Luuk Gruwez – In Memoriam Eriek Verpale: Kaddisj voor Pinokkio

Wat zeg je dan, vraagt iemand me, wanneer je over de dood van Eriek Verpale moet spreken, jij, die toch ambivalente gevoelens tegenover hem had? Ik zeg dat hij twee meesterwerken heeft geschreven, Alles in het klein en de monoloog Olivetti 82, waarbij veel van wat tegenwoordig de hemel wordt in geprezen, onherroepelijk verbleekt. Dat ik met hem in hoofdzaak ter wille van zijn drankmisbruik gebrouilleerd was. Dat ik die fatale neergang en de verspilling van dat grote talent, waartegen ik vruchteloos tekeerging, niet meer kon aanzien. Maar dat ik glorieuze momenten met hem heb gekend, op de planken tijdens de lezingenreeks Geletterde Mensen: avond na avond, met een dozijn maagzweren en met al dat literaire verdriet van ons. En bovenal dat ik mij, zelfs als ik beter wist, graag liet inpalmen door zijn geschifte, hilarische, hyperbolische kijk op de realiteit. Hij graatmager, ik goed in het vlees: wij waren de Laurel en Hardy van de Vlaamse literatuur, maar dan in een langoureuze uitvoering.

Maar ook dient gezegd dat ik in het leven buiten de literatuur samen met hem gelachen heb dat het niet meer op kon, dat we dwaze fratsen hebben uitgehaald, getreurd hebben om wat zomaar zonder ons voorbijging, terwijl wat ons betrof juist alles moest blijven, behalve misschien het lompe parvenudom van wie niet wist wat mislukken is. Dat wij ooit samen hebben gerookt en gedronken. Te veel. Hij vooral. Dat het zijn dood zou worden en dat ik dat wist. Dat hij verliefd werd, veel te vaak, deze enigszins slonzige jeune premier met zijn slechte gebit en zijn mankementige oren, om wie jonge meisjes, in een bepaalde fase van zijn leven, niettemin zwermden als bijen om een korf. En ook dit zeg ik dan tijdens zo’n gesprek: dat hij de lachende wanhoop was. Dat hij strategisch naar je kon luisteren en je hart roofde, maar dat hij, zodra hij dat had geklaard, zichzelf op de voorgrond plaatste, kon vertellen, kon kreunen en zuchten en klagen, onophoudelijk, om wat het leven hem aandeed. De grasmaaiers in zijn buurt: ze waren er alleen om hem te treiteren en het schrijven te beletten. Zijn vrouwen: idem dito. Zijn naaste familieleden: hetzelfde. Zij hebben beslist onder hem geleden. Zijn medemensen waren hem wel lief, maar bij momenten vervloekte hij ze. Hij was vooral gesteld op vrouwen in wie nog een jong meisje schuilging, zelfs als zij inmiddels tachtig waren en moeder Zulma heetten en een kroeg bestierden. Maar al had hij soms compassie met anderen, met alle geblutste en gekwetste anderen, meestal had hij het gevoel dat het wereldleed maar één persoon had uitgekozen: hijzelf.

Eriek Verpale was een mythomaan en een pseudoloog, een ziekelijke Pinokkio. Zijn hele levenssaga getuigt daarvan. Zowat vijfendertig
jaar heb ik naar zijn fantasieën geluisterd, die vaak briljant waren, gebracht met de schwung van een meesterlijk verteller. Mij werd soms verweten dat ik hem klakkeloos adoreerde, dat ik zijn zelfverzonnen boterbrieven over zijn Joodse origine voor waar aannam. Hij kon liegen alsof hij het zelf geloofde, maar o, wat kon hij dat prachtig! Hij bracht het met zoveel overtuiging dat het in feite de werkelijkheid was die het verkeerd voor had. Hoe kon de wereld zich toch zo vergissen! Tot een jaar of zes geleden heb ik hem nooit onderbroken. Het was mij er niet om te doen zijn wanen te door te prikken en zijn verzinsels te ontmantelen. Daarvoor waren zijn verhalen mij te dierbaar. Het leven wordt soms draaglijker wanneer men iemand in zijn waan laat. Ik hield van die rare snuiter. Wij waren samen de wijze en de zot. Ik vooral de wijze, hij de zot. Soms wisselden wij van rol. En toen, op een dag in januari 2008, waren hij en zijn toenmalige vriendin bij ons in Hasselt te gast. Hij zag er voor zijn doen nogal patent uit. Mijn vriendin en ik zouden de dag nadien naar Riga vertrekken. Ik nam afscheid van hem en ik zag hem nooit meer terug.

Vanaf een bepaalde tijd resulteerden Erieks wanen op een paar discutabele poëtische verzuchtingen na, niet langer in literatuur. Ook
vroeger al kwam hij meestal alleen middels geweldige druk van buitenaf met zijn teksten op de proppen. Aan de monoloog Olivetti 82 die hij allang aan Bob de Moor had toegezegd, moest hij één maand voor de première nog beginnen. Ik moest voor alles achter hem aanzitten.
Verpale was uiterst bedreven in het uitstellen van de voltooiing van zijn werken, waardoor mijn vriendin hem op een dag lachend ‘Verpalle met zijn luie ballen’ noemde. Met dat epitheton had hij vrede. Zelfs begon hij zich zo te noemen. Intussen beloofde hij zijn uitgever van alles. Jaar na jaar werd de roman Spa rood in prospectussen aangekondigd. Het kwam er niet van. Er werd hem ondanks zijn niet nagekomen beloftes grootmoedig een redacteur ter beschikking gesteld die hem zou assisteren bij het verwerken van verspreide teksten en brieven tot een valabel boek. Maar voltooiing interesseerde hem geen zier. Misschien maakte die hem bang. Hij had bovendien geen enkel talent voor het bewerken van zijn eigen geschriften. En overigens was het nooit zijn schuld wanneer hij het niet tot een goed eind bracht. Het was altijd weer brute pech. In een klein bibliofiel boekje dat Deze man is krankzinnig heet en dat twee essays over hem bevat, heb ik destijds geschreven dat pech de motor van zijn schrijverschap was. En inderdaad: hij verhief pech tot iets transcendents. Hij moest ertegen kunnen sakkeren en schelden en jeremiëren. Hij vond dat al die zogenaamde pech zijn schrijven verhinderde, maar ik vraag mij af of die hem niet juist aan het schrijven hield. Over bovengenoemde grasmaaiers kon hij bijvoorbeeld pagina’s lang chicaneren. Hij liet zijn hele, toen nog Lebbeekse huis isoleren door een dure firma die ook in het geluiddicht maken van radiostudio’s was gespecialiseerd. Maar hij liet zijn raam openstaan. Dat alles de schuld van anderen was, zoiets kon je als buitenstaander even geloven, maar geen tien jaar. Het was de drank die hij enkel gedurende een korte periode kon laten. En het waren de duizenden en duizenden sigaretten die een uiting waren van zijn zelfdestructieve neigingen. Met in zijn keel, die enkel bestemd had moeten zijn voor het zingen en voor het vertellen, een uitgezaaide tumor als ultiem bewijs van het feit dat hij had geleefd. Hoe vaak niet had hij gezegd en geschreven dat hij zich op een dag doodleuk zou opknopen. Het hoefde nu niet langer.

Niet dat hij tijdens zijn laatste jaren niet meer schreef. Ongetwijfeld laat hij nu vele kilo’s ongepubliceerde tekst na. En intussen puilt mijn garage uit van vele dozen brieven, daterend van voor onze brouille. Alleen al daaruit zijn met wat goede wil waarschijnlijk nog één of twee boeken te distilleren. Ik heb mij laten vertellen dat hij ook in zijn huis ontelbare vellen beschreven papier heeft bewaard waaronder alvast meer dan veertig dagboeken. Ik kan me niet voorstellen dat daar her en der geen parel tussen te vinden is. Maar de gedichten die hij enkele jaren geleden nog publiceerde, waren benedenmaats, lang niet van het fraaie niveau van Nachten van Beiroet, de bloemlezing uit zijn oude dichtbundels. Alles bij mekaar was hij vooral een begenadigd prozaïst, een heel bijzonder briefschrijver. Wat, vraag ik mij af, is er toch gebeurd met die duizenden brieven en billets-doux die naar alle windstreken zijn weggefladderd? Die elegante, betoverende volzinnen, waarvan hij in zijn onbaatzuchtigheid nooit een kopie maakte? Brieven die zowel komiek als melancholiek konden zijn en die – ik mocht ze soms lezen – niet alleen harten van meisjes, maar ook dat van mij deden smelten?

Er bestaat wijd en zijd een misverstand over Eriek Verpale. Men heeft hem op zijn woord geloofd telkens als hij zei dat er in zijn werk niets verzonnen was, dat het hem volstrekt ontbrak aan fantasie. Dat is pertinent onwaar. Hij barstte juist uit zijn voegen van de fantasie. Er waren soms aanleidingen in de werkelijkheid, dat klopt. Maar meer dan de gemiddelde schrijver liet hij er zijn ongebreidelde fabuleerzucht op los. Trouwens: zijn hele leven was verliteratuurd, inclusief de hele constructie van zijn Joodse origine. Zo intensief koketteerde Verpale daarmee dat na verloop van tijd niemand nog durfde te ontkennen dat hij een Jood was en dat hij het zelf misschien ook geloofde. Zijn zogenaamde ‘Jiddische’ overgrootmoeder, bij wie hij inderdaad gedeeltelijk was grootgebracht, was een gewone volksvrouw die alleen het Wachtebeeks machtig was.

Ik schrijf dit vandaag, 14 augustus 2015. Exact op de dag dat Eriek in Ertvelde begraven wordt, met enkel zijn enige zoon Mendel en diens moeder erbij. Hij is in grote eenzaamheid gestorven, alleen in een bed. Hij was de eenzaamste man op aarde, heet het in een krant. Geen mens verdient het volledig te worden vergeten. En ik, zijn oude vriend, soms denk ik nu: hij is er nog. Dit is zijn laatste farce. Hij die beweerde niets te kunnen verzinnen, hij heeft zelfs zijn dood verzonnen.

Eerder verschenen als Nawoord bij Alles in het klein van Eriek Verpale.

Titel:
Alles in het klein

Auteur:
Eriek Verpale

Nawoord:
Luuk Gruwez

Uitgever:
De Arbeiderspers

Taal:
Nederlands

Kenmerken:
304 pagina’s

ISBN:
9789029506038

Verschijningsdatum:
oktober 2015

Druk:
6

Afmetingen:
27 x 213 x 134 mm

Gewicht:
395,00 gram

Verschijningsvorm:
Paperback

Doelgroep:
Volwassenen

Genre:
Autobiografische literatuur

Samenvatting:
In Alles in het klein zijn enerzijds brieven en anderzijds verhalen en dagboekbladen samengevloeid tot een meesterlijke autobiografische roman. De jeugd van de verteller wordt gedomineerd door de aanwezigheid van zijn Jiddische grootmoeder met al haar verhalen uit een verdwenen wereld. Verpale schrijft over het café van Moeder Zulma, over de beroemde rabbi Menachem Mendel van Kotzk, over zijn opeenvolgende geliefdes: het broodmagere leerlingkapstertje Kookske, de altijd blootsvoets lopende Boes en de ‘pijnlijk mooie’ en verdienstelijk dichtende Lotte. Dit boek was de oogst van een innerlijke noodzaak. ‘Ik moet schrijven,’ verklaarde Verpale. ‘Ik ben in de allereerste plaats een verteller. Ik moet al die geschiedenissen optekenen want tot zolang ik het niet gedaan heb voel ik me schuldig. Beschouw mij maar als een chroniqueur tegen wil en dank.’

Over Eriek Verpale:
* Tristesse voerde de boventoon in het leven van Eriek Verpale. Maar hij wist er wel prachtig proza van te maken. De schrijver hoorde nooit ergens bij. Hij was meer dan zomaar een volksmens, maar wilde ook geen intellectueel zijn. – De Standaard

Over Alles in het klein:
* Een bedwelmend geheel. – Jessica Durlacher in de Volkskrant
* Ik zeg dat hij twee meesterwerken heeft geschreven, Alles in het klein en de monoloog Olivetti 82, waarbij veel van wat tegenwoordig de hemel wordt in geprezen, onherroepelijk verbleekt. – Luuk Gruwez in De Poëziekrant