Jan Haerynck – DE VERRIJZENIS VAN SCHRIJVER ERIEK VERPALE

Lente vermomt zich als winter. Ondertussen zijn er twee hele en twee halve seizoenen gegaan na het overlijden van mijn schrijfbroeder Eriek Verpale. Daarnet belde ik hem nog eens een keertje. Een akelige vrouwenstem wist te melden dat dit nummer niet bestond.
Pardon?
Schreef Gerrit Komrij niet dat ‘dichters nooit sterven, omdat ze altijd verder in hun geschriften blijven leven’? Om de kou en de hagel een hak te zetten hierbij twee brieven van Eriek Verpale aan uw dienaar.

1)

30-07-2013

Moat,

bedankt voor jouw laatste missive : je verhuist nu naar de buurt waar o.a. Karel van de Woestijne nog gekakt en gevogeld heeft (zijn ouderlijke huis staat er nog, wanneer ik mij niet vergis.) Maar een nieuw adres zonder correct huisnummer (!!!) daar schiet ik niet zoveel mee op. Is jouw internet-nummer definitief gesublimeerd ? Enfin, laat het mij weten.

Zondag (eergisteren) jongstleden ging het nog ‘tamelijk’ met mij, ondanks treurige bezoeken aan mijn zwaar levensmoede & oude moeder, maar gisteren (maandag) was ik geen sjieke toeback waard: zweten, rillen van de kou, bibberen, en nergens zin in. Van lieverlede nam ik een bad (dat doet altijd deugd), maar nadien zat ik op het stoeltje in mijn badkamer, met mijn verse onderbroek in mijn handen, en had ik ineens totaal geen zin om die aan te trekken. Zowat een half uur naar mijn kortgeknipte, maar gele tenen zitten staren. Kater Poesjkin kwam voortdurend tegen mijn benen aanwrijven en vanuit de keuken hoorde ik mijn kanarie ‘wiet, wiet, wiet !’ roepen. Ik kon daar natuurlijk niet ééuwig blijven zitten, en heb mij dan maar aangekleed om, even later, in de tuin onder een boom te gaan zitten. Ik was omringd door vele Weekendkranten (Nieuwsblad, Laatste Nieuws, De Morgen, De Standaard, La Républica en de Ha’aaretz maar ik had ab-so-luut geen zin om ook maar iéts van nieuws tot mij te nemen. Ten slotte kwam mijn oude kieken moeizaam fladderend in mijn schoot zitten, en vanuit de achtertuinen klonk ineens Roemeense (of Hongaarse) muziek. Dat pepte mij een béétje op, zodat ik dan maar naar binnen ben gegaan om voor de zoveelste keer te koken, te eten, de vaat de doen, wasgoed in de trommel te gooien, en ik heb – eerder in een moment van pure lethargie en/of verdwazing – de brieven van de gezusters Bronté (gedeeltelijk) herlezen. Naar nieuws of journaal niet gekeken, zelfs niet naar een oude, beverige pornovideo à la Fröhliche Sex im Tirol: ik word oud, meneer, niets aan te doen. Had ik niet mijn levensmoede en ouder moeder (88) om voor te zorgen, ik liet mij (op mijn leeftijd !) nog aanmonsteren op een sleepboot, en kwam nóóit meer aan wal. Maar ja.

Kijk, laat me gauw jouw nieuwe adres (mét correct huisnummer) weten, en internet of geen : ik schrijf je dan wel een brief met de hand, want met de voet gaat het niet. Weet je eigenlijk wel dat ik bijna twee jaar lang vlakbij in jouw nieuwe buurt heb gewoond ? Namelijk in de Baudelostraat nr. 73 (recht tegenover het intussen zo hippe Baudelopark.) Op de nabijgelegen Ottogracht was toen nog de Hoofdstedelijke Bibliotheek van Gent waar goed-old-man Johan Daisne nog de scepter zwaaide. Honderden Klassieke Russen heb ik er weggesleept, om die na twee weken keurig (én gelezen) wederom in te leveren. Thans heb ik alleen nog een zwart harig geval als gezelschap: mijn kater Poesjkin. (Die momenteel bovenop de kooi van Piet de Kanarie-wiet ligt te soezen.)

Laat mij iets weten Moat. En dan nog iets, maar dat vermeld ik in P.S.

Hou je oet, Moat !

Liefs,

Eriek

PS. Hoe het leven kan lopen. Jaren geleden (2002, of 2003) werd ik door de acteur ‘Dokter Dré’ uit de soap ‘Thuis’ voorzichtig benaderd (hij had mijn adres via Bob de Moor) of ik voor hem geen ‘afscheidsmonoloog’ wilde schrijven. Zijn naam ? Nolle Versijp. Dat wilde ik wel doen, eigenlijk. Nolle is inmiddels al lang verast en/of door de pieren opgegeten: Nolle Versijp had een zwaar probleem, namelijk een heel, maar werkelijk héél erge vorm van reuma. Dààrom wilde hij uit de soap ‘weggeschreven’ worden, maar tegelijkertijd wilde hij in schoonheid, op scène, eindigen. Of ik daar iets voor voelde ? Ik dacht na, en zei ja. Nolle (niet onbekend met de streek – Lebbeke – waar ik toen met mijn tweede vrouw woonde) kwam op bezoek. Ik bedacht een tiet van een verhaal: kort samengevat ging het over een beroemde violist maar die door zijn reumavingers niet meer kon spelen, en dus daarom ‘backstage’ zo nog een beetje een concert mocht meevolgen. Nolle was zéér enthousiast, en uiteraard zette ik mij al aan het schrijven. Helaas !

Op een gegeven moment (ik weet niet door wie, ik weet niet hoe) begon ineens de heer Dirk Brossé er zich mee te bemoeien. Die vond het fantastisch ! die vond het geweldig ! – en trok het hele project (oorspronkelijk een bescheiden monoloog zoals ik die al jaren voor o.a. Bob de Moor schreef) naar zich toe. Ineens moest er duur vergaderd worden, in dure restaurants, en er moesten bijeenkomsten georganiseerd worden, met zijn orkest, en zijn manager belde mij voortdurend op, dit en dat. Kortom: ik heb 6 (zes) maanden lang als een gek geschreven, maar tijdens al die vervloekte werkvergaderingen ging het altijd over sponsoring, over zwevende decors, over Geld, Geld, Geld. Over het eigenlijke project werd nog nauwelijks gesproken. En ik mij maar uit de naad schrijven, uiteraard voor noppes.

Nolle is zes of zeven maanden later gewoon uit zijn eigen overleden. Dood. Voor al mijn werk heb ik nooit een sou gezien. Voor die blaaskaak Brossé (de James Last van Vlaanderen) heb ik nóóit 1 (één) gram sympathie gevoeld.
Moat, ik ben zéér slecht in ‘haat-‘ of ‘wraakgevoelens’, maar zag ik Brossé zijn naam ergens in krant of documentaire opduiken, dan ging ik schijten. Helaas. Zoals je misschien bekend is, is vrijdagnacht, teruggekeerd van de Gentse Feesten, een meisje (29) vermoord. Nu blijkt dat de stiefdochter te zijn van diezelfde Brossé. Misschien heb ik hem in mijn nachtmerrie wel een ferme stoot van een dirigeerstokje in zijn achterste hol toegewenst, maar niet dít dus. Dat de vermoedelijke dader een Rus is, bwahjah – daar kan ik niets over zeggen. Maar (behalve in oorlogssituaties) iemand vermoorden blíjft me naar de strot grijpen. Wat een opschepper, oplichter, fraudeur ik Brossé ook altijd gevonden heb (en blijf vinden) : dit is een hak te veel in de nek. Ik zeg het je maar.

P.P.S. Houd vol, Moat ! de buurt van ‘t Sluizeken is, tot zover ik mij herinner, eigenlijk ook wel een plezierige, nu ja : authentieke buurt. En niet alleen omdat Karel van de Woestijne

O gij Vader, die vader waart
en met wat nog late zon op uwen baard

er geboren is, maar destijds was er ook (misschien nog ?) een koffiehuis dat Chez Pouchkine heette. Er was ook een fantastische ijzerwinkel indertijd, waar je sloten, breekijzers, slijpschijven en geweren kon kopen. Vlakbij is er nog de Sleepstraat (Turkse bruidsjurken ! Tapijten !) en Oudburg, dus honger hoef je daar niet te leiden. Net over het bruggetje (Oudburg < Groot Kanon) is er een oud winkeltje waar jenog de echte ‘gentsche mokken’ kunt kopen.

hoor ik iets van jou ?

2)

16-08-2015

Dag Moat,

ik heb je ongecontroleerd een paar mails gestuurd, vooral mails naar ‘officiële instanties’. Godverdomme. Mails, gewoon ter inzage, opdat je zo ongeveer zou weten waar ik mee bezig ben: vooral met mijn oude moeder (88) dus. Het lààtste nieuws dat ik vernomen heb (maar hou het voorlopig nog stil) luidt zéér alarmerend: omdat zij nergens in een rustoord terecht kan (zie de bedoelde mails) heeft ze aan een vertrouwelinge de wens uitgesproken om bij mij te komen wonen. Jongens !

Ten eerste is mijn huis (weliswaar groot, maar vol met boeken !) hoegenaamd niet uitgerust om een bedlegerige bejaarde op te vangen. Er is ook geen aangepaste accomodatie : badkamer & toilet zijn hier tip-top in orde (ik ben nogal op netheid gesteld) maar ze zijn hoegenaamd ongeschikt voor een invalide persoon. Nu, mijn huisbaas wil (op zijn kosten) desnoods wel voor wat aanpassingen zorgen, maar jongen, jongen toch !

Ik zie dat totààl niet zitten. Zo leef ik vooral ‘s nachts (lezen, schrijven, tekenen… ), en ik ben enórm gesteld op stilte en rust. Ik mag er niet aan denken dat ik hier dag / dag oude wijven over de vloer krijg die met mijn moeder, luid roepend (want meestal zijn ze ook al zwaar hardhorig) een gezellig klapke komen doen.
En dan is er nog mijn kater Poesjkin : zowat, nà mij, de baas van het kot. Kater installeert zich gezellig waar het hem invalt : de ene keer bovenop mijn krant, de andere keer bovenop de kooi van Piet, mijn kanarie, en vaak nestelt hij zich snorrend en spinnend op het bed. Dit gaat tot ongelooflijke ruzies leiden, dat weet ik al op voorhand.
Ik leid een zeer ‘eenzaam’ leven, ik bedoel: ik ben niet erg uithuizig, maar ik ben nu eenmaal verplicht boodschappen te halen, soms ga ik ook naar de plaatselijke bibliotheek, en bijwijlen spring ik wel eens binnen in mijn stamcafé ‘t Morgenzonneken om er de gazet te lezen, of om Rani (de cafédochter, thans bijna 14) het hof te maken. Moet ik dat allemaal laten vallen ? Nù al zegt mijn moeder dat ik eigenlijk al om 8 (20:00) uur in mijn bed zou moeten liggen, en verder stoppen met roken, stoppen met boeken lezen, stoppen met van àlles ! Ik leef godverdomme gelijk een pater, en eerlijk gezegd : ik sla mijn moeder dan nog liever met een hamer een beetje de hersens in, want in de gevangenis mag je ook op de koer rondlopen. Enfin.

Hoe is ‘t met joen ?

Laat mij iets weten !

Eriek