Jan Haerynck – Hommage aan Eriek Verpale

Dames en Heren,
Moat Eriek!,

Weet je nog dat we decennia lang gewone passanten in het literaire wereldje waren? Jij: de schrijver. Ik: de journalist. Af en toe van jouw kant een telefoontje. Altijd een verkapte hulpkreet.
Het is de schuld van Charlotte Mutsaers dat we bloedbroeders zijn geworden. Zeven jaar geleden postte ze op haar facebook-pagina: ‘Bibliotheek in ons Zuid-Frans vakantiehuisje aan het opruimen. Per toeval ‘Alles in het klein’ van Eriek Verpale herlezen. Jezees, wat kan die man schrijven! Weet iemand wat er met hem gebeurd is?’
Op die late zondagavond belde ik je op. Je had duidelijk een zware dip. Uit je gestamel kon ik uitmaken dat je bloed bijna geheel en al uit alcohol bestond. In paniek belde ik half Ertvelde op. Je getrouwen aldaar stelden me gerust. Het bleek slechts een inzinking van korte duur te zijn.
Enkele nachten later puilde mijn mailbox uit van ellenlange brieven. Wat meer was: je had een pak gedichten klaar liggen maar die godsamme twijfel belette je die de buitenwereld in te sturen. Niet erg galant rukte ik die uit je handen. Via de website De Contrabas werd jouw Grote Comeback aangekondigd. Niet alleen zij maar ook De Brakke Hond, Poëziekrant en Het Liegend Konijn waren gretig om je recentste poëzie te publiceren.
Verpale dood?
Je liet de zeurende keutelaars een poepje ruiken.
Van je ontelbare mails leidde ik af dat je schrijfpen weer volop aan overuren deed. Na jaren stortte je je weer op een roman waarvoor ik nog de research deed. Een zoektocht naar een schilderij dat je ooit in Brugge had zien hangen.

Het noodlot, de grote sater die je hele leven voor de voeten liep, sloeg na die euforische maanden plots toe. Je vader legde zijn hoofd voor altijd ten ruste in zijn soepbord. Korte tijd later begon de calvarietocht van je moeder. Van hot naar her reed je elke dag -via allerlei omleidingen- naar haar toe om te horen dat ze in feite zo vlug mogelijk wou sterven. Je hield de moed erin, je dronk geen druppel alcohol want het huwelijk rijden én een slok weigerde je te sluiten.
Damn.

Waarom permitteer ik me om dit alles zomaar met grote zekerheid te vertellen?
Omdat we elkaar de laatste jaren minstens één uurtje per dag belden. Op onze hoogdagen hadden we elkaar vier, vijf keer aan de lijn. Je had een bloedhekel aan mobieltjes en daarom liet ik in mijn stekje een vaste lijn aansluiten. Vanaf het moment dat je moeder van ziekenhuis naar bejaardentehuis werd gebracht en jij haar steevast achterna holde was je antwoord op mijn standaardvraag: ‘Hoe gaat het?’: ‘Slécht! Drama’s. Laten we beginnen met het grootste. Dan hebben we dat alvast achter de rug….’ Toch slaagde je erin om van elke klotegebeurtenis iets glorieus te maken. Dramatiek evolueerde in hilariteit. Daarna waaierden de gesprekken alle kanten op. Als leesjunk had je over alles dat gedrukt stond een uitgesproken mening. En dan de herinneringen. Bijvoorbeeld bij het uitroepen van de naam JULIA TULKENS –iemand in de zaal?- waren we weer voor minstens twee uren over de poëziedagen van Deurle vertrokken.

Je besefte heel goed dat jezelf de hoofdschuldige was van je uitgewist profiel op de Nederlandstalige, literaire kaart. Maar ijdelheid en haantjesgedrag waren je volkomen vreemd. Oké, je kwam nauwelijks de deur uit en het schrijven lukte niet. Toch niet publiceerbaar. Volgens je normen. Maar je was scherp, alert en vooral bloedeerlijk genadeloos over boeken die om die en die reden wel een publicatie hadden gehaald. Godbetert, dat je tot dit vermaledijde clubje zou gaan behoren. Dan nog liever de koord, de balk, en de stoel om die onderuit te schoppen.
Dat je niet tot inlevering bij je eeuwig geduldige uitgeverij De Arbeiderspers toekwam had volgens jou met dolle grasmaaiers maar vooral met geliefden; én gewezen vrienden te maken.
Op woede heb ik je nooit kunnen betrappen. Maar in plaats van je kwaadheid uit te brullen, liet je de inkt in je pen stollen.

Als je op mijn mobieltje belde, was dat het teken dat het écht fout ging, daar in dat verre, godbetert Ertvelde, Tervenen…,…
Twee jaar geleden –precies op je geboortedatum, probeerde je mij hopeloos te bereiken. Met Portugese levensvrienden was ik in Amsterdam aan het feesten. Pas vroeg in de ochtend zag ik op mijn hotelkamer de zeer talrijke oproepen van jou. Je smeekte me je te bellen.

Je mama was overleden. Na de begrafenis van je moeder was je ontzettend moe. Je leed aan insomnia, bleef lezen, at bijna niks, schrijven lukte niet meer maar je bleef lezen en lezen.
Verder had je je handen vol met het verkopen van je ouderlijk huis dat je geërfd had. Een hagelstorm tartte Vlaanderen; en ja hoor, de serre van je ouders werd doorzeefd. De herstellingswerken die met allerlei perikelen van dien gecombineerd werden, sloopten je bijna.
Heel vaak had ik het moeilijk om bij je dramaverhalen het niet uit te gieren. De wereld had het op Eriek Verpale gemunt; en dat zou je per sé bewijzen.
Wat me veel meer zorgen baarde was het feit dat je voortdurend dringend je huisarts naar je huis lokte. Dit en dàt kwaaltje, remedie onbekend, uitzieken, nog erger….
We zouden in 2015 een brievenboek schrijven. Ik pokerde; en daagde je uit om de eerste brief te mailen. Op 2 januari 2015 ontving ik het eerste deel van een brief. Een waar Verpale-pareltje: een kalkoen zou hij nooit opvreten. Zo hàten deed je dat kreng!
Daarna kreeg jij, Eriek, zonder dat iemand het besefte én jij nog het minst hommels met de dood.
Ja, een slok lustte je wel en we schoven alle inzinkingen in de schoenen van overmatig drankgebruik.
O, verdoemde betweters!
De woensdag voor je sterfnacht -van zondag op maandag- belde je me , godbetert, weer op mijn mobieltje.
Scan, uitgezaaide keelkanker, zelfs de lymfeklieren waren aangetast.
Néé! Van therapieën wilde je niets weten. Dus, nog drie weken te leven.
‘Bel me later, ik ga naar bed’.
Met zijn huisarts regelde ik dat we een beurtrol met vooral vrienden uit Ertvelde zouden opstellen om Eriek zijn laatste weken wat dragelijk te maken. Ik had het plan opgevat om met jou vooral de dood een hak te zetten door heel veel te lachen! Je zorgde echter voor je laatste dramatische daad. Deze keer zonder grim en glimlach. Met een heel slechte pointe. Op zondagavond belde je in paniek allerlei mensen. Ook mij had je proberen te bereiken maar ik was die avond uithuizig.
We zouden de volgende dag wel praten.
Wist ik veel dat Cathèrine Blanckaert, je steun en toeverlaat in je laatste jaren, je ondertussen stokstijf in je bed had aangetroffen. Koud! Heel erg koud! Mag hier nu een typische vloek uit het Meetjesland volgen?

Ik vond het mijn plicht om het bericht van je overlijden de wereld in te sturen. Verpale leefde dan niet meer maar totaal vergeten mocht niet, dacht ik maar. De Nederlandse kwaliteitspers vergat hem niet; en Arnon Grunberg schreef een mooie ode op de frontpagina van de Volkskrant. Het was duidelijk: Eriek Verpale had de afgelopen lange jaren in de schaduw geleefd en vooral niet geschreven; maar wàt hij had gepubliceerd werd nog steeds naar waarde geschat.
Oké, over geheime liefdes kon je met verve vertellen maar aan je ‘officiële’ ex-en wou je met geen woord herinnerd worden. Over die laatste zei je altijd: ‘Boeken dicht; en meegeven met het oud papier!’.
Op rancune heb ik je nooit kunnen betrappen. Néé, jij was godsblij dat je eerste ex zich zo ontfermde over je zoon Mendel die volop aan het openbloeien was. Maar andere dames hadden zeer diepe littekens op je tedere huid aangebracht. Als per abuis een naam viel, zweeg je plotsklaps.. Je slikte.
Het zat diep, ontzettend diep.
Kwakzalvers poneren dat je van dat leed doorslikken kanker krijgt. Kwakzalvers hebben niet altijd ongelijk.
Enfin. Laten we net als jij, Eriek, slikken en slikken en nog eens slikken.
Morgen bel ik je. Pleur verdorie de telefoonstekker in de muur. Of ik neem de bus naar Ertvelde en rammel je eens goed door elkaar. Weet je dat ik gisteravond sprak op de hommage aan Eriek Verpale in de Minard, zaal vol. Veel gekker moet het niet worden. Tot morgenmiddag, moat, zo tussen drie en vier.
Ons uurtje! Adieu’.

2 februari 2016