Jacques Northe – KLUISTER (9): Diep aan het verleden verhecht

De volgende zin: wat besluipt mij, waarvoor legt hij zich in hinderlaag, wat laat hij in de val lopen, in de fuik van zijn gedrochtelijke kronkeling; wat geeft hij ruggensteun, onderhands, onderhuids; wat zet hij tegen elkaar op in degene die kennis van hem neemt? De tegenstrijdigheid verdwijnt echter, zodra men Goethe niet een ‘realist’ acht zonder nadere omschrijving, maar te veel ‘realist’ om zijn eigen ervaringen en wereldbeschouwelijke concepties tot een (leesbare) roman om te vormen, hetzij doordat hij zich, dichterlijk egocentrisch, te onlosmakelijk aan die ervaringen geboden voelde, hetzij doordat de romanintrige hem als zakelijk toeschouwer van het werkelijke leven al te ‘onwerkelijk’ voorkwam, – een combinatie van dichterlijkheden en nuchterheid, die wel vaker het tot stand komen van romans verhindert, bij ons bijv. bij de zo geheel anders geaarde en allerminst ‘onleesbare’ Du Perron; terwijl daarentegen Schiller’s ‘idealistische’ wijsgerigheid zeer goed verenigbaar is met een constructieve en combinatorische fantasie, die zich, om voor de roman bruikbaar te zijn, zeker in een niet geringere mate dan het wijsgerige denken van het niveau der empirische werkelijkheid verwijderen moet.
Ik kon zo’n zin nog niet aan, in het algemeen echter leerde ik mij al aardig bij mijn medeplichtige aanpassen. Hij had zo zijn nukken maar die heeft iedereen. Wat mij vooral frappeerde was dat hij voor geen moeilijkheid uit de weg ging. Er kon zich niet de kleinste vertroebeling voordoen of hij ging er recht op af en dan kon je beter bij hem uit de buurt blijven. Ondanks alle afstand die er altijd zou blijven bestaan, bleef ik mijn uiterste best doen om onze verhouding uit te bouwen en te verdiepen.
Het leek mij derhalve een uitstekend idee om met Vestdijk naar het verleden op te trekken. Wij konden het dan hebben over zaken die ons allebei ter harte gingen maar via het filter van algemeen menselijke problemen en in de terminologie waar ik al een beetje in thuis begon te raken. Het al te persoonlijke werd zo vanzelf teruggedrongen. Het enige vervelende was dat ik Simon niet mee naar m’n Vak mocht nemen. En zat ik eenmaal achter mijn blocnote, dan was er bitter weinig overgebleven van het vele dat wij oprakelden tijdens onze verkenningen.
‘Wat voor belang kan de Brug erbij hebben om Verwey te liquideren, heb je daar al eens over nagedacht?,’ zei mijn collega toen ik op een ochtend ons Vak binnenkwam en hij er, geheel tegen zijn gewoonte, al zat. Hij keek prompt op zijn horloge. Ik was een goed kwartier te laat. Mijn reputatie van stiptheid had een geduchte knauw gekregen.
Er ontspon zich een gesprek waarbij ik maar deed of deze vraag nooit bij mij opgekomen was. Ik had ook niet zo’n zin in een discussie. Dem had mij gedurende de eerste weken dat ik met mijn medeplichtige optrok niets gevraagd. Dat het onderzoek hem verder koud liet, was niet waar, dat merkte ik aan alles. Nu was hij er dan over begonnen. En gesprekken voeren is nu eenmaal mijn sterkste kant niet, dat bleek ook nu weer. Hoe hij het voor elkaar kreeg, weet ik nog niet maar opeens zaten wij midden in een poëtische polemiek.
‘Poëzie is isolatie.’
Dat is mij er vooral van bijgebleven. Ik wil straks in het verslag zeker iets opnemen over dit gesprek maar zit weer met de moeilijkheid dat ik uit de vele gegevens haast geen keus kan doen. Maar één ding staat als een paal boven water: dat pregnante zinnetje komt erin. Voor de rest moet ik het maar zo kort mogelijk houden.
Dem haalde weer het een en ander overhoop. Precies als de Essays – zeker, maar op een andere manier. Minder scherp uitgedrukt. Maar daarbij mag je niet over het hoofd zien dat Vestdijk schreef en Dem sprak: papier dwingt tot exactheid. Minder begaafd, dat is goedkoop, bovendien dat hoeft niet. Dem zou best een begaafder goochelaar met denkbeelden kunnen zijn, Vestdijk alleen handiger in het opschrijven. Met daarbij het nadeel – eerlijkheid gebiedt het ons te zeggen – dat noteren aankleeft: de verschralende werking ervan die de tegenhanger is van de precisie. Alhoewel, de aangehaalde zin, die ik zeker expliciet in mijn verslag zal overnemen, is een krachttoer die er zijn mag.
Nee het verschil tussen beiden zit in hun uitgangspunt. Dem zette zijn betogen op met het duidelijk oogmerk om gelijk te willen krijgen. Uit de Essays komt een geest op je af die zijn invallen en boutades serveert om hun zelfs wil, zonder belastende bijbedoelingen. Vandaar dat je Vestdijk guller gelijk geeft.
Maar goed, poëzie isoleert dus. Ik vind dit een prachtige vondst. Maar ik zat er wel mee. de legio voorbeelden waar het isolement van een gedicht uit blijkt, en het isolerende van poëzie binnen het taalgebruik, van het dichterlijke procedé (Dem was niet te stuiten) had ik niet eens nodig. Ik voelde met mijn klomp wel hoe juist deze opmerking was. Maar wat nu? Hoe dit over te brengen naar Verwey en wat er daar mee te doen?
Het was een beetje spijtig dat ik niets voor een discussie voelde want Dem was voortreffelijk op dreef. Hij gooide zich er ouderwets in, vol kwinkslagen en felle uitschieters – vooral de Brug kreeg er weer eens flink van langs – maar het sloeg bij mij niet aan. Ik was innerlijk door iets anders in beslag genomen en wilde mij daar niet vanaf laten brengen. Voor mij woog de onderneming die ik met mijn medeplichtige aan het volvoeren was het zwaarst. Niettemin vond ik het onverstandig om Dem af te breken en ook toen het gesprek ten einde was bleef ik nog geruime tijd in ons Vak. Er was altijd wel wat door te bladeren.

Een verloren ochtend? – Nou nee, want poëzie isoleert. Hoe het zij, ’s middags verder het verleden in. Vestdijk had mij namelijk een fascinerend thema aan de hand gedaan: de historische contingentie. De tijd scheen al die literatuurmensen enorm bezig te houden. De Perk-kenner en de George-man waren ermee aangekomen en de Bewegingsdame begroef zich niet voor niets in jaargangen en maandnummers.
Is Beethoven een noodzakelijkheid geweest; zo ja, waarom en hoe draait het op een dergelijke noodzaak uit; zo nee, waarom is het dan toch Beethoven gekomen? Dat zijn me toch even vragen. En of het niet op kan: hadden, wanneer de persoon Beethoven niet zou zijn opgetreden, anderen die taak voor een deel overgenomen en was bijvoorbeeld Schubert tot een ander componist uitgegroeid dan hij nu is?
Dit liet mij niet meer los. Ik ging de gangen die Vestdijk had uitgegraven dieper in. Stel de Beethoven-muziek uitgeschakeld; Brahms zou dan zijn Haydn-variaties hebben geschreven zonder last van Beethoven-invloed. En je kon nog verder. Zet Beethoven in onze tijd; zou hij misschien voor onmuzikaal doorgaan en helemaal niet componeren? En nog verder: Beethovenmuziek zou hij in geen geval scheppen, onverschillig of wij de ‘echte’ Beethoven aan hem vooraf laten gaan of niet.
Hier trilde ons verleden op zijn grondvesten. Ieder verleden, ook onze privé-achtergrond. Ik zag voor het eerst het voorbije in het licht van het toeval. De toevalsfactor die ik daarna overal bij ging betrekken.
Stel Napoleon 50 jaar eerder of 50 jaar later, wat zou er dan gebeurd zijn? Mijn metgezel maakte deze tocht tot een onvergetelijk voor mij. Stel je voor dat er twee Napoleons tegelijk waren opgetreden. Weer beleefde ik een ervaring die nieuw voor mij was. Dat je bij anderen dingen kunt tegenkomen die in jezelf als jaren verborgen ronddoolden. Keurverwantschappen noemde Verwey dat in dat Bewegingsartikel, naar Goethe. Dat woord was mij bijgebleven. Zo’n keurverwantschap verschaft je de zekerheid om in jezelf steeds verder te gaan onderzoeken en exploreren.
Wat een ontdekkingen in het voetspoor van mijn reisgezel. Ik betrapte hem wel eens op een streek – dat krijg je als je samen optrekt – maar die vergaf ik hem graag. De uitval tegen een historicus van marxistische huize is bijvoorbeeld apert unfair. Maar het is of hij het zelf in de gaten had: maar in ernst staat er op een gegeven moment. En daarmee heeft hij zijn eigen vergissing al aardig op losse schroeven gezet. Ik genoot ook verder weer van zijn typische humor. Wanneer hij het heeft over de zonen van Bach die interessanter zouden zijn uitgevallen, indien het eeneiige tweelingen geweest waren. En het zinnetje smoor Beethoven in de wieg is toch zonder meer verrukkelijk. En ter afwisseling weer een passage als deze: iedere minuut kunnen wij een andere richting uit dan wij in feite inslaan; en deze andere richting wordt door het geheugen niet als iets negatiefs afgedaan, maar haakt er zich in vast, keert terug in onze dromen, kwelt ons geweten of tergt ons verlangen naar geluk.
Ieder moment zou ik een ander beeld van de historische contingentie kunnen geven. Ik zat tot over mijn oren in de problemen, die echter met poëzie, met Verwey, met de opdracht niets te maken hadden. Maar ik was al te zeer in de ban van de Essays om dit erg te vinden.