Kees Engelhart – Waarin Arthur Rimbaud erachter komt waartoe hij werkelijk is voorbestemd

Maar plotseling, je weet niet waarom, verandert je gemoedstoestand totaal. In augustus loop je van huis. Weg van moeder. Je probeert naar de grote stad te komen. Echter aangezien je zonder geldig plaatsbewijs in de trein bent gestapt, word je tot je ontsteltenis bij aankomst in de grote stad aangehouden en gevangen gezet.

Je oude leraar die jou zo bewondert, en jij hem, weet je vrij te krijgen en laat je voor een aantal weken bij hem logeren, maar je onrust is te groot. In oktober wijk je uit naar het kleine buurland, waar je onderdak vindt bij een vriend van de jou zo toegenegen vroegere leraar.

Maar dan onheil! Moeder laat je door de politie terughalen. Je houdt je rustig en verdeelt je tijd tussen lezen in de bibliotheek en lange wandelingen maken met je goede vriend.

De onrust echter blijft; opnieuw weet je moeder te ontvluchten en weer trek je naar de grote stad waar je voor twee weken geen menswaardig verblijf vindt. Je leeft er als een zwerver, zonder enig middel van bestaan. Dan ga je, noodgedwongen te voet, naar moeder terug.

De verandering echter in je verschijning blijkt voor je omgeving angstwekkend te zijn, de keurige, ijverige en fatsoenlijke jongen is voor hen veranderd in een creatuur gelijk de duivel zelf. Een spottend wezen met een onverzorgd uiterlijk, lange haren, slordig, brutaal, bewust onconventioneel en vloekend. Een godslasteraar, de burgers op straat wijzen je na en mijden je zoveel ze kunnen; als provocateur ben je niet te overtreffen en in de dialoog even elegant als
Genadeloos. Uiteindelijk weet zelfs moeder niet nog wat met je aan te vangen, wat je vervult met grote diep gevoelde trots.