Kees Engelhart – DAN SPRINGT CESARE SOEPEL OP SCHOOT

Deze wonderschone zomeravond te noemen een en dertig
Augustus in het jaar onzes heren tweeduizend en negen
Zit mevrouw Leenschat van Bodegraven zoals vele
Avonden deze prachtige zomer in haar tuinhuis het
Is donker geworden en mevrouw Leenschat van Bodegraven
Ontsteekt een schemerlamp wat kaarsen en een kruidige sigaret
Dan schenkt mevrouw Leenschat van Bodegraven zich
Een Courvoisier in luistert naar de avondgeluiden
En denkt aan Fritzi

De warmte zelfs nu laat in de avond nog voelt zwaar en
Loom er is geen wind de takken en bladeren hangen doodstil
Neer
Vanuit de verte hoort mevrouw Leenschat van Bodegraven
De trein naar of van de provinciestad aan zee gaan

Geen nare gevoelens ervaart mevrouw Leenschat van Bodegraven
Nog wanneer zij terug denkt aan haar vele jaren in gelukkige
Dienst op het Stadhuis
Hoe fijn het vroeger met de fractievoorzitters was
De leuke grappige en professionele bode Julius
De eindejaarsfeestjes en de spitsvondige toespraken
Van de hoogste ambtenaren

Het is allemaal voorbij van die tijden is niets nog overgebleven
De elegantie de welbespraaktheid de diplomatie dat
Alles heeft plaatsgemaakt voor iets dat zelfs geen
Naam dragen kan

Want toe kwam hij
Hij die zij van meet af aan niet vertrouwde
Zijn vlakke afgemeten stem
Die alles en iedereen op het gemeentehuis
Verkrampte in een nare
Ondoorzichtige greep

Die burgervader
Die haar huiveren deed
In zoals hij bijvoorbeeld
Met jongeren omging
En wat zij daarbij
Ongewild
Want zo is mevrouw Leenschat
Van Bodegraven niet
Denken moest
Het ging gewoon niet meer
Mevrouw Leenschat van Bodegraven
Kon haar twijfels niet nog de baas
En meldde zich ziek
Om nimmer nog terug te keren

Mevrouw Leenschat van Bodegraven neemt een trekje en
Dan een nipje van haar Courvoisier en denkt niet meer
Aan wat mevrouw Leenschat van Bodegraven verloren
Heeft maar wat mevrouw Leenschat van Bodegraven bezeten heeft
Al die jaren
En gekregen

Aangezien de dappere eenzame maar stoutmoedige
Fractievoorzitster met het onstuimige licht
Rode haar het stokje van fatsoen ongetwijfeld
Doorgeven zal

O ja
Daar is mevrouw Leenschat van Bodegraven
Van overtuigd

En als hij weg is die ijdele
Achter protocollen verscholen man
Die altijd nieuw vlees voor zijn
Loopgraven achter de hand had
Maar desondanks zijn eigen graf
Moeiteloos en achteloos bereidde
Welk een vreugde zal dat in de
Provinciestad aan zee te weeg brengen

O een feest zonder weerga
O ja
Dat weet mevrouw Leenschat van Bodegraven
Heel zeker te menen
Schenkt zich nog een halfje Courvoisier in
En droomt over een goede toekomst
Voor de provinciestad aan zee

De beste