even belangrijk als hoofdmotief.
Bouwkunst: horizontale geleding of harmonie tussen horizontaal en vertikaal, weinig reliëf in gevel, rechthoekige ramen, harmonische proporties als Gulden Snede en constructie van Horus, klassieke vormentaal. Rust en orde. Palazzo. Centraalbouw na val Constantinopel in het W. een optie. Voorbeelden:
Vroege Renaissance: Masaccio. Midden: Botticelli, Fra Angelico etc. Hoog Renaissance (1490-1540): Leonardo, Michelangelo, Rafael, universele genieën met persoonlijke karakteristiek. Nederland: trapgevel. Koepel van de Duomo te Florence (Brunelleschi), Palazzo Medici (Florence), Geboorte van Venus (Botticelli), Leonardo’s Mona Lisa en de Piëtá van Michelangelo. Keizer Johannes van Byzantium zoekt steun in Venetië en Florence. Korte hereniging van Oost en Westkerk. Missie vergeefs.
Tegelijkertijd:
Jan van Eijck t/m Jeroen Bosch. Zie ook bij Vlaamse laat gotiek. Verder: Luther, Columbus, Machiavelli, Chinese Muur 2e fase.

Maniërisme ca.1550-ca.1600

Hoe verder na renaissance?
Kenmerken:
Vervormingen naar enerzijds elegantie en grote verfijning, als ook onheil spellendheid. Onrust. Speciale speelse effecten, ingewikkeldheden, verdraaiingen. Lichamen vaak langgerekt, luchten niet meer mooi blauw. Changeant kleurgebruik. Emoties. Soms zoekplaatje (o.a. Breughel). Ook in bouwkunst (Palladio), doorbreking van constructieve logica; overgang naar Barok. Vormeffecten.
Voorbeelden:
El Greco’s werk in Spanje (gezicht op Toledo), Tintoretto, Parmigianino, Bronzino (kleine prins in rode pakje, Amor en Psyche), Palladio (Villa Rotonda bij Vicenza). Tegelijkertijd: Maria Stuart, Giordano Bruno, Pieter Breughel, William Shakespeare, Francis Bacon (de wetenschapper).

Barok ca.1590-ca.1750

Contrareformatie en absoluut koningschap.
Kenmerken en voorbeelden:
Naast een uitbundige barok in de landen waar de contrareformatie en het absolutisme overwegen, ontstaat in de meer reformatorisch gerichte gebieden (de Nederlanden) een strenge sobere barok die soms meer klassiek gericht is (Engeland o.a.), soms meer naar de intimiteit van het dagelijks leven (Nederlanden). Die laatste schilderkunst uit de zogenaamde Gouden Eeuw (Steen met zijn symbolische drukke interieurstukken, Hals met zijn snel opgezette groepsportretten, Vermeer met zijn verstilde interieurs en Rembrandt met zijn hevige licht- donkercontrasten) wordt niet overal als barok aangeduid. Dagelijkse taferelen in Holland veelal genreschilderkunst (landschap, stadsgezicht, zeegezicht, groepsportret, interieur, stilleven), gekenmerkt door lage horizon met wijde luchten.
In katholieke regionen: Overdaad, dramatiek, beweging, dynamische compositie, diagonaal, asymmetrische compositie, illusionisme en toneelmatige opzet, verspringende vlakken, lichtdonkereffecten, trompe l’oeil, momentopname. Toeschouwer wordt bij de voorstelling betrokken. Vélasquez (las Meninas), Caravaggio (beroeping Mattheus), Rubens (leeuwenjacht), Bernini (extase heilige Theresia). Ook Rembrandt en Hals betrekken de toeschouwer bij het schilderij, getuige de Staalmeesters en de Regentessen. Beeldhouwkunst: details ondergeschikt aan geheel.
Bouwkunst: soms asymmetrische en ovale plattegronden en/of schilden, kolossale orde, verticaliteit, reliëf, grote trappen, streven naar eenheid tussen gebouw en omgeving (San Carlo alle quattro Fontane), fonteinen, tuinen (Versailles), waterpartijen. In strenge barok nadruk op symmetrie, horizontaal. Maderna (gevel St.Pieter), Bernini (fonteinen te Rome, extase van de heilige Theresia), Borromini.
In Republiek der Zeven Provinciën (Gouden Eeuw der Nederlanden ca. 1580-ca.1680) zijn burgers en regenten de opdrachtgevers. Handel in schilderijen, genre-schilderkunst, taferelen uit dagelijks leven. Stillevens,
groepsportretten. Rembrandt, Frans Hals, Saenredam, Jan Steen, Vermeer, Cuyp, Ruijsdael etc. Bouwkunst: halsgevel. Stadhuis op de Dam te Amsterdam door Jacob van Campen. Verstilde, verinnerlijkte vorm van barok in schilderkunst, weinig beeldhouwkunst (Adriaen de Vries). Tegelijkertijd:
Bach, Händel, Vondel, Don Quichote, Piet Heyn, Galileï, Isaac Newton, Chr.Huijgens, Taj Mahal in Agra, India.

Rococo ca.1710-ca.1790

Kenmerken:
Popperige, anti-monumentale variant van de Barok. Pastelkleuren, pruiken, ondeugende spelletjes buiten, kleinplastiek, binnenhuis-architectuur in wit met gouden krullen, veel ramen en spiegels. Voorbeelden: Watteau (Gilles), Fragonard (vrouw op schommel) Boucher, Tiepolo (Venetië).
Tegelijkertijd:
Mozart’s Zauberflöte, Novalis: het eigen leven is het grootste kunstwerk, Casanova. George Washington.

Neoklassicisme ca.1780-ca.1860 (in bouwkunst nog zeker tot ca.1910)

Enthousiasme voor de rede, het rationalisme werpt vruchten af: industriële revolutie. Reizen wordt mogelijk dankzij stoomboten en treinen. Ontdekking van Herculaneum en Pompeï. Franse revolutie (Napoleon wil toch weer keizer zijn). Kunstacademies. Kenmerken:
Opnieuw een grondige oriëntatie op de klassieke oudheid. Streven naar zuivere en strenge vormen, ook als reactie op ‘onbenullige’ rococo. In bouw/beeldhouwkunst vinden we zowel imitaties als vrije verwerkingen van klassieke elementen, in schilderkunst klassieke onderwerpen en een technisch zeer knappe, koele, statische en geposeerde weergave. Verfijnd en precies. Algehele uitstraling in vergelijking met origineel en renaissance wat kil (lege muurvlakken) en soms pathetisch/onbenullig.
Variant Empire is een versierende stijl uit de tijd van Napoleon I, toegepast in interieurs en meubels. Motieven en vormen uit het Romeinse keizerrijk. Grote kunstsalons worden gehouden. Voorbeelden: Canova (drie gratiën, zuster Napoleon), David (dood van Marat), Ingres (apotheose van Homerus, haremvrouwen in rond sleutelgat). Concertgebouw Amsterdam. Arc de Triomphe Parijs.
Tegelijkertijd:
George Washington, Beethoven. Nederland: lijstgevel.

Romantiek ca.1800-ca.1860 (bouwkunst en historisme ca.1910)

Vrijheid, gelijkheid en broederschap, vrijheidsoorlog van de Grieken tegen de Turken. Kunst te kijk in de ‘Salon’. Protest van gevoel tegen de rede. Kenmerken en voorbeelden: Een door gevoel en fantasie bepaalde houding, waarbij de kunstenaar vrij wilde zijn in de hantering van beeldende middelen en uitdrukking wilde geven aan persoonlijke emoties. In schilderkunst worden verschillende terreinen ontgonnen:
-het sensationele, dramatische fantastische. (Délacroix, Géricault – vlot van de Medusa- , Füseli, Goya) (zie ook: symbolisme) -het landschap als uitdrukking van overweldigende natuur. (Turner – Goethes kleurenleer – Caspar David Friedrich – Greifswald bei Sonnenaufgang) maar ook Landscape Gardens.
-het heimwee naar vroeger: historisme (Prerafaëlieten, Nazareners). In de bouwkunst domineerde het historisme. Eerst terug naar de middeleeuwen (neogotiek, Cottage stijl in Red House van William Morris die ook de Arts and Crafts-beweging startte vanuit de prerafaëlieten), later allerlei neostijlen. Begin van monumentenzorg. (Centraal Station, Rijksmuseum, Vondelkerk, Parlementsgebouwen in Londen van Barry en Pugin, Opéra in Parijs van Garnier). Landscape-Gardens en kunstmatige ruïnes (Parc de Monceau in Parijs). -verlangen naar exotica. (Délacroix – dood van Sardanapalus -, Ingres). Enkele exotische bouwsels verrezen in Engeland (Brighton Pavillion van John Nash).
-Realisme(naturalisme)/Barbizon/Haagse School: zie verderop.
-symbolisme: zie verderop. Weinig beeldhouwkunst (Carpeaux – la Danse, Rude – La Marseillaise, Pere Lachaise). Tegelijkertijd: Schubert, Schumann, Liszt, Chopin, de Balzac, Rhijnvis Feith.

Realisme (naturalisme) ca.1850-ca.1875

Industrieële revolutie, steden groeien, arbeidende klasse.
Kenmerken en voorbeelden:
Met enig recht kan het realisme gezien worden als voortzetting van/aspect van de romantiek: het gewone tot kunst verheffen. Het echte, eerlijke leven weergeven en met de schildersezel de natuur in (plein-air). Courbet en de zijnen (o.a. Millet, Daumier) noemden zichzelf realisten. Andere schilders trokken naar het dorpje Barbizon om daar de natuur ter plaatse te schilderen (o.a. Corot, die zelf overigens nimmer in Barbizon vertoefde). Invloeden via o.a. Manet en Jongkind leidden in Nederland tot Haagse School. (1870-1900; Matthijs, Willem – Montigny sur Loing – en Jacob Maris, Anton Mauve, Willem Mesdag (panorama) e.a. met als ideaal: het levende grijs)
Vrijwel geen beeldhouwkunst in die stijl. Maar in de bouwkunst wordt de opkomst van het gietijzer wel eens als uiting van ‘realisme’ verklaard. Bruggen, stationsoverkappingen, vaak gecamoufleerd door een klassieke gevel en lantaarnpalen in neoklassieke vorm. Dankzij gietijzer ook prefab. Na Chrystal Palace van Paxton ontstond door het verbeterde Bessemer staal (1856/77) het staalskelet (o.a. Sullivan in Chicago, Eiffeltoren in Parijs). Tegelijkertijd:
Emile Zola, Victor Hugo, Baron Haussmann, Marx. Amerikaanse burgeroorlog.

Impressionisme ca.1863-ca.1885

Kunsthandel gaat belangrijke rol spelen. Als groep geen eenheid. Voortgekomen uit Realisme en Barbizon. Kenmerken en voorbeelden: Het waargenomene in vlotte toetsen als weerkaatsing van licht. Weergeven wat je zíet en niet wat je wéét. Een wimperslag sfeer van het moment. Weinig details, geen geconstrueerde diepte, vormvervaging, gewone onderwerpen, gewaagde beeldafsnijdingen (Japanse prenten). Manet (eigenlijk meer realist), Monet, Sisley, Pissarro, Renoir (die uiteindelijk terugging naar Rubens), Dégas (die later steeds meer het academisch schoonheidsideaal in danseressen hooghield) en Toulouse-Lautrec (die aanleunde tegen symbolisme en Jugendstil). Tegelijkertijd: In muziek Debussy, Satie en de vroege Ravel.

Symbolisme ca.1880-ca.1910 (schilderkunst)

Laatromantiek.
Kenmerken en voorbeelden:
In verschillende stijlen ging het om de mystieke betekenis van bv. de femme fatale, het afgehouwen hoofd, de dood, de verborgen magische tempel. (Moreau, Redon, Puvis de Chavannes; maar ook Gauguin vanuit het Postimpressionisme). Meer lineair, gestileerd en met gebruik van zuivere kleuren, drukten de Nabis (=profeten) eenvoudige emoties uit onder invloed van Gauguin. Zij wilden formeel het decoratieve tot kunst verheffen en daar diepere betekenissen mee uitdrukken. (Vuillard, Bonnard). Soms ook verwant met Jugendstil. Tegelijkertijd:
Salon de la Rose+Croix van mysticus Sar Péladan. Oprichting Theosofische Vereniging door Blavatsky en Leadbeater.

Postimpressionisme ca.1885-ca.1900

Kenmerken en voorbeelden:
Reaktie op het impressionisme. Men vond dat te oppervlakkig, te vormeloos. Die reactie had diverse aspecten, dus geen eenheid van stijl: -Terug naar structuur, gesteund door kleur (Cézanne).
-Divisionisme of pointillisme als quasiwetenschap van het zien van vorm en kleur (Seurat). -Eigen emotie bepaalt de voorstelling (Van Gogh).
-Allegorieën, symbolen en primitivismen in autonoom kleurgebruik (Gauguin). Het Postimpressionisme wordt wel beschouwd als het fundament voor de moderne kunst. Cézanne is de voorloper van de abstractie, Seurat werkte in pointillisme en later luminisme, Van Gogh realiseerde al haast een vorm van expressionisme en Gauguin wordt deels gerekend tot de Symbolisten, die overigens niet één stijl realiseerden (denk o.a. aan Moreau), maar hij was wel de inspirator van de Nabis en had invloed op het Fauvisme en de Naïeve Kunst.
In deze tijd wordt ook Afrikaanse en Japanse kunst ‘ontdekt’. In de beeldhouwkunst bevrijdt Rodin het beeld uit de academische tradities. Maar Rodin heeft ook romantische en impressionistische aspecten.

Jugendstil ca.1890-ca.1920

Internationaal georiënteerde elegante en decoratieve stijl Zowel kunst- als lifestyle. In Frankrijk Art Nouveau, in Engeland Modern Style, in Italië Stile Floreale, in Spanje Modernismo, in Nederland Slaoliestijl. Voortkomend uit Prerafaëlieten, enthousiasme voor Chinese/Japanse tekeningen en afwijzing van Neostijlen. Kenmerken en voorbeelden:
Inspiratie in gestileerde plantaardige vormen (zweepslag lijn), ambachtelijke werkwijze (William Morris) en lineaire opbouw (Japanse prenten). Streven: Gesamtkunstwerk. Invloeden tot in mode, lettertypes, grafiek. Decoratief en niet monumentaal, het versierende element was hoofdzaak en niet langer een minderwaardig beeldend element. Neiging tot asymmetrie. (Guimard met zijn metro hekken, Gaudí, Beardsley, Mucha) Afkeer van stijl imitatie. Soms verwantschap met laatromantisch Symbolisme en mysticisme (Toorop). In Oostenrijk een wat barokke variant via de Wiener Sezession (o.a. Klimt die byzantijnse mozaïeken had gezien in Venetië). Met Henry van der Velde begint toch ook een aanzet tot industriële vormgeving. In Engeland realiseert architect en meubelmaker Mackintosh een gevoelige, soms rechthoekige variant (stoelen, Glasgow Library).

Expressionisme/Die Brücke 1905- en Blaue Reiter 1912 – ca. 1919

Schilderkunst. In Duitsland met Die Brücke en later (ca. 1911) Der Blaue Reiter, waarin expressie geleidelijk overging in abstraktie via abstrakt expressionisme. Bewondering voor Van Gogh, Munch en Gauguin. Kenmerken en voorbeelden: Gericht op het weergeven van innerlijke stemmingen. Vervormingen en verkleuringen. Weinig detaillering, spontane, snelle werkwijze. Sombere kleurstelling. Kirchner, Nolde, Marc, en na W.O.I Beckmann. Kandinsky kwam rond 1910 tot Abstrakt Expressionisme onder invloed van Steiner. In bouwkunst o.a. de Einsteinturm van Mendelsohn en Steiners Goetheanum. In beeldhouwkunst Ernst Barlach.
Expressionisme heeft samen met Fauvisme een lange traditie tot en met vandaag (Anselm Kiefer, Marlene Dumas).

Fauvisme 1905-ca.1910 e.v. (Schilderkunst)

Kenmerken en voorbeelden:
Heviger voortzetting van expressie o.i.v. Van Gogh, maar nu meer vanuit dynamiek. Helle kleuren snel en quasi slordig geschilderd. Wilde beesten, losse hantering wijze, geen detaillering, vervormingen en verkleuringen als Duitse expressionisten maar minder somber. Dufy, Matisse, Derain, Rouault, De Vlaminck en Van Dongen. Ook deze vorm van expressionisme blijft in zekere zin tot op heden bestaan.

Kubisme 1907-ca.1919 e.v.

Kenmerken en voorbeelden:
Picasso en Braque ontdekken Cézanne en de geometrie en magie in Afrikaanse maskers. Voorwerpen kunnen tegelijk van verschillende kanten bekeken worden (Les demoiselles d’Avignon). Daaruit in 1907 het geometrisch kubisme: dmv. Geometrische abstrahering en in grijsbruinen wordt een voorstelling geleidelijk tot een onherkenbare maar zelfstandige ordening. Probleem met hoeken levert soms ovale lijsten op. Wisselwerking tussen vorm en restvorm. Rond 1910 analytische fase, een vereenvoudiging waarin louter bollen, rechthoeken en kegels in grijsbruinen te herkennen zijn. Tegen 1913 ontstaat het analytisch kubisme met o.a.
collages, materialen, teksten. Omtreklijnen worden weer herkenbaar. Latere voortzettingen in beeldhouwkunst door Lipschitz en Zadkine. In schilderkunst ontstaat rond 1910 ook het Orfisme als kleurrijke variant met cirkelvormen door Kupka en Delaunay. Sonia Delaunay ontwikkelde na 1920 het simultanisme samen met haar man Robert. Daarbij wordt de kleur tot een zelfstandig element. Voorstelling ondergeschikt aan kleurencompositie. Eenvoudige geometrische vormen en simpele ordening.

Futurisme 1909-ca.1916

Italië. Invloeden van kubisme.
Kenmerken en voorbeelden:
Idealen: snelheid, machines, oorlog als hygiënisch middel om verkalkte oude kunstvormen te bombarderen (Venetië). Vitalistische vorm van kubisme met expressionistische en neo-impressionistische elementen. Boccioni, Balla, Marinetti. Invloed op Malevich, Léger en Delaunay. Sommige futuristen zagen later in Mussolini hun heil, anderen juist weer niet.
Eerste wereldoorlog.

Amsterdamse School ca.1910-1925/40

Woningwet (1901), woningbouwverenigingen. Socialisme.
Kenmerken en voorbeelden:
Gesamtkunstwerk via bouwkunst in voornamelijk sociale woningbouw in Amsterdam. Streven naar beter leven voor arbeider dankzij variaties en welvingen in de gevels, grote ambachtelijke en kunstzinnige verfijning, kleine ramen en veel decoraties (o.a. dakpannen tegen verticale muurvlakken, beelden op bruggen, gesmede hekken en huisnummers in handenarbeid). v.d. Mey, Kramer, de Klerk. Vroeg voorbeeld: Américain hotel (Kromhout, 1901). Later versobering en dwang via schoonheidscommissie.
Ingewikkeld genoeg wordt soms ook de schilderkunst van Breitner, Israëls en Witsen rond 1900 met de term Amsterdamse School aangeduid. Impressionistisch maar somberder kleurstelling en lossere toets.

Constructivisme v.a. 1910

Russische revolutie.
Kenmerken en voorbeelden:
Vladimir Tatlin en Naum Gabo (Rusland) verhieven constructie-elementen tot beeldhouwkunst. Monument voor de Derde Internationale (Tatlin). In het begin technisch en machineachtig, later uitmondend in ijle hangplastieken en verfijnde installaties. In 1922 verraste Laszlo Moholy Nagy de wereld met zijn ruimte-licht- modulator. Het begin van kinetische kunst en het begin van integratie van licht/schaduw in een kunstwerk. Daarmee werd ook de omgeving bij het kunstwerk betrokken (schaduw op wand). Nagy gebruikte halffabricaten als perspex, chroomstalen platen e.d. en onderzocht ruimtewerking, materiaal en verandering binnen zijn machinale cleane abstracties.
(Let op! Ook in de bouwkunst van na de tweede wereldoorlog vinden we de term constructivisme voor bijvoorbeeld het Palazzetto Dello Sport van Pierluigi Nervi, de geodetische koepels van Buckminster Fuller en het Pompidou van Renzo Piano. En de NS-stations uit de jaren 80 en 90. (De gotische kathedralen plus de Eiffeltoren waren eigenlijk al constructivistisch, al werd het toen niet zo genoemd.) Ook een recente beeldhouwer als André Volten wordt wel constructivistisch genoemd.

Supprematisme ca. 1913-1923

Russische revolutie
Kenmerken en voorbeelden:
Groep rond Malevich waarin men via Kubo-futurisme loskwam van het bekende in afbeeldingen. Naar totale abstractie. Mystieke invloeden, maar geen theoretische verordeningen in verticaal en horizontaal zoals Mondriaan. Kunst als communistisch-avantgardistisch experiment, wegdenken van het bekende zou magische krachten ontketenen die raketmotoren zouden kunnen aandrijven. Kijken met het achterhoofd. Poëzie in non- taal. Uiteindelijk realiseerde Malevich wat Mondriaan nog als een vroeggeboorte zag: het lege witte of zwarte vlak. Na opkomst van Stalin werden deze experimenten levensgevaarlijk. Malevich die niet naar het buitenland vluchtte zoals Kandinsky en Chagall, keert terug tot een vreemde vorm van figuratie.

Dada 1916-ca.1924

Eerste wereldoorlog.
Kenmerken en voorbeelden:
Anti-kunst, uitgaande van Cabaret Voltaire in Zürich, (Hugo Ball). Al snel wereldomspannend. Alleen directe inspiratie, zonder tussenkomst van esthetisch denken. Ready-Mades (bestaande voorwerpen of industriële producten opeens tot kunst verheffen (urinoir), assemblages (samenstellingen uit verschillende onderdelen en bestaande materialen, fietswiel gemonteerd op krukje), collages, theater, automatisch schrijven en dichten (van Ostayen). Uitdagend, soms humoristisch, maar in die tijd zeer schokkend. (Duchamp, Breton, Schwitters, Arp, Tzara, Hausmann, Man Ray) Vreemd genoeg beschouwden ook Theo van Doesburg en Mondriaan zich een tijdje als ware dadaïsten.
Tegelijkertijd:
Arnold Schönberg.

De stijl 1917-ca.1925

Eerste wereldoorlog.
Kenmerken en voorbeelden:
Theoretisch concept dat de mensheid moest redden van het subjectieve. Alleen universele waarden: verticaal/horizontaal, wit/zwart en drie primaire kleuren. Schilderij alleen als plat vlak waarachtig. Lijnen gezien als onderdeel van eeuwig doorlopende lijnen (Rietveldstoelen). Mondriaan en van Doesburg vonden inspiratie in Theosofie, het Kubisme en in Frank Lloyd Wright. Invloed op Bauhaus en Le Corbusier. (Schröderhuis Rietveld)

Bauhaus 1919-1933

Opkomst Nationaalsocialisme.
Kenmerken en voorbeelden:
Van Gesamtkunstwerk en ambachtelijkheid verlegde Walter Gropius het doel van zijn opleidingsinstituut (Weimar-Dessau-Berlijn) naar industriële productie, functionalisme en rationalisering. Vorminvloeden (geometrie, kleur wit) van de Stijl. Kenmerken: geen decoratie, platte daken, witte muren, grote ramen, stalen kozijnen, optimale indeling, constructie niet verhuld. Onderzoeken naar basiseigenschappen van vorm en materiaal. Tests en discussies onderdeel van de lessen. In alle kunsten domineert de abstractie. De opleiding was vérgaand gedemocratiseerd, maar steeds werd getracht de kloof tussen kunst en haar toepassingen te slechten. Leraren o.a. Klee, Schlemmer, Kandinsky, Feininger, Moholy-Nagy. Leerlingen o.a. Ludwig Mies van der Rohe, Joseph Albers. Invloed tot op heden (vroege Rem Koolhaas). Na 1933 gingen veel Bauhauskunstenaars naar Amerika met o.a. de Internationale Stijl, spiegelende hoogbouw, tot gevolg. (La Défense)

Realisme, Neue Sachlichkeit ca.1920-ca.1935/40

Duitsland.
Kenmerken en voorbeelden:
Reactie op expressionisme leverde terugkeer naar realisme, dat echter een bruine, uitzichtloze sfeer draagt. Geen mooimakerij. Soms ook in de vorm van een aanklacht (soms uit een combinatie van expressionisme en Dada voortgekomen sociaalrealisme, Georg Grosz, Otto Dix o.a.). Meer expressionistisch: Beckmann. In Nederland kennen we de term Nieuwe Zakelijkheid. Hier gebruikt voor bouwkunst (ook: Het Nieuwe Bouwen) van Stijl, Bauhaus en le Corbusier. Maar ook een enkele maal voor de schilderkunst. In Nederland echter dichter bij het surrealisme en daarom vaker Magisch Realisme genoemd. Willink, Dick Ket etc.
In Amerika Edward Hopper met zijn verlaten Nighthawks, in Frankrijk de erotiserende Balthus. In onze literatuur worden Bordewijk en Elschot wel tot de Nieuwe Zakelijkheid gerekend, maar dat is een heel andere kunstdiscipline. Tegelijkertijd: Dreigroschenoper.

Surrealisme ca. 1924-ca.1935

Vanuit automatismen van Dada ontstaat de visie dat de mens de beelden uit zijn onderbewuste (Freud) zou kunnen weergeven. Het bewust maken van onbewuste werelden, waarin alles mogelijk is, wordt doel. Kenmerken en voorbeelden: Vaak komt het neer op angst, erotiek of bovenzinnelijkheid. Je associeert vrij, de ene vorm roept de andere op en je brengt zo dingen bij elkaar die normaal gesproken niets met elkaar te maken hebben. Zo worden de lippen van Mae West bij Dalí een rode zitbank. Soms quasi superrealistisch als bij Dali, Magritte of Delvaux, soms meer abstract als bij Miro in zijn biomorfische periode, maar nu en dan ook fantastisch als bij Max Ernst. Voorloper: de Chirico (Italië).
Tegelijkertijd:
Apollinaire.

Ecole de Paris ca. 1925-ca 1940

Verzamelnaam voor in Parijs werkende kunstenaars met een veelal expressionistische, kubistische en surrealistische mix van invloeden. Eigenlijk een reeks individuen, zoals Chagall, Modigliani etc.

Abstraction-création 1931, Parijs belangengroep

Internationale groep met als doel de abstracte kunst te bevorderen. O.a. Georges Vantongerloo, Naum Gabo, Hans Arp, László Moholy-Nagy, Kupka, Pevsner, maar ook Mondriaan en Kandinsky waren lid.

Staatsrealisme c.a. 1933-1945 (Duitsland)/1990 (USSR,Oostblok)

Verheerlijking van de arbeidende massa en collectiviteit. Veel pompeuze neoclassicistische of sociaal- realistische projecten, beelden en schilderijen met een programmatisch bepaalde inhoud. Albert Speer was Hitlers persoonlijke architect.

Abstract Expressionnisme v.a.1946

Term opnieuw gebruikt in Amerika voor werk van Willem de Kooning, Gorky, de vroege Rothko, Tapies, Dubuffet, Fautrier, Mathieu, Wagemaker en Pollock (actionpainting, drippings) Kenmerken en voorbeelden: Als expressionisme, maar nog heviger een vitale daad met felle kleuren en nauwelijks figuratie en op zijn minst enige abstractie, hoewel niet geometriserend. Op een heel andere manier zou je ook de beeldhouwer Henry Moore een abstract expressionist kunnen noemen, maar dan meer in organische zin.
In Europa ontstaat in navolging van Amerika Cobra, maar hier meer figuratie en quasi kinderlijk (Appel, Lucebert, Jorn, Constant). In Engeland komt Francis Bacon met huiveringwekkende abstract- expressieve figuraties (o.a. Paus Innocentius X naar Vélasquez).

Informeel v.a. ca. 1952 (begrip; Nederland)

Kenmerken en voorbeelden:
Term die schilderijen beschrijft, die figuratieve en geometrische vormen verruilen voor ‘volkomen objectiviteit en neutraliteit’. Rob v. Koningsbruggen schoof doeken met nog natte kleurvlakken langs elkaar. Soms overeenkomsten met Amerikaans Abstract Expressionisme (Wols, Mathieu), soms ook Tachisme of Art Autre genoemd. Pendant van het Amerikaanse abstract expressionisme.

Hard Edge ca. 1955-ca. 1970 (schilderkunst)

Bauhausleerling Joseph Albers.
Kenmerken en voorbeelden:
Albers werkte met effen gekleurde vierkanten in ‘perspectief’ op het doek. Als je lang meditatief kijkt, verschuift de perspectief doordat sommige kleuren op je toe lijken te komen en andere lijken te wijken. Scherpe begrenzingen (harde hoeken). Invloeden o.a. op Ellsworth Kelly en Barnett Newman.

Colorfield ca.1955-ca.1970 (schilderkunst)

Mark Rothko liet kleurvlakken in tegenstelling tot Hard Edge juist wolkig aan de randen, waardoor een zwevend soort dieptewerking ontstaat. Schilderijen gewoon op de grond geplaatst en zonder lijst. Ook: Kelly, de vroege Newman,, Stella, Motherwell etc.

Op-Art ca.1955-ca.1970 (schilderkunst)

Verwant aan Hard Edge (Josef Albers)
Kenmerken en voorbeelden:
Nu worden kleurvlakken zodanig gerangschikt en genuanceerd, dat bedrieglijke illusies ontstaan. Soms met fluorescerende verf. Vasarely en, als figuratieve variant en voorloper, Escher. Later wordt ook kunstlicht toegepast, vaak in combinatie met bewegende onderdelen. Dan moet je het echter Kinetisch noemen. Kinetische kunst kan naast optische illusies ook surrealisme en humor brengen en quasi klungelig in elkaar gezet zijn zoals bij Tinguely (spullen in vijver naast het Pompidou die de draak steken met onze technocratische maatschappij). Maar in dat laatste geval noem je deze objecten weer nouveau realisme of neo-dada. (zie hieronder) Voorlopers: Duchamp, Moholy-Nagy, Man Ray.

Pop-Art ca.1955-ca.1970

Kenmerken en voorbeelden:
Min of meer in het verlengde van Dada worden dagelijkse voorwerpen tot kunst verheven. Billboard-schilders zonder programma of diepgang. Nogmaals het einde van het begrip ‘schone kunst’. Vervreemding door vergroting of ongewoon oppervlak of materiaal. Bewustzijn voor beeldende kwaliteit van dagelijkse dingen. Soms kritisch (Europa), soms consumptiemaatschappij verheerlijkend (USA), soms ook licht ironiserend/spottend. Hamilton (factory, relaties met theater en film), Warhol. Liechtenstein, Oldenburg, Rauschenberg. Eerste fase in Europa ook Nouveau Realisme genoemd (Christo, Klein, Niki de Saint-Phalle, maar ook Tinguely; vooral in Frankrijk). Men verpakte toen dagelijkse voorwerpen in cellofaanpapier of zette tot schrootkubussen verwerkte autowrakken neer als kunstvoorwerp. Herleving van de ready-made. Oude foto’s, plastic bekertjes, maar ook de monochromen van Yves Klein horen erbij. Soms liet hij naakte vrouwen door een blauw verfbad trekken en drukte ze vervolgens tegen het witte doek, zo begint de happening. Nawerkingen Popart in environment, provohappening, fotorealisme en fluxus.
Een volgende ontwikkeling zijn de theedoekachtige schilderijen van Daan van Golden, die in zijn geometrisch- abstracte ‘zakdoeken’ kleine afwijkingen van kleurintensiteit realiseerde en tevens het decoratieve element opnieuw tot kunst verhief. Tegelijkertijd:
Elvis Presley, John F.Kennedy, Marilyn Monroe, Cuba-crisis.

Nul-Groep ca. 1960-1965 (Nederland)

Kenmerken en voorbeelden:
Afzetten tegen abstract expressionisme doormiddel van objectieve informatie over de realiteit, verwant met de duitse Zero groep (1958). Herhalingen van bijvoorbeeld stukjes wit karton, plukjes watten, schroeven of closetrollen door Jan Schoonhoven, Armando, Peeters, van Bohemen. Sterk informeel en intellectueel gericht, elke persoonlijke signatuur uitsluitend. De materie mocht niet anders zijn dat wat je er denkend van kon opnemen. Veel bewondering was er voor de Italiaan Lucio Fontana, die zijn monochrome schilderijen van sneden of inkervingen voorzag. Verder Zero: Yves Klein, Tinguely (een tijdje).

Minimal v.a. ca. 1960 (ruimtelijk meestal)

Kenmerken en voorbeelden:
Geometrische, elementaire vormen. Beperking één beeldend aspect of één materiaal. Men wilde de materiële kant van het kunstvoorwerp weer centraal stellen en zo min mogelijk toevoegen of veranderen. Geen inhoud of boodschap, maar onderzoek van beeldende aspecten. Alle onderdelen zijn gelijkwaardig. Dus vaak zonder voetstuk, onbeschilderd, quasi zómaar neergezet, liefst met labiel/stabiel evenwicht of zowel open als gesloten.
Sterke relatie met omgeving. Soms ook herhaling van eenvoudige vormen zonder variatie. Schijnbare eenvoud. Smith, LeWitt, Stella (Site-point bij Stedelijk Museum A.dam), Ellsworth Kelly.

Arte Povera v.a. 1967-ca 1975

Kenmerken en voorbeelden:
‘Arm’ qua materiaalgebruik, alledaags, afval, organisch spul. Maar vooral arm aan pretentie. Reactie op/verbinding tussen natuur en door mensen gemaakte cultuur. Simpele, elementaire vormen in wisselwerking met omgeving, dingen waar je normaal gesproken aan voorbijloopt. Luciano Fabro, Jannis Kounellis (bronzen quasi uit de boom gevallen noten in tuin Kröller-Müller), Mario Merz (igloprojecten), maar ook Beuys (propjes watten in vet in hoek van kamer), Bruce Nauman (vnl. popartkunstenaar die werkt met neonteksten), Carel Visser.

Environment v.a. ca. 1965 (ruimtelijk)

Kenmerken en voorbeelden:
Voortgekomen uit Pop Art en fotorealisme. Besloten ruimtes die quasirealistische of surrealistische opstellingen bieden waar je als toeschouwer deel van gaat uitmaken. (Kienholtz’ café The Beanery in Stedelijk, ook wel Segal’s Pop-Art beelden. De Andrea geeft zichzelf weer, werkend in zijn atelier met een model)

Conceptueel v.a. ca. 1965 (begrip)

Reactie op abstract-expressionisme. Het idee is belangrijker dan het kunstwerk. Kunstwerk mag geen verkoopartikel of beleggingsobject worden. Er hoeft geen kunstenaar met een artistieke ‘toets’ aan te pas te komen. Je ideeën zitten in een koffertje. In Nederland Jan Dibbets, Ger van Elk, Marinus Boezem, Wim T. Schippers en in België Marcel Broodthaers.
Body-Art, Performance, Land-Art en het environment zou men vaak ook conceptueel kunnen noemen. Ook deze stromingen houden zich bezig met intellectuele vragen over de aard van kunst en het verleggen van grenzen. Plannen, schetsen (Christo), foto’s en audio/video-opnamen zijn veelgebruikte middelen. Verder: Sol LeWitt, Beuys, Yoko Ono, Yves Klein, John Cage, Daniël Buren (tuin van het Palais Royal Parijs), Carl Andre.

Fluxus v.a. ca. 1965

Is een internationale conceptueel gerichte beweging die de gewone mens dichter bij de kunst wil brengen. Happenings, body-art, groepsactiviteiten etc. Oorspronkelijk stammend uit muziek en theater. Een kwartiertje lachen op toneel. In Nederland Willem de Ridder en Wim T.Schippers via VPRO. Maar ook Beuys gebruikte Fluxuselementen: ieder mens is een kunstenaar/magiër. Ondernam Aktionen met veel mediaspektakel, als een plein aanvegen, een medekunstenaar (Waldo Bien) scheren in het ruim van een schip in dok etc. De sociale en maatschappelijke effecten van Christo’s grootschalige projecten zijn ook sterk Fluxus-achtig.
Tegelijkertijd:
Studentenopstand te Parijs 1968, Provo, Flower-power. Beatles.

Computer/tv/videokunst v.a. ca. 1968

Peter Struycken maakte computerstipjes (o.a. Beatrix-postzegel) en realiseerde systematieken met talloze varianten als uitdraai. Nog steeds actueel in allerlei vormen, maar nu ook samen met videokunst. Op heel andere wijze manipuleert Inez van Lamsweerde foto’s (sexy kleutermeisje met omagebit), maar dat valt eigenlijk onder Postmodern, net als de onwerkelijk-felle-snoepjeskleurige sex-idolen die Micha Klein op de PC ontwerpt. Nam June Paik gebruikt de tv als onderdeel van een kunstwerk. Zoals in Zen for TV.

Land-Art v.a. ca. 1968 (ruimtelijk)

Is eveneens sterk conceptueel. Maar je laat nu toch sporen na, legt in de Himalaya zes stenen op een rij of bouwt
als Robert Morris een zonneobservatorium in de Flevopolder. Ook Christo is vaak met Land-Art bezig.

Fotorealisme v.a. ca. 1968 (schilderkunst/beeldhouwkunst)

Kenmerken en voorbeelden:
Meestal via ‘airbrush’ en sjablonen van dia overgeschilderde uitsneden van de werkelijkheid. Bij voorkeur gevels of autobumpers vanuit een positie die je gewoonlijk niet inneemt, of onderwerpen die je normaliter voorbijloopt. Realisme van glasspiegelingen, chroom etc. wordt iets overdreven waardoor vervreemdingen optreden. Geen scherptediepte, alles even scherp. Vaak is er geen mens te zien. (Don Eddy)
Ook in de beeldhouwkunst ontstaan dankzij epoxyharsen angstwekkend realistische afbeeldingen van mensen of groepen, vaak als environment. Ook hier quasigewoon. (Duane Hanson geeft typische Amerikanen weer die shoppen in een super, de Andrea beeldt vaak zichzelf uit, aan het werk)

Postmodern v.a. ca. 1980

Term die verschillende stijlen kan omvatten voor bouwkunst en design, maar ook voor beeldende kunst kan worden gebruikt. Kenmerken en voorbeelden: In bouwkunst afzetten tegen functionalisme. Grappen in hightech, gaten in de gevel. Verder: Citeren uit de kunstgeschiedenis, koele, objectieve, cleane werkwijze, soms spottend karakter, soms ingewikkeld associatief, plaatst toeschouwer voor puzzeltjes, soms uitgaand van clichés. Dwingende interpretaties en oordelen blijven achterwege. In Ned. o.a. Rob Scholte, Groninger Museum, Inez van Lamsweerde. Parijs: Piramide van het Louvre van Pei, de Grande Arche van Von Spreckelsen. Ook Bofill (projekt bij Marne-la-Vallée), Nunez, Sottsass e.d., maar ook Little Sparta (tuin) van Finlay.

Recent na ca. 1980

Schilderkunst: Nieuwe fauvistisch-expressionistische tendensen (neo-expressionisme) met soms verdergaande wildheid (Baselitz, Cucchi, Penck, Cremer, Broodthaers), soms vanuit het nog-maar-weer-eens- afzetten-tegen en graffiti, zoals Keith Haring. Maar het gewone schilderen op linnen mág weer, evenals figuratie. Neue Wilden in Duitsland en Italië. Soms ook terugkeer naar een soort romantiek en mystiek, zoals bij Kiefer. Soms niet binnen een stijl te vangen als Sigmar Polke of Marlene Dumas. Ook de belangstelling voor realistische schilderkunst neemt weer toe, voordien was realisme in veel avant-gardistische kringen helemaal taboe. In de fotografie: Rineke Dijkstra.
Beeldhouwkunst is nog steeds een ruim begrip dat installaties, assemblages en environments kan omvatten, maar ook nog sterk minimalistische tendensen kan inhouden (Kelly, Mario Merz). Christo geeft zijn Nouveau- Realisme een complexe maatschappelijk gerichte kwaliteit mee. Beuys greep op magische wijze naar quasigewone voorwerpen (uit Arte Povera-tijd) en gaf die door plaatsing of isolering een mystieke meerwaarde en volvoerde rituele happening-achtige projekten met fluxus-doelstelling. Evenals zijn leerling Waldo Bien, die zich door Beuys liet scheren in het ruim van een schip dat afgemeerd lag in Amsterdam-Noord. Maar er is ook de bijna suikerzoete kitsch/pop/porno van de varkentjes-met-engeltjes van Jeff Koons of de ironiserende Thom Puckey en de barbie-computer-sesamstraat vermengende Micha Klein. Eigenlijk allemaal postmodernisme. Burgerlijke deugden en idealen worden gehoond, maar misschien ook wel een beetje verheerlijkt. Rob Scholte opereert ook in een modieuze, bijtende glossy vorm van postmodernisme (recent: postmodern project in Holland-Village te Nagasaki, Japan, de eigen door bomaanslag verwoeste BMW in Arti), evenals Van Lamsweerde die nu haar foto’s echter niet meer manipuleert. Gilbert & George fungeren zelf als kunstwerk en staan goudgeverfd en star als poppen van Viktor en Rolf op de trap van het museum te kijk (1997: naked shit pictures).
In de bouwkunst is de strijd tussen de door de zuiverheid van het Bauhaus geïnspireerde puristen en een hele reeks postmoderne alternatieven wel uitgestreden. Kijk maar eens naar de villa’s achter het Hilton Hotel of naar het KNSM/Java-eiland en IJburg. Ook de gouden en groene lantaarnpalen op Dam en Rokin zijn voor Nederland best gewaagd. In het meubeldesign trokken de bizarre kitscherige combinaties van Sottsass aandacht door combinatie van goedkope plasticlaminaten met duur teak in nauwelijks functionele vormen. Kijk ook eens naar Droog Design in de Staalstraat. In de woningbouw lijken de historiserende en gezelligheidsbevorderende tendensen het te winnen dankzij variaties, verspringingen, erkers en kleur (Almere, sociale woningbouw in Amsterdam o.a. op Oude Rai terrein). Het wordt wel de Nieuwe Truttigheid genoemd. Maar ook bij scholen en gemeenschapshuizen vinden we dit principe (Aldo van Eijck, Herzberger). Er zijn ook dé-constructivistische tendensen met speelse on-logica, en overlappende, versplinterende en afgeschuinde vormen (zie o.a. Nationale Nederlanden te Praag van Frank Gehry 1996 gebaseerd op het danspaar Ginger Rogers en Fred Astaire). Verder ontstaan surrealistische illusies zoals de bedrijfsgebouwen van Best (SITE) in Amerika. Piet Blom trok aandacht met zijn boomhuizen en deed gewoon wat hij wilde. Dankzij de ING, KPNG en de Gasunie is ook de organi- sche bouwkunst opnieuw gangbaar (Guggenheim museum Bilbao) en er komt schoorvoetend enige ruimte voor zelfbouwende alternatievelingen zoals in Almere (De Fantasie en De Realiteit); Nieuw Sloten en IJburg vormen een goed voorbeeld van wat er allemaal gaande is, in sommige nieuwbouwwijken krijgt iedereen zijn eigen architectuur, waardoor een gevel een kakofonie wordt van talloze opvattingen. Maar ook postmodern classicisme (Bofill) is weer een gerespecteerde manier om vorm te geven. ’t KNSM-eiland toont hiervan enkele aspecten. Maar je moet echt naar Marne-la-Vallée bij Parijs om het in het groot te zien. Verder ligt er een revival van de Art Déco op de loer. Voorbeelden: Top van de Rembrandttoren en de doorgang bij het Max Euweplein. Werken met quasigoedkope middelen wordt ook populair, zie de nieuwbouw van het VU-ziekenhuis met containers. Ook de nieuwbouw van de Rietveld-academie (Benthem Crouwel) suggereert een soort eierdoos met zilverfolie.
Technologische vernieuwing in de bouwkunst wordt mogelijk door allerlei nieuwe software voor de pc. Het begrip BLOB (binary large object) hangt hiermee samen. Vroeger kon men op een architectenbureau een tweezijdig gekromde wand niet tekenen. Dankzij de computer kun je dergelijke grillige vormen niet alleen ontwerpen, je kunt virtueel in je eigen ontwerp rondlopen, kijken en aanpassen. Ook moesten vroeger alle bouwelementen als bakstenen liefst hetzelfde zijn, tegenwoordig kun je een wand speels uitvoeren en uit allerlei verschillende segmenten laten bestaan. De maten van die segmenten worden keurig door de pc uitgerekend en overgeseind naar de pc van de robot in de fabriek. Je ziet het nog niet zo vaak, maar er komen gebouwen tot ontwikkeling die al deze mogelijkheden ook uitbuiten. Niet ver van de Arena in Zuidoost staat een aluminium kantoorpandje dat nog het meest lijkt op een grote, futuristische speakerbox. Uiteindelijk zijn het Guggenheim Museum Bilbao en het beroemde bankgebouw van Frank Gehry in Praag monumentale voorbeelden van blob. Nederland aarzelt hier nog een beetje, maar wellicht niet voor lang. In Spanje (Valencia) vind je de meest indrukwekkende voorbeelden van de organisch-constructivistische bouwwerken van Santiago Calatrava. Rem Koolhaas zet o.a. in China de meest spraakmakende giga-torens neer vanuit zijn adagium: Form Follows Fun, waarmee hij eerder naam maakte voor de modetempels van Prada. In Dubai trekt de constructivistische Burj-al-Arab aandacht vanwege haar lichtvoetige lijnenspel, haar hoogte en exorbitante luxe.
In 2009 is een nieuwe stroming bezig zich te profileren onder de voorlopige naam altermodernisme. Het is een stroming waarbij de westerse kunst niet langer de boventoon voert. Reizen, culturele uitwisselingen en aandacht voor geschiedenis vormen de kenmerken. Men maakt bijvoorbeeld Assyrische kleitabletten na, maar in plaats van spijkerschrift kerft men er sporen van een slijpschijf in. De kunstenaars van het altermodernisme wonen in Belfast, studeren in Melbourne, geven workshops in Buenos Aires en filmen in Mali. Er zijn snapshots uit huiskamers, dagelijkse gebeurtenissen, op een wand gerangschikt op kleur, Films gaan over een fictieve astronoom die leven zoekt op andere hemellichamen, een kijkje neemt op een planeet op twintig lichtjaren afstand, en vervolgens vervreemdt van zijn medemensen omdat hij zijn ervaringen met niemand kan delen.
De meest spraakmakende tentoonstelling van deze stroming was de Tate Britain Triannial Londen, 2009. We zagen er van Spartacus Chetwynd een TV-wall met ervoor kussens uit een kinderkamer, Simon Starling toonde drie op houten boxen gestapelde armoedige bureaus en Simon Gupta overweldigde met zijn reusachtige uit chroomstalen schalen en pannen opgebouwde oerboom.

Begrippen

Voor het CS. is het noodzakelijk om de volgende woorden of begrippen te kennen, terug te vinden in de tekst:

afsnijding
basiliek
clair-obscur
fresco
overlapping
reliëf
sokkel
textuur
verkorting
apsis
beeldaspect
factuur
kapiteel
plasticiteit
repoussoir
stapeling
tongewelf
vormaspect
assemblage
beeldend middel
figuratief
luchtboog
polijsten
restvorm
steunbeer
timpaan
werkwijze
kolossale orde
autonoom kleurgebruik
centraalbouw
pendentief
verjonging

Veel voorkomende, meer algemene begrippen:

Moduul: een vaste maat voor bv. een gebouw die kan worden herhaald in gevel/opbouw
Dynamisch: bewegelijk
Statisch: in rust
Vervaardigd: gemaakt
Autonoom: zelfstandig
Sculptuur: een beeld
Deformatie: vervorming
Piëta: Maria met dode Christus op haar schoot
Patina: Glans, uitstraling van een oppervlak
Reliëf: Afbeelding in 3-d op een vlakke ondergrond
Façade: gevel
Plastisch: ruimtelijk
Factuur: sporen van bewerking (bv. Rembrandts kwastsporen op het doek)
Textuur: structuur van een oppervlak (bv. ongeschaafd hout, jute)
Ready Made: kant en klaar voorwerp tot kunst verheven
Assemblage: kant en klare voorwerpen aan elkaar gemonteerd tot kunstwerk
Allegorie: symbolische weergave van abstract begrip (puberteit, hoop etc.)
Pictogram: direct herkenbare afbeelding (fiets op blauw verkeersbord voor fietspad)
Ideogram: via afspraak herkenbare afbeelding zoals dollarteken
Repoussoir: coulissewerking in een schilderij

Maar ook gewone begrippen als complex, gestileerd, subtiel, genuanceerd etc. moet je kennen.

Verder moet je de onderdelen van de Griekse tempel kennen, zoals: stylobaat, entasis, verjonging, cannelure, kapiteel (dorisch, ionisch, korinthisch), architraaf, fries, metope, triglief, timpaan, akrotirion, basement.
Bij examenvragen opletten of de vraag betrekking heeft op

VORMGEVING (compositie, kleurstelling, schilderwijze, oppervlaktewerking, ritmiek, contrast)
VOORSTELLING (het plaatje, verhaal etc.)
INHOUD (de boodschap of betekenis)

Technieken en verbindingen

De meeste verbindingen en technieken mogen bekend verondersteld worden. Voor de zekerheid staan de belangrijkste nog even op een rijtje.

Hout:
halfhout
verstek
tandverbinding
zwaluwstaart
pen en gat
messing en groef
deuvel
koud op elkaar

Metaal:
zachtsolderen
hardsolderen
lassen/puntlassen
klinknagel
popnagel
felsen

VORMEN:
raspen, beitelen, zagen etc.
gieten {verloren vorm/was, stukvorm (mallen), hol of massief}
persen (bv. autocarrosserie, metaal of kunststof) of
stansen (kleinere onderdelen)
drijven (koper slaan etc.)
op mal (bv. polyester boot met epoxyhars + glasvezel) afgietsels van bv. onderdelen v.h. lichaam met gips.
assembleren (=samenvoegen)

AFWERKEN:
Schuren, polijsten, slijpen (lasnaden, gietnaden)

DECORATIE:
emailleren van koperplaat (verhitten in oventje)
email tussen koper/messingstrips heet cloisonné
lakken, spuiten, beitsen, vernissen (hout/metaal)

KLEI:
gieten
persen (in mal bv.)
boetseren
keramisch werken (=hol en dunwandig)
glazuren (ná het bakken alsnog een kleurende laag glazuur: opnieuw bakken) engoberen (vóór het bakken een kleurende laag klei of glazuur aanbrengen) bakken
biscuit, resp. glazuurbrand ca. 950-1180 graden
steengoed ca. 1180-1300 graden
porselein ca. 1280-1350 graden

RELIËF
Hoogreliëf (afbeeldingen hoger dan omgeving, bv. Houtsnede, linosnede, maar ook deurpanelen van Ghiberti).
Laagreliëf (afbeeldingen dieper dan omgeving, bv. ets)
Halfreliëf: een vlak uitgevoerd hoogreliëf met weinig diepte (onderdelen van de deurpanelen van Ghiberti in Florence)

TEXTIEL:
appliceren (bv. wandkleedcollages)
knopen
weven
verven en bedrukken
batikken
sitsen
borduren
hoogpolige en laagpolige tapijten

ALGEMEEN:
monteren (machinaal voorgefabriceerde elementen tot meestal functioneel object – meccano)
construeren (bv. houten latten tot beeldhouwwerk met zagen, schroeven, spijkeren)
assembleren (samenstellen van onsamenhangende spullen tot fantasieobject; soms quasi klungelig).
vormen of modelleren (in klei, was etc.) beeldhouwen of verspanen (hakken, beitelen in steen of gutsen etc. in hout)

Thumbnails bij bouwkunst

IJzer
-Hall des Machines
-Crystal Palace
-Sullivan
-Eiffel

Fin de siecle/sociaal
-Jugendstil
-Amsterdamse School
-Berlage

Modern t/m international stijl
-Frank Lloyd Wright prairiehouses
-Gerrit Rietveld
-Bauhaus
-Het Nieuwe Bouwen/Nieuwe Zakelijkheid
-J.P. Oud
-Jan Duiker
-Le Corbusier Unité d’Habitation
-Goed Wonen
-Walter Gropius
-Ludwig Mies van der Rohe, Lake Shore Drive

Variatie
-Piet Blom
-Herman Herzberger
-I.M. Pei
-Rem Koolhaas – OMA
-SeaRCH – bostoren
-Benthem Crouwel
-Search

Constructivistisch
-Norman Foster
-Renzo Piano
-Pierluigi Nervi
-Tom Wright – Burj el Arab
-Santiago Calatrava

Neo-neoklassicistisch
-Ricardo Bofill
-Carlos Nuñez

Postmodern
-Grande Arche, Von Spreckelsen
-Sottsass
-Guy Rombouts/Monika Droste
-Piraeus woonblok KNSM-eiland

Kleur
-Sjoerd Soeters
-Aldo van Eyck
-Luis Barragán

Plastisch in gewapend beton/organisch
-Goetheanum, Rudolf Steiner
-TWA-terminal Kennedy Airport NY
-Opera House Sydney
-Alberts en van Huut, NMB

Naïef
-Ferdinand Cheal
-Raymond Isidore
-Grandma Prisbrey
-De realiteit- Almere – de Fantasie

BLOB
-Frank Gehry
-Huis van de Toekomst

Regeneratie
-Trude Hooykaas – Kraanspoor
-Mvrdv – Silodam
-Pi de Bruijn – Restaurant Open

Geert Groote College Amsterdam, september 2011

http://www.ggca.nl/userfiles/file/nathalie/2012_2013/Stijlkennis%20kunstgeschiedenis%20SO.pdf

PDF:
Mark Mastenbroek – Beknopte stijlkennis kunstgeschiedenis: versie 25