Leonie Breebaart – Interview met Jannah Loontjes: Alles Moest Kunnen

Jannah Loontjes in de RoXY in 1994 (foto Sannah de Zwart | Facebook)

Interview met Jannah Loontjes: Alles Moest Kunnen

Haar ouders waren hippies, zelf raakte ze in de jaren negentig in de ban van filosofen als Derrida. Nu blikt Jannah Loontjens in ‘Roaring nineties’ terug op een tijdperk van mateloze tolerantie.

We schreven nog brieven, we dachten, dat de wereld almaar toleranter zou worden. De jaren negentig liggen nog maar twee decennia achter ons, maar ze lijken een wereld geleden. Jannah Loontjens, geboren in 1974, studeerde in die jaren, vlak voor 9/11 en vlak voordat iedereen een mobieltje, had filosofie, zowel in Amsterdam als in New York, waar ze college liep bij de onbetwiste filosofische held van die tijd, Jacques Derrida. Het maakt haar tot de ideale kandidaat om terug te blikken op een tijdperk, waarop nog heel weinig is gereflecteerd.

Dat doet Loontjens in haar net verschenen boek ‘Roaring nineties’. Ze herinnert ons aan de opkomst van de home video, aan films als ‘Pulp Fiction’, maar ook aan de Golfoorlog en de laatste dagen van de typemachine. En vooral: ze denkt na over de tijdgeest van die jaren, die achteraf bijna iets onschuldigs hebben gekregen.

We hebben afgesproken in café Kapitein Zeppos, op een steenworp afstand van de faculteit, waar Loontjens, piepjong nog, wijsbegeerte studeerde. Het interieur van het café, houten vloer, knusse lampjes, is in twee decennia amper veranderd, en ook Jannah Loontjens zou je zo herkennen van de vrolijke foto’s uit haar studentenjaren. “We hadden heel sterk het gevoel, dat we de goede kant op gingen. Het kapitalisme bloeide. Dat boek van Francis Fukuyama, ‘Het einde van de geschiedenis en de laatste mens’, uit 1992, dat was eigenlijk heel optimistisch. Na de val van de Muur leek de liberale democratie eenvoudig de meest volmaakte staatsvorm. Dat was kennelijk hoe we moesten leven.

Was het voor u niet vreemd, dat het kapitalisme in de jaren negentig zo zeer omarmd werd? U bent dochter van twee hippie ouders, die u mee namen naar een primitief huis in de Zweedse bossen. Later woonde u in een kraakpand. U kreeg het anti consumentisme met de paplepel ingegoten.

“Ik heb inderdaad geen doorsnee jeugd gehad. In Zweden leefden we zonder elektriciteit en stromend water. Dat de Duitse filosoof Heidegger, waar ik later een scriptie over schreef, het steeds heeft over de metaforiek van ‘bron’ en ‘bos’ vond ik dus helemaal niet ouderwets. Ha, ha, ik begreep hem volkomen! Nadat mijn ouders gescheiden waren, en mijn moeder mij had meegenomen naar Nederland, kwamen we in een kraakpand terecht. Dat was een eenzame tijd. Ik was het ‘krakerskind’. Andere kinderen mochten niet met mij spelen, want in ons huis woonde ook een junk. Tv series uit die tijd, zoals ‘The Bold and The Beautiful’, gingen volledig aan ons voorbij, want wij hadden geen tv; dat heeft wel een gat geslagen in mijn kennis van de jaren negentig.

“Toch paste ik door die alternatieve opvoeding juist goed in het anti burgerlijke uitgaansleven van de jaren negentig. Toen ik als student in die Amsterdamse nachtclubs als RoXY mensen tegen kwam, die hun eigen kleding maakten, die steeds nieuwe clubavonden verzonnen om elkaar te ontmoeten, voelde ik me erg thuis. Die tijd was vervuld van het idee, dat je je dromen kon waarmaken.” Lachend: “Dat klinkt opeens heel Amerikaans.”

U hoorde niet alleen bij de incrowd van de jaren negentig, u reflecteert daar ook op. Hoe kwam u op het idee, dat dit een onderwerp was?

“Dat begon met een pakje brieven, die ik had geschreven aan mijn scriptiebegeleider en die ik, vlak voordat ik aan dit boek begon, terug kreeg. Eerst zag ik er tegen op ze te lezen. Alsof een vreemde zich ineens met mij ging bemoeien. Maar het bleek heel interessant om terug te lezen hoe onschuldig die tijd voor internet nog was. Ik studeerde toen in New York en je moet je voorstellen, dat niemand je daar kon bereiken. Dat gaf toch een machtig gevoel. Als je weg was, was je weg. Ik wil daar niet te nostalgisch over doen, want via internet kom je in contact met mensen aan de andere kant van de wereld en dat is ook grens verleggend. Maar er is wel iets veranderd. Je schreef destijds heel anders, bedachtzamer, omdat je wist, dat een brief er twee weken over zou doen. En je dacht anders over publiceren. Het was eng je tekst bloot te geven aan een onbekend publiek. Terwijl mensen tegenwoordig zonder enige schroom van alles op Twitter zetten. Het gevolg is wel, dat je zwak lijkt als je je oordeel niet paraat hebt, als je er langer over na wilt denken.”

Er is nog zo’n persoonlijke belevenis, die u aan het denken zette.

“Ik serveerde een paar avonden per week in de Supper Club, een experimenteel restaurant, waar kunstenaars als Rob Scholte regelmatig kwamen. Op een avond was ik zo moe, dat ik een bord uit mijn handen liet vallen en wijn morste op het overhemd van een zakenman. Opeens begon ik te huilen. Ik wist niet waarom. Mijn collega’s reageerden er niet op; als je moest huilen, moest je huilen, geen probleem. Vreemd genoeg voelde hun gebrek aan belangstelling destijds als een vorm van vrijheid, ik voelde me volkomen geaccepteerd. Maar achteraf zie ik dat anders. Dat niemand iets tegen me zei, betekent ook, dat niemand echt wilde weten, hoe het met me ging. Die houding typeert de hele jaren negentig. Dat is toch ook, wat er is misgegaan in de multiculturele samenleving. Als je andere culturen tolereert, maar je probeert er niet mee in contact te komen, dan is er geen echte betrokkenheid, dan is je engagement ook heel oppervlakkig.” Peinzend: “Tolerantie is kennelijk toch lastig.” Met een gniffel: “Dat is eigenlijk heel jammer.”

Conclusie: je kunt je in die vrijheid flink verloren voelen.

“Zodra er meer vrijheid is, zal dat gevierd worden, maar lang niet iedereen wordt daar gelukkig van. Die reactie zie je nu: mensen willen weer meer regels, strakkere kaders. Het is een andere generatie, met andere moeders ook. Voor mijn moeder kwam de vrijheid eigenlijk te laat. Zij heeft huishoudschool gedaan; ik heb nog een foto, waarop ze in de klas poseert met een strijkijzer in haar hand. Dat is nu ondenkbaar! Maar ze had veel meer gewild en had het gevoel vreselijk veel in te moeten halen. Dus was ik als dochter dankbaar voor mijn vrijheid. Ik kon studeren, wat ik wilde. Of van studie wisselen – ja, dat kon toen nog.”

En de filosofen van die tijd? Hebben die uw blik niet gestuurd?

“Heidegger of Derrida hoefde ik voor dit boek niet meer terug te lezen. Hun denken heeft me zo sterk gevormd. Tegelijk herkénde ik ook tijdens mijn studie al veel in hun ideeën. Dat je je eigen denken kunt veranderen, dat sprak me aan, dat was bevrijdend. Traditioneel wordt in de filosofie altijd gezocht naar ‘essenties’, naar heldere betekenissen, waarover iedereen het eens kan worden. Post structuralisten als Derrida en Baudrillard leggen uit, dat die helderheid niet bestaat. Elk begrip is opgenomen in een context, die de betekenis bepaalt. Zodra de context verandert, verandert de betekenis van het begrip ook. Er zijn geen absolute betekenissen.

“Daarmee reageerden de post structuralisten ook op de alles verklarende systemen, die de filosofie had achter gelaten. Ze namen het op voor de kleine, individuele, losse vertellingen, voor mensen, die geen politieke macht hadden, vrouwen bijvoorbeeld, maar die achter de schermen toch heel belangrijk waren. Hun perspectief is lange tijd door historici totaal genegeerd. Daarin is trouwens niet zo héél veel veranderd. Intiem en persoonlijk staat nog altijd voor vrouwelijk en daarmee onbelangrijk. Terwijl intieme verhalen juist zo veel zeggen over het grote geheel. Jane Austens romans kun je lezen als liefdesverhalen, maar ook als reflectie op economie – op geld en klassen verschillen. Dat wilde ik ook met dit boek: filosofie persoonlijk invoelbaar maken. Grote theorieën verbinden aan het kleine.”

Dat is mooi, die diversiteit aan perspectieven. Maar wordt waarheid zo niet relatief?

Peinzend: “Dat is altijd de kritiek op post structuralisten: dat ze alles relativeren. Als je alles anders kunt denken, kun je nooit stelling nemen. Maar relativeren heeft natuurlijk zijn grenzen. Ik denk niet, dat je het stenigen van een vrouw kunt accepteren door je te verdiepen in de cultuur, die zo’n straf heeft bedacht. Cultuurrelativisme moet niet absoluut worden. Ik geloof alleen niet in een denken, dat de antwoorden al klaar heeft liggen. Ik wil mezelf voortdurend blijven uitdagen. Als je het antwoord al hebt, hoef je niet meer te filosoferen.”

Wie is Jannah Loontjens?

Jannah Loontjens (Kopenhagen, 1974) studeerde filosofie, maar publiceert op een veel breder terrein. In 2002 debuteerde ze met een dichtbundel, ‘Varianten van het nu’. Inmiddels heeft ze behalve drie dichtbundels ook drie romans op haar naam staan. In ‘Veel geluk’ (2007) verwerkte ze haar ervaringen als kind van hippie ouders, in ‘Misschien wel niet’ (2014) beschrijft ze het levensgevoel van moderne ouders, die moeilijk afstand doen van de keuzevrijheid, waarmee ze zijn opgegroeid. Over ‘de zin van het schrijven’ publiceerde ze de essay bundel ‘Mijn leven is mooier dan literatuur’. Meer informatie is te vinden op haar website http://jannahloontjens.nl.

Trouw, 14 maart 2016, 13:32

https://www.trouw.nl/home/alles-moest-kunnen~a3fac7c1/