Jan Haerynck – De kracht van de sigaret

Honderd dagen ziekenhuis, twee gebroken ruggenwervels en een verbrijzelde schouder –samen goed voor zes operaties – waren de gevolgen van twee dolle valpartijen; de laatste in een kliniek zelf.
Snijden, bloed en vulkanische uitbarstingen van pijn.
Toch zijn het de zes verdovingen, die er bij mij het hardst zijn ingehakt. Dat zit zo. Voor de eenzame strijd met de chirurgen sméék je bij het verplegend personeel om valium en pijnstillers – hoe sterker hoe beter.
Niks krijgt je rustig.
Niks vangt je angsten.
Niks ondermijnt de pijn.
De nachtmerrie triomfeert.
Ho!
Wààr is die anesthesist, die me in slaap prikt? Die blijft nog even van je bed weg, want er is net een spoedgeval de operatiekamer ingereden, laat de heraut van dienst weten.
‘Of meneer dat begrijpt?’, hakkelt hij. Heeft meneer een andere keuze? Wat rest is loeren op de klok. Seconden zijn weken, minuten decennia. Als je het niet meer verwacht kondigt een verpleegster je entrée aan. Vlug, vlug. Waar is dat groene mannetje met zijn toverstok? Grasgroen pak, idem hoedje en mondmasker. Hij vraagt, of ‘het gaat?’. Natuurlijk niet, maar dat weet hij goed genoeg. ‘Sla toe, meneer, nu, meteen!’ Hij doet het. Je zakt weg in het eindeloze diepe water.
Gezoem.
Geknars.
Gefluit.
Geluiden, die je helemaal niet kunt thuis brengen. Precies, alsof na het lezen van een examenvraag je zeker weet, dat je het juiste antwoord kent, maar de formule niet op papier krijgt. Je hoopt, dat je in een droom gestruikeld bent, straks gewekt wordt en het ‘maar’ een nachtmerrie was. Mooi woord: ‘nachtmerrie’; maar wat betekent het weer?
‘Menee…’ hoor je iemand zeggen. Daarna valt terug de stilte. Jongens, wat heb je plots dorst.
Water!! Water!! Zelfs karnemelk is best oké.
Gepiep. Je bed rijdt. Waarheen is een raadsel.
Nu is het klaar en duidelijk: je speelt de hoofdrol in een theaterstuk van Jan Fabre. Het bed hangt aan het plafond, hoofd en voeten zijn van plaats verandert, met zware metalen staven kloppen alle verpleegsters en ziekenbroeders, die je de afgelopen dagen hebt ontmoet, je op je benen. Hoe stop je deze marteling? Op de alarmknop duwen heeft geen zin. Roepen, tieren, brullen, kraaien. Eén na één komen ze brutaal je mond snoeren. Niemand is voor rede vatbaar. Het meppen gaat door. Waarom breken mijn benen niet? Elke klap trilt tot mijn oorlellen. De pret kan niet op. De satan sadisten weten van geen ophouden. Hoe ik mij ook schor schreeuw: niemand. De beulen doen de moeite niet meer om mij de huid vol te schelden. Zonder het mij ook maar een beetje te realiseren grijp ik naar sigaret en aansteker. Mijn woede inhaleer ik seconden lang; én blaas die opgelucht uit.
Het brandalarm slaat aan.
De verpleegsters buitelen over elkaar om de Marlboro Light uit mijn mond te grissen. ‘Meneer, U bent werkelijk knettergek. 44 keer hebt U de afgelopen nacht op de alarmbel geduwd. En nu nog roken… Hopeloos bent U. Nog nooit meegemaakt. We binden U vast. Nee, nee, geen praatjes, maar liggen!’