Jan Haerynck – PUPIL

Jan Wolkers: ‘Nooit in Den Helder overnachten!!’
Vier keer reisde ik vanuit België om Jan Wolkers voor HUMO te interviewen, vier keer kreeg ik als aperitief een rondleiding door zijn befaamde tuin, vier keer stonden de tafels van de woonkamer vol met borden verse vis, vlees, groenten, aardappelen, brood, champagne, whisky, wijnen én vier keer wuifde hij mij uit met de woorden: ‘Logeer zeker niét in Den Helder! In die luizenhotels loop je allerlei vieze ziektes op die geheid je einde betekenen. Zég niét dat ik je niet heb gewaarschuwd’. De stem van Wolkers ging toen enkele octaven hoger.
Op mijn telkens terugkerende vraag ‘waarom niet?’, kwam de repliek: ‘Die mariniers komen van lange reizen over zee, gaan éénmaal aan land als beesten te keer, maar die hèbben nooit geslachtsziekten. Er moet iets in het leidingwater van Den Helder zitten want alle allochtonen zouden besmet zijn; en dat dan doorgeven aan die arme soldaten die zoveel voor dit land hebben geleden. Den Helder: absoluut te mijden!’ Hoe de Grote Schrijver dat allemaal zo goed wist? Monkellachje. Jan Wolkers: ‘Je hebt onderzoek én onderzoek’. Zo hemels Texel was, volgens Jan Wolkers, zo hels Den Helder.
Mijn collega journalist of fotograaf – zelf ben ik niet in het bezit van een rijbewijs – duwden altijd veel te hard op de gaspedaal toen de boot bij Den Helder aanmeerde. We slaakten een diepe zucht toen we die plek – waarvan ik dacht dat het enige boek dat in de stadbibliotheek aldaar te lenen viel de Decamerone van Giovanni Boccaccio zou zijn – achter ons hadden gelaten.
Jaren later sloeg het noodlot toe!
Voor mijn boek over Jan Hoet ‘De luchtkunstenaar’ had ik Rob Scholte te interviewen. Via Jan Fabre kreeg ik zijn nummer. We maakten een afspraak. Ik maakte er een hinkelspelletje van: datum verschuiven, nog eens, cancelen, uitvluchten zoeken. Rob Scholte zal het sterk in twijfel trekken maar kwade wil mijnerzijds was het niet. Het ging nu éénmaal zo. Het bad lekte, het dak stortte in, mijn kaviaar ging dood; altijd gebeurde er iets.
Plots daagde het me.
Het had allemaal met zijn huidige woonplek te maken: Den Helder!
Afspraak 11.00 uur in de ochtend.
Dus: willens nillens in Den Helder logeren. O jee, in een hotel. Damn, Jan Wolkers was er niet meer om soelaas te brengen.
De treintocht naar Den Helder verliep dan ook traumatisch. Mensen gooiden zich onder de trein, defecte locomotieven, geen treinen meer, 23.00 uur, lange en vooral peperdure taxirit enig alternatief, over één uur in de nacht zwaaide ik mijn hoteldeur open. Nou ja, hotel.
Ik kwam terecht in een bruine kroeg waar een zevental bonken van kerels bier aan het hijsen waren. Het obligate Belgenmopje rolde er uit. ‘Pintekes! Pintekes! Pintekes! En den Belg gaat betalen’. Dit kon ik er echt niet meer bij hebben en bars eiste ik van de hotelbaas vier flesjes spa rood. Ook niet direct een meesterzet want behalve mijn koffer had ik met nu vier flesjes water in één hand een ellenlange, steile, gammele trap naar boven te klimmen. Ik kon me niet vergissen van kamer. Er was er immers maar één. Hotel, dus!
’s Anderendaags sloeg ik beleefd het ontbijt af en maakte dat ik bij Rob Scholte op de stoep stond. ‘Museum’ stond er in krijt op een bord geschreven. Zo had ik een kunsthuis nog nooit aangekondigd gezien. Het etaleerde de vrijplaats die ik hier later zou ontdekken. Ik nam de lift en de icoon Rob Scholte zwaaide uitbundig met zijn armen. Ik was welkom. En nog niet een beetje. Uren hebben we gepraat en dit nog verteld, en dat gezegd, dat verhaal moest absoluut nog genoteerd en die histoire. Na veertien maanden zijn we nog niet uitgepraat.
In die tijd is er veel, heel veel water door Den Helder gestroomd.
Eerlijk is eerlijk: tot maandag 8 december van dit jaar was ik ervan overtuigd dat ik nooit meer in die Wolkers peststad mijn opwachting zou maken.
Toen ik naar allerlei Belgen een petitie rondmailde om op te roepen om het stadsbestuur van Den Helder met striemende woorden luidkeels toe te spreken een smsje van Rob Scholte: alles was ten goede gekeerd!
Nog maar weinig las ik een berichtje van enkele woorden op mijn mobieltje met zoveel verbazing.
Nooit heb ik zo de pest gehad aan een stad, nooit hoop ik nu in die stad me te kunnen laven aan de kunstschatten van het Rob Scholte Museum in het oude Postkantoor.
Den Helder: alles is vergeven en vergeten!
Of krijgt Jan Wolkers ooit toch gelijk?