John Schoorl – Kunstenaar Rob Scholte: ‘De stad heeft mij nodig’

Over de Gimmick affaire, de aanslag en de wederopstanding als kunstenaar

Het is tijd voor zijn wederopstanding als beroemdheid, dat voelt Rob Scholte (58) aan alles. Als hij bij de aanslag op zijn leven in 1994 was overleden, was het perfecte Rob Scholte Museum in Den Helder er al lang geweest, dat weet hij zeker. Nu moet hij het zelf oprichten.

‘Alleen de allersterksten komen terug voor de tweede ronde.’

Rob Scholte (58) is z’n belangrijkste kunstwerk aan het maken. En dat kan hij zeggen, in hoog tempo zijn bezoek rondleidend door het gebouw waarop een rode vlag wappert met zijn handtekening erop. Want hier in dit Rob Scholte Museum, scherend langs de kunst van zijn generatie, komt alles bij elkaar. Zo voelt hij dat: wat hij is, wil vertellen, waar hij van houdt, zijn vlees en bloed en – natuurlijk! – zijn gevechten en zijn geschiedenis.
Loop het station van Den Helder uit en daar is het: het voormalige postkantoor nabij de watertoren, in 1967 door Jo Kruger ontworpen, in een opengebroken, niet per se aantrekkelijke binnenstad. Als je er bent, is het goed te weten dat je er ook weer weg kunt.
Hier opende hij in 2013 zijn museum.
Rob Scholte ziet het zo: ’t is een magische plek, omdat hij er zit. Op een dag zal het gebouw weer glimmen in het donker, als een van ver herkenbare moderne tempel van de kunsten, volmaakt gevormd naar zijn ideeën. Zie hem aan het begin van het begin, als pionierend kunstenaar. In het totale kunstwerk dat zijn leven is, past het om dit gebouw te ontwikkelen.
Net zoals hij borduursels uit kringloopwinkels hergebruikte door ze om te keren, zegt hij, wil hij dit vergeten gebouw compleet het zijne te maken. Juist door alle tegenstand, getreiter en malversaties, zoals hij het noemt, kan het museum alleen maar groeien als kunstwerk.
Begrijp je?
Maar voorlopig wel met een onzekere afloop: de gemeente Den Helder ziet hem liever vertrekken. Het oude postkantoor wordt verkocht, en niet aan Scholte, vooralsnog. Al vier jaar lang proberen de kunstenaar en het gemeentebestuur overeenstemming te bereiken en het leidt al even lang tot lokaal politiek rumoer. Bemiddelingspogingen zijn gestrand. Een actie voor Scholte van nationale culturele hoogvliegers, zoals Cees Nooteboom, Rudi Fuchs, Jan Cremer en Marlene Dumas, leidde niet tot een definitieve doorbraak.
Het wederzijds wantrouwen tussen de kunstenaar en de gemeente druipt van de Den Helderse kademuren.
Scholte wil geld voor de geleden schade, als gevolg van vertragingen en het negeren van overeenkomsten. Den Helder zei alleen te betalen als hij het pand zou kopen. Dan zou het verrekend worden in de onbekende aankoopsom.
Scholte zegt dat de gemeente hem niet moet, omdat Den Helder op deze plek een megalomaan vastgoed paleis als stadhuis wil neerzetten, ingefluisterd door projectontwikkelaars. De gemeente verwerpt deze suggestie, het huidige stadhuis wordt gerenoveerd.
Het gemeentebestuur zegt dat Scholte afspraken niet nakomt, en dat is nou juist wat Scholte het gemeentebestuur verwijt.
Het is nu al een monument van wilskracht, zo kun je optekenen uit zijn mond, als Scholte de atoomkelder onder het gebouw showt. Hij laat zich niet wegjagen, door geen enkele burgemeester en diens slippendragers. Na de aanslag in 1994, waarbij hij zijn benen verloor, dacht hij: ik kom pas terug in Nederland als er iets verandert. Maar er verandert NIETS, dat weet hij al lang. Dus resoneert die stem in zijn binnenste: laat je nooit van de kaart vegen.
Zijn rode vlag blijft hoog boven de stad wapperen, omdat Scholte meent dat de stad hem nodig heeft. Hou daarbij ook andere grote kunstenaars in gedachten, zegt hij dan. Auguste Rodin heeft zijn eigen museum neergezet – in Parijs. Of hij spiegelt zich aan Salvador Dalí en zijn Salvador Dalí Museum, in Figueres, Spanje. Niemand weet meer hoe onbeduidend Figueres was voordat Dalí er neerstreek.

Het Rob Scholte Museum gaat Den Helder op de kaart zetten. Hij is dan wel geen Dalí, en ook geen Rodin, maar hij is wel Rob Scholte. Het is hier leuk omdat IK er ben – zegt de ik, en wat volgt is een schorre lach die door de gang galmt.
Want als ‘ik’ is hij een tegenbeweging. Daar komt-ie: Den Helder is de meest gezagsgetrouwe stad van het land, nergens anders dan in deze marinestad is het geloof in koning en autoriteit groter dan hier. Daar moet iets tegenover staan, zegt hij: opstandige kunst van een vertegenwoordiger van de tegencultuur. Daarom past hij hier, als Rob Scholte, hij is de andere kant die ze nodig hebben om alles in balans te houden.
Koffie?

In zijn binnenste resoneert die stem: laat je nooit van de kaart vegen

Scholte zit in zijn werkkamer en steekt onophoudelijk Chesterfield sigaretten op. Het is op de tweede verdieping van het gebouw, waar zijn studio, bibliotheek, archief en vele verzamelingen (knikkers, ansichtkaarten, luciferdoosjes et cetera) zijn opgeslagen. Zijn vrouw Lijsje komt zo nu en dan binnenwandelen, of zijn zoon (16) of dochter (12), net uit school. Verderop is de deur naar de loft, de voormalige kantine, waar hij met zijn gezin woont.
Als hij praat, is er continu die daadkrachtige groove in z’n stem, bij die indringende blik. Er staat wat te gebeuren, hou dat vast, dat is wat die stem zegt, met al zijn dynamiek, begeleid door zijn rolstoel zwarte handen. Ook al is-ie nu, in zijn eigen woorden, een oude man, hij voorziet dat het hier in Den Helder kan uitgroeien tot iets GROOTS, resoluut, weet je wel. Hij is nu eenmaal een magneet, de dingen komen naar hem toe.
Zo is het nu en zo was het in zijn glorietijd als kunstenaar, in de jaren tachtig.
Hij moet er de laatste tijd veel aan denken, aan die bewogen jaren. Weet je, wat waren we goed, in wat we deden, zegt ie. Giga ambitieus, lawaaiig. Do It Yourself, all the way. Maximalen in de literatuur. De Nieuwe Wilden in de beeldende kunst. De energie van punk en new wave!
En hij denkt aan al die generatiegenoten die er niet meer zijn. Aan schrijvers Joost Zwagerman en Martin Bril, kunstenaars als Maarten Ploeg en Peter Giele. Performer Mike von Bibikov. Theo van Gogh, vermoord… Dan zit hij in zijn kamer en denkt-ie: Zo, nu ga ik mijn vriend Martin eens bellen… shit. Van die dingen, daar heeft hij last van.
Fuck, weet je wel.
Hier in het museum eert hij zijn levende en gestorven collega’s, uit de scene van toen, ja zelfs kunstenaars met wie hij al jaren mot heeft, zoals Peter Klashorst. Naar die tijd zelf verlangt hij niet terug: eerst was het leuk, maar het eindigde in veel grimmigheid.
Weet je, en voor je het weet, kom je er toch uitgebreid over te spreken, over de aanslag in 1994 in Amsterdam op zijn donkerblauwe BMW, waarin hij en zijn toenmalige vrouw Micky Hoogendijk zich bevonden, en de nasleep van deze nog steeds niet opgehelderde misdaad.

Veertien jaar heeft hij gezwegen, ook over de aanslag, sinds in 2000 zijn zoon Lotus werd geboren. Niet voor niets vernoemd naar het lotusblad: als je daarop lijm druppelt, loopt het er zo weer vanaf. Zo wilde hij dat het voor zijn zoon ook zou zijn: dat alle heisa rond zijn vader niet aan hem zou blijven kleven. Ook zijn dochter bleef hiervan lang gevrijwaard. Het leven met zijn gezin stond voorop. Pas in 2014 dook hij weer op in de publiciteit, deze keer vanwege zijn museum.
Die gigawoede en paranoia hadden ‘m ook bijna kapot gemaakt. Na de aanslag vlogen vele scenario’s en complotten voorbij, zoals dat het explosief niet voor hem was bedoeld, maar voor strafrechtadvocaat Oscar Hammerstein, die hetzelfde type auto in dezelfde kleur had. Scholte voelde zich omsingeld door een vibrerende slechtheid van de buitenwacht en dacht niemand meer te kunnen vertrouwen. Ook zijn voormalige kunstbroeders Koos Dalstra en Paul Blanca beschuldigde hij van de aanslag. Onderzoek van de recherche leverde niets op. Een privé detective ging aan de slag, zonder bevredigend resultaat. Zijn vrouw Micky verliet hem. Er waren andere bloedmooie vrouwen met wie hij ging rotzooien en samenwonen. Al zijn poen raakte hij kwijt aan bewaking en (mislukte) kunstbenen.
En toen was daar Lijsje, zijn huidige vrouw, en die zei: hé, hou ‘ns op met je gezeur. Als je je benen nog had gehad, was je mij misschien wel nooit tegengekomen. Je moet ze dankbaar zijn, die gasten die je opgeblazen hebben.’ Dat was een shock, om zoiets te horen, zegt hij. Dat het tot hem moest doordringen dat zoiets ergs en onomkeerbaars feitelijk een zegen is. Niet onmiddellijk, maar wel uiteindelijk, landden haar woorden. Sinds die tijd zegt hij nederiger te zijn geworden, dankbaarder vooral.
Heeft hij de onbekende daders vergeven? Ja, hij heeft de daders vergeven. Een belangrijke vraag echter is, volgens Scholte: hebben zij zichzelf vergeven? Dat is de vraag waarop zij antwoord moeten geven. Je moet met jezelf door één deur, want met jezelf ga je dood. Dat is waar je voor staat als mens. Hij is he-le-maal oké met zichzelf. NERGENS heeft hij spijt van. Hij kan als een indiaan zo de heuvel op, en sterven, heel rustig.
Maar dat staat los van het feit dat hij de aanslag niet easy buiten zijn bestaan kan parkeren, heeft hij gemerkt, zo door de jaren heen. Want er is altijd de buitenwereld, die fictie en feiten door elkaar haalt, en mensen die erover willen praten. Hij blijft geassocieerd worden met die ene gebeurtenis. Dat is zijn staat van beroemdheid: voor de aanslag ging het over zijn werk als internationaal toonaangevend kunstenaar, na de aanslag was hij een beruchte artiest met een bom onder zijn auto.
Er werd van hem een karikatuur gemaakt, alsof hij een soort dwerg was. Hij was klein geworden, terwijl hij eerst zo groot was. Ga maar na: hij had de Documenta achter de rug en Nederland vertegenwoordigd op de Biënnales van Venetië en São Paulo. Hij was verkozen voor een gigantisch lucratief kunstproject in Japan, waar hij grote wand- en plafondschilderingen maakte in het Huis Ten Bosch Resort in Nagasaki.

Hoe stond hij ervoor? Zo stond hij ervoor: Een kunstenaar met ongekende financiële vrijheid, met zijn zwangere, prachtige vrouw, in hun nieuwe donkerblauwe BMW 525i, om tien voor negen op een novemberochtend in 1994. Er waren drie tikken, en toen een KLAP – een enorme ontploffing in de Amsterdamse Jordaan.
Zijn moeder vond het leuk om naar de supermarkt van Heiloo te gaan toen er mooie stukken over Rob in de krant stonden. Maar ze vond het een stuk minder leuk om in de rij te staan bij de Albert Heijn en met zo’n blik te worden aangekeken van: dat is de moeder van die dubieuze kunstenaar die opgeblazen is.
Obsessie heet Scholtes kunstwerk, te zien in zijn eigen museum, met daarop een man die schilderijen à la Picasso maakt, waarop alleen maar voeten zijn te zien. Ja, daarin heeft hij zijn commentaar op het geweld in zijn kunst verwoord. Waar hij voor wilde waken, was dat hij een soort visuele gevoelspoëzie ging maken. De afwezigheid van gevoel is ook een manier om gevoel uit te drukken, zegt zijn gevoel.
Bovendien, hij had z’n autowrak al tentoongesteld, hoe postmodern wil je het hebben.
Het past allemaal bij Gimmick! – de afterlife.
Als je wilt weten wat hij daarmee bedoelt, schetst hij de gebeurtenissen van twee jaar geleden. Hij leek toen in een nieuw hoofdstuk verzeild te zijn geraakt van Gimmick!, de succesroman van Joost Zwagerman uit 1989, die de Amsterdamse kunstenaarsscene uit de jaren tachtig als onderwerp had. Één van de hoofdpersonen leek grotendeels gemodelleerd te zijn naar de succesvolste kunstenaar van die tijd – hij dus.
Theo Eckhart heette hij in het boek, en Zwagerman was Walter van Raamsdonk. Dichter Koos Dalstra was Massimo Groen, fotograaf Paul Blanca kwam voor als het personage Martin Moreno. Sammie, het meisje dat iedereen wilde veroveren, was kunstenaar Sandra Derks. Dichter F. Starik herkende zich in Freddy Oerzang.
Rob Scholte kwam aanrollen in kerkgebouw De Duif, met Lijsje aan z’n zijde. Joost Zwagerman had zelfmoord gepleegd, op 8 september 2015, en een week later was er een herdenkingsdienst in Amsterdam. Op dezelfde plek waar werd stilgestaan bij de dood van zijn ouwe vriend Martin Bril, zes jaar eerder, lag nu Zwagerman opgebaard.

Voor de aanslag een toonaangevend kunstenaar, erna een beruchte artiest met een bom onder zijn auto

Scholte voelde zich bekeken, op zijn rolstoel plek in het gangpad, met z’n eigen verdriet. Want men zou hem blijven zien als de eeuwige tegenspeler van Zwagerman, na al die jaren nog steeds doldriest en pissig over Gimmick! Natuurlijk had het ‘m toentertijd dwarsgezeten dat hij in dat boek werd neergezet als een seks- en drugsverslaafde, op geld beluste kunstenaar. Ja, ja, en Joost maar zeggen: ‘Rob! Het is een roman!’
Dááág Joost!
Zijn oma belde ‘m toentertijd: ‘Jongen, pas toch op…’ En hij gooide – eerlijk gezegd – ook olie op het vuur door zich in een tijdschrift naakt te laten fotograferen, MET erectie. Zeker gebruikte hij af en toe coke, net als iedereen toen, en hij ging ook weleens de deur uit, ’s nachts. Maar vergeet niet, als je zo’n oeuvre als hij hebt geschapen, dan moet je echt KEIHARD WERKEN. Als iedereen op stap was, was hij bezig in zijn atelier.
Weg wilde Scholte, na Gimmick!. Vluchten voor die sfeer en die luitjes uit het boek. Nadat hij bij een grote tentoonstelling in Parijs alles had verkocht, reed hij door naar Zuid-Frankrijk, met het idee om NOOIT meer terug te komen naar Amsterdam. En wat denk je? Werd ie daar ook niet met rust gelaten. Las ie op strand in zijn Volkskrantje dat hij met een hamer in Amsterdam rondliep om Zwagerman zijn hersens in te slaan.
De fictie van Zwagerman werd een realiteit waarmee hij moest dealen. Zelfs na de aanslag werd Gimmick! aangehaald, als een soort onderliggend bewijs dat de Amsterdamse kunstwereld in direct verband stond met het drugs criminele circuit, omdat dat nu eenmaal zo in het boek werd gesuggereerd.
Anno 2015 was de echte waarheid dat Joost en hij al vele jaren weer helemaal oké waren. Het was een mythe geworden, hun ongemakkelijke verhouding. Er waren al jaren geleden excuses uitgewisseld, min of meer, je weet wel hoe dat gaat. Ze vonden elkaar nadien ook in gezamenlijke kunstprojecten en het was Zwagerman die in 2014 talloze culturele zwaargewichten mobiliseerde om hem te steunen voor het Rob Scholte Museum.
Opeens stormde een man met hond met veel rumoer De Duif binnen. Waar omstanders dachten dat een of andere dronkenlap zich zomaar onder het om Zwagerman rouwende publiek wilde mengen, zag Scholte het gelijk: Blanca. Verdomme, zelfs hier, dacht hij. Ook Koos Dalstra had hij al gespot.
Ongevraagd bestormde Blanca het spreekgestoelte en begon een onstuimige toespraak, het leken wat losse woorden (‘bedankt politiecommissarissen en burgemeesters’), maar het greep Scholte naar de keel. Begreep iedereen wel dat dit ook een volgend hoofdstuk van Gimmick! kon zijn? Dit was een historisch moment – echt heel heavy, in de woorden van Scholte – en het was nog niet gedaan.
Net voor het einde van de herdenkingsdienst verliet Scholte het gangpad, samen met zijn vrouw, en reed naar achteren om zo plaats te maken voor de kist met dragers. Hij passeerde F. Starik – Oerzang, Dalstra (Groen). Bij de deur stond Sandra Derks, de Sammie uit Gimmick! Ook Blanca was inmiddels achterin te vinden. ‘Ik zou je het liefst in de gracht willen gooien’, siste hij Scholte toe. ‘Wat jij Koos en mij allemaal hebt aangedaan met die beschuldigingen over de aanslag.’ Vervolgens kneep hij Scholte heel hard in zijn stomp.
Dat was het slotakkoord, die daad van Blanca, alias Moreno. Alles liep in elkaar over daar in De Duif: de dood van Joost, de aanslag die weer terugkwam, Dalstra die er rondhing. Sammie. Het emotioneerde hem – nu weer. Alsof Gimmick! altijd maar doorgaat, als een literaire vloek.

Ik zou je het liefst in de gracht willen gooien’, siste Paul Blanca Scholte toe

De rondleiding door het gebouw brengt hem bij een stapel koperen drukplaten van de voormalige uitgeverij Mercurius, zijn nieuwste project. Langer dan vijftig jaar maakte deze uitgeverij het drukwerk voor alle musea van Nederland, via de stichting Openbaar Kunstbezit, en uit de failliete inboedel werden deze platen hem toegeschoven: hij zou er wel raad mee weten. Scholte noemt het tussen-originelen, tussen het origineel en het drukwerk in. Door de vier gekleurde koperplaten (zwart, rood, geel en blauw) naast elkaar te leggen van – bijvoorbeeld – De Nachtwacht, ontstaat er via hergebruik een nieuw kunstwerk, vintage Andy Warhol-achtige Rob Scholte.
Dit project kan niet anders dan een groot succes worden, ook internationaal, vermoedt hij. Wie wil er niet een viervoudig, tussen-originele versie van Johannes Vermeers Het Melkmeisje van zijn hand? Het kan hier als eerste worden getoond, in zijn eigen museum. Hier zal hij zijn verhaal erbij vertellen, kunnen de mensen een kunstenaar aan het werk zien. Net zoals hij in de jaren negentig in Japan werkte aan de plafondschilderingen in Nagasaki, terwijl het publiek gewoon naar binnen liep. Als je alles in het openbaar doet, ontstaat er een nieuw mysterie, zegt hij.
Als hij dood was geweest – zoals wellicht de bedoeling van de aanslagplegers was – dan was het perfecte Rob Scholte Museum er al geweest, ter nagedachtenis. Dat weet hij zeker. Maar hij is een levende kunstenaar, eentje die geen ja en amen zegt, die het gemeentebestuur niet zomaar bemint. Ze zien hem als een probleem, hij heeft het echt wel in de gaten. Met dit museum plaatst hij zichzelf opnieuw in de frontlinie, bovenop de tijdgeest. Want hij is een burger met een eigen initiatief, die zich verzet tegen de overheid die de baas wil spelen.
Daarom wil hij ook geen subsidie. Geef het aan mensen die het nodig hebben, aan ouderen en gehandicapten. Hou je eigen broek op! Als ze ‘m geen subsidie geven, dan kunnen ze niet zeggen: meneer Scholte, er hangt iets in uw museum wat ons niet bevalt, we stoppen ermee.
Slap word je ervan, van gratis geld. Wil je echt wat betekenen, of succes krijgen, dan moet je het zelf doen. Dat doet hij ook, hij leeft van z’n kunst. De tegenwind trotseren. Misschien is hij daarom wel zo beroemd geworden, omdat hij met zo’n enorme knal van de aardbodem kon verdwijnen. Beroemdheid ontstaat niet uit het niets.
Een Indiase verzamelaar heeft Scholte een keer uitgelegd hoe de cyclus gaat van succes in de entertainment business. Eerst ben je een probleemgeval, dan val je op, gaat iedereen met je lullen. Dan gaan ze over je praten en BAM, opeens ben je een ster, daar sta je, dan word je een melkkoe. Dat is de laatste fase, kan je niet meer beslissen wat je doet, wordt er geld aan je verdiend zonder jouw bemoeienis. En opeens is iedereen je zat.
Rob Scholte steekt een zoveelste sigaret op in zijn werkkamer en rolt naar de ijskast om een blikje cola tevoorschijn te halen. Hij voelt het aan alles, zegt hij vervolgens: hij gaat zijn tweede ronde in, iets wat weinigen is gegeven. Hij zit in een nieuwe opgaande cyclus, alles begint opnieuw. Kijk naar wat Karel Appel is overkomen of Sigmar Polke. What goes up, must come down, maar alleen de allersterksten komen terug voor nog een rondje.
Maar in zijn tweede ronde als beroemdheid gaat het anders. Het gaat nu niet meer om het geld en hij gaat zelf bepalen of hij omhoog gaat. Rob Scholte kan het opnieuw verschijnen van Rob Scholte nu beter bepalen. De voortdurende zelfbevestiging, dat mateloze, ligt achter hem. Ja, dat heeft hij wel moeten leren beheersen: je moet je ego opgeven. In de punktijd was het NO FUTURE. Nu is het: NO EGO. Dat is de belangrijkste les.

CV Rob Scholte

1958 Geboren in Amsterdam
1977-1982 Rietveld Academie
1982 Maakt samen met Sandra Derks Rom 87.
1984 Expostie in The Living Room.
1988 Solotentoonstelling Boijmans van Beuningen.
1990 Deelname Biënnale in Venetië.
1994 Huwelijk met Micky Hoogendijk.
1994 Aanslag in Amsterdam, verliest beide benen.
2013 Opent in Den Helder Rob Scholte Museum.
2016 Tentoonstelling The Embroidery Show in De Fundatie.
Rob Scholte is getrouwd en heeft een zoon en een dochter.

De Volkskrant, 3 juni 2017, 02:00

http://www.volkskrant.nl/beeldende-kunst/kunstenaar-rob-scholte-de-stad-heeft-mij-nodig~a4498062/