J van Santen Kolff – Een Teeken Genie bij de Gratie Gods, Jules Chéret en zijn Werk

Elsevier’s Geïllustreerd Maand Schrift, Jaar Gang (3), 1893 (foto dbnl.nl)

Adolphe Willette –

Henri Toulouse  Lautrec -Jane Avril

Jules Cheret - Affiche pour la Poudre de Riz "la Diaphane", Imprimerie Chaix, Paris, 1898, foto Heritage Art | Heritage Images via Getty Images)

Jules Cheret – Affiche pour la Poudre de Riz “la Diaphane”, Imprimerie Chaix, Paris, 1898, foto Heritage Art | Heritage Images via Getty Images)

Een Teeken Genie Bij de Gratie Gods, Jules Chéret en zijn Werk

illustratie

De stelling dat de heerlijke affiches-teekenaar, dien een zijner bewonderaars den Paolo Veronese der parijsche muren, een ander den Eugène Delacroix der parijsche publiciteit noemde, van top tot teen dichter met lijnen, vormen, kleuren is, te verdedigen: ziehier het doel, het recht van bestaan tevens, van dit opstel.

Voor den ingewijde, die de betoovering van Chéret’s kunst reeds ondervond, heeft deze kenschetsing weliswaar de kracht eener onomstootelijke waarheid, ja al het gewicht van een axioma. Dezulken heb ik echter niet van noode. ’t Geldt hier immers vooroordeelen te overwinnen, ongeloovigen te bekeeren en in de nieuwe mysteriën in te wijden, blinden ziende, kortom: proselieten te maken.

In deze nog onwetend, vermoedt men hier een lapsus. ‘Poëzie in aanplakbiljetten, zooals die op muren en huizen geplakt zijn, tegen kiosken, achter winkelruiten uitgestald hangen! Allons donc: houd voor den gek wien ge wilt, maar mij niet! Hoe kan uit Nazareth…. hoe kan in straat-réclame-affiches kunst schuilen?’ Niet al te voorbarig, wat ik u bidden mag! Nu bedenkelijk het hoofd schuddend, sceptisch-ironisch glimlachend, zullen mijn lezers straks allicht, door beeld en woord overtuigd, blij-verbaasd uitroepen: ‘waarachtig!!…. où diable la poésie va-t-elle se nicher?’ En dan zullen zij, met die onschatbare aanwinst voor hun geestgenot verrijkt, een stap dichter tot het levensvreugd-ideaal genaderd zijn. Daar een volledige studie, een door uitvoerigheid erschöpfend essay over Chéret – waartoe overigens een uitgebreider kennis van zijn onoverzienbaar werk, dan voor een niet te Parijs wonende mogelijk is, een conditio sine qua non ware – de grens der mij hier afgebakende ruimte zou overschrijden, moet ik er mij toe beperken, den ten onzent wel onbekenden Artist 1), benevens enkele zijner mij de visu bekende meester stukken, vluchtig te kenschetsen. Voor mijn doel zullen deze Notes Jetées à la Hâte echter vol doende zijn, daar uit mijn oriënteerend overzicht genoegzaam overtuigend zal blijken, welk zeldzaam veelhaast zeide ik, al zijdig teeken kunstenaar van Gods Genade Jules Chéret is.

(1) Sedert dit opstel in handen der redactie kwam, werden, gelijk ik in vaderlandsche kranten las, te Haarlem, Amsterdam, den Haag affiches van Chéret in schilders vereenigingen, en zo voort ten toon gesteld.

(I)

Bij het rond slenteren door onze straten en langs onze winkel uitstallingen, ergeren de banaal af gezaagde cacao réclames des weespschen naamgenoots van ons beroemd Kamer-lid, de walgelijke naäperijen zijner navolgers, collega’s en mededingers ons ter nauwernood meer, om ’t even waar die aangebracht zijn, zelfs tot boven op de trammen () waar al niet, groote Goôn, un Peu Partout, niet waar? Zoo alles in zuigend, gelijk een spons, zoo neutralizeerend is de af stompende invloed des tijds, de onverschillig makende macht der gewoonte! A force van er jaren lang op gestaard te hebben, zijn wij tegen over die af zichtelijke industriëelheden ziende blind geworden, ja wij weten niet beter, of ’t behoort zoo. Door hun brutaal grove, hard bonte gemeenheid trekken de aan plak biljetten en de tableaux van recenter dag teekening, met hun schreeuwende verven echter nog levendig het oog, ja doen, zéer, het een al ploertig smakeloozer dan het ander, een wedstrijd in on | juister anti artisticiteit, alle even onesthetisch van teekening, koloriet, voorstelling, compositie. Onmogelijk te beslissen, aan wie of wat in dit concours van vulgaire platheid den zege palm toe te kennen! Het slot woord van ‘Pot Bouille’ ware hier toe passelijk. De verheerlijking der tot beginsel verheven gedrochtelijkheid, de apothéose van Het Leelijke. Soms, doch hoe schaarsch en sporadisch!!, flikkert in die donkere afzichtelijkheids ellende het mat schijnsel van een héel bleek sterretje, dat door zijn geïsoleerd licht van flauwe nachtpit de omringende duisternis der monster achtigheden à la Pears Soap, Monkey Brand e tutti quanti, dubbel troosteloos maakt. Zoo herinner ik mij, gedurende de laatste Passie spelen te Oberammergau aldaar en te München een groote kleur affiche, een Bedouien of Arabier, een vaandel in de hand, op een hoog opsteigerend paard, waarin levendige aanschouwelijkheid van voorstelling, verve van samen stelling, iets gezond chieks in de teekening, kortom, een onmiskenbare artisticiteit bekoorde. Ook een enkele Engelsche cigaretten réclame uit het laatste jaar zou tot die zoo schaarsche uit zonderingen, welke het bestaan van den regel slechts bewijzen, gerekend kunnen worden.

In onzen tijd is men tot het inzicht gekomen, dat het aan plak biljet, gelijk een Parijsch criticus eens in ‘Le Livre Moderne’ opmerkte, ‘Plus Suggestif que le Plus Analytique des Livres’ zijn kan, en vaak is. ‘L’Affiche porte En Elle Ce je ne sais Quoi Qui est dans l’Air Ambiant du Temps Qui L’a Créée, elle Dégage la Vie de ce Temps avec intensité’. Zou zij dus niet de allermodernste muur schildering, de heden daagsche fresco genoemd kunnen worden? In menig geval en opzicht kan zij als een beeld onzer maatschappij in ’t verkort, bij wijze van Panorama uit de vogel vlucht, als een wereld in ’t klein, een mikro kosmos, gelden. Zoo iets dus als de rol, die Hamlet den tooneel spelers toe kent. ‘The Abstract and Brief Chronicles of the Times’. Dat is de affiche voornamelijk, zoo niet uitsluitend, door Chéret, althans sedert 1870 ongeveer, geworden. ‘Un Curieux Engin de la Moderne Publicité, au Près du Quel la Trompette de l’Antique Renommée N’est Que JouJou d’Enfant’, zoo kenschetst Henri Réraidi haar. De beteekenis harer geschied kundige rol ziet Roger Marx daar in, dat zij ‘Le Passe Temps des Siècles Expirants’ is. Tegen het naderen der groote om wenteling vermaakte de achttiende eeuw zich met de prenten van Louis Debucourt (1755 – 1832), en de onze heeft ter op vroolijking van haar vóor de deur staand einde de gekleurde steen drukken van Jules Chéret. In de aderen der door verwaarloozing vernederde, stuip trekkende kunst der lithographie wist deze uit verkoren kunstenaar nieuw, verjongend bloed te gieten, haar, de door zijn geniaal talent her borene, in eere te herstellen en tot bloeiend bestaan op te wekken.

illustratie

Want zij kan reeds op een lang, lang verleden terugzien, zij is reeds van een eerbied waardigen ouderdom, de affiche! Zij klimt tot een oneindig vroeger dag teekening op, dan men ook maar zou durven vermoeden. Reeds in de Oudheid komt zij in haar eerste, ons althans van hooren zeggen bekend geworden gedaante voor. Immers de Romeinen plachten op de aankondigings plakkaten van tooneel voorstellingen niet slechts den naam des gevierden tooneel spelers met reusachtige letters bekend te maken, maar er zelfs de scène uit het op te voeren stuk, waarin hij ’t meest uit blonk, met in ’t oog vallende kleuren op af te beelden. Een zekere Callades muntte zoo zeer in deze kunst uit, dat Plinius het niet beneden zich achtte, diens Tabellae Comicae als tot de opmerkelijkste schilder werken uit dien tijd behoorende te vermelden. Men vermoedt, dat de Romeinen op hun veroverings tochten naar Gallië deze gewoonte naar het latere Frankrijk over plantten. Te Parijs begonnen de officiëele aan plak biljetten op de muren der stad omstreeks het midden der zestiende eeuw, onder François 1er, in zwang te geraken. Den 22sten Januari 1653 werd, door toe doen van den ‘Procureur Général du Roy’, aan allen, die geen drukkers of boek verkoopers waren, ten strengste verboden, ‘D’Imprimer Placards et Mémoires pour Afficher, sans Permission Spéciale, et à Toutes Personnes de Les Afficher, à Peine de la Vie et d’être Procédé contre Eux comme Perturbateurs du Repos Public’. Rust verstoorders en dood straf: men ziet, dat er werd niet mede gespot!! Later schijnt deze wel wat overdreven barre maat regel echter op geheven te zijn, daar een kleine eeuw later een Proclamatie van den ‘Grand Conseil’, van 13 September 1722, de dringende noodzakelijkheid vermeldt, het personeel der Parijsche afficheurs zoo veel mogelijk te beperken. Zoo doende zou Ben Akiba, in ‘Uriël Acosta’, zijn refrein variant op het ‘Niets Nieuws onder de Zon’ des Predikers ‘Alles Schon Da Gewesen’ ook hier kunnen toe passen. De voor treffelijke Bio en Historio graaf van het aan plak biljet, Ernest Maindron, Secretaris der Parijsche Academie van Wetenschappen, mocht dan ook gerust verklaren: ‘Nous n’avons rien imaginé de Nouveau en Matière de Réclame, nos Moyens d’Action sont seuls Plus Parfaits et Plus développés Qu’ils Ne l’Étaient alors.’

Doordat hij den nijverheids-tak der réclame aankondiging per kleuren druk affiche intellectueel artistiek op vatte, en de voort brengselen er van tot een karakter van verrukkelijke verfijning verhief, tot kunst adelde, heeft Jules Chéret een tot dusver haast braakliggend terrein ontgonnen. Industrie zette hij, de ontdekker eener nieuwe wereld op zijn gebied, in kunst om. In plaats van die schreeuwend grof geverfde, deerlijk mis teekende, schandelijk gemeene chromo prenten schiep hij kunst werken. Voor waar een taak, vol doende ter op vulling van een wel besteed menschen leven! Zijn baan brekend optreden duidt een nieuwen datum in de geschiedenis der schoonheids leer aan. Sedert zijn eerste groote daden, heeft de Esthetica, de in haar kring nieuwe rubriek der chromo affiche bij de reeds voor handene in gelijfd, en moet zij er voort aan rekening mede houden. Een uiting van nieuwe teeken kunst vond door onzen meester haar onthulling, haar open baring. Zie daar de portée zijner geniale werkzaamheid.

Hoewel ongetwijfeld ’t consequentst en ’t talentvolst, naar recht en billijkheid eere gegeven wien eere toekomt. Sum Cuique! Is Chéret echter noch de eerste, noch de eenige artist, die, hoe zeer dit gebied een door kunstenaars slechts hoogst zelden, bij ongeluk als ’t ware, gecultiveerde, ja na genoeg onbebouwde akker was gebleven, er zijn krachten op beproefd. Hun daden op dit terrein gaan in de massa van hun werk op, door het overige opgeslokt, verzwolgen, er haast onopgemerkt in verdwijnend.

Die uitzonderingen moeten met de Diogenes lantaarn op gezocht worden. In haar schaarschheid bewijzen zij ’t bestaan van den regel. In vroeger tijd bepaalde die affiche stijl, een zeer gering beetje kunst, haast geheel industrie, zich trouwens grooten deels, zoo niet uit sluitend, tot réclame aankondigingen, voor uitgevers van boeken. Tot omstreeks 1860 waren de gelithografeerde affiches in Frankrijk buiten dien een kleurig (Monochroom). Toch stuiten wij hier op enkele beroemde namen. Zoo bij voorbeeld in de dagen van ‘Hernani’ en de ‘Symphonie fantastique’ (1830) Achille Devéria (1800 – 1857). Een decennium later begint de oogst reeds rijker te worden. Tusschen 1840 en 1860 eenige der gevierdste meesters der toen malige generatie. Grandville, Célestin Nanteuil, Tony, Johannot, Gavarni, Raffet, Hippolyte Bellangé, Horace Vernet, Henri Monnier, Viollet Le Duc. De door hen al dus aan gekondigde boeken waren grooten deels romans der eerste schrijvers, als Göthe, Lesage, Walter Scott, Bernardin de St Pierre, Gérard de Nerval, Adolphe Töpfer, Alexandre Dumas, ook van eenige dit Minorum Gentium en Mode Faiseurs van den dag, als Eugène Sue, Xavier de Montépin. Van 1865 of 1870 tot op onze dagen zijn ’t onder andere Gustave Doré, Georges Clairin, Léopold Flameng, Edouard Manet (‘Les Chats’ van Champfleury), Vibert, Félix Régamey, Paul Baudry, Félicien Rops, Georges Rochegrosse, Alphonse de Neuville (‘Hamlet’ van Ambroise Thomas). Chéret’s geest verwante collega’s, die niet tot de bent zijner meer of minder slaafsche navolgers behooren, zijn voornamelijk Adolphe Willette, de gebroeders Léon en Alfred Choubrac, en Eugène Grasset. In hun gevolg ontwaren wij op het tweede plan nog tal van begaafde, zelfs enkele beroemde illustrateurs en karikaturisten als: Nadar, Bertall, Beaucé, Cham, Grévin, Edmond Morin, André Gill, Henri Daumier, Daniel Vierge, Forain, Luque, Gil Baër, Ancourt, Galice, Louis Montégut, Caran d’Ache Die vroegere affiches-opvatting, tot omstreeks 1865, bracht trouwens mede, dat zij uitsluitend op tentoongesteld-worden in winkels of achter venster-ruiten berekend waren en ingericht werden. Te Parijs werd, in navolging van New-York en Londen, eerst door Chéret de gekleurde affiche naar ’t plein-air der straat overgeplant, in de open lucht, tegen huizen, muren, en zo voort.

(II)

Hier en daar wijst de kunst geschiedenis treffende voorbeelden van geleidelijke, in hun gestadige, grootsche klimming merkwaardige ontwikkelingsprocessen aan. Zie o.a. Mozart, van zijn eerste jongensopera’s uit 1768 tot Sarastro en diens priesters, van zijn eerste pianostukjes uit 1762 tot ’t ‘Oro supplex’ der zielemis. En Beethoven, van de eerste trio’s tot de laatste sonates en quartetten, van de eerste tot de negende symphonie; Richard Wagner van de ‘Feeën’ tot ‘Tristan,’ van ‘Rienzi’ tot de ‘Meistersinger’ en ‘Parsifal’; ’t laatst, maar niet ’t geringst, Emile Zola van de ‘Contes à Ninon’ tot ‘l’Assommoir’ en ‘Germinal’, van de ‘Confession de Claude’ tot de ‘Joie de vivre’ en de ‘Débâcle’! Ook Jules Chéret’s wordingsproces, van zijn eerste chromo-affiches voor Covent-Garden tot ‘l’Amant des Danseuses’ en de ‘Coulisses de l’Opéra au Musée Grévin,’ van zijn eerste geïllustreerd parfumerie-boekje tot de onlangs verschenen, overheerlijke vier panneaux décoratifs voor het huis Pattey op den boulevard Montmartre, verdient aan die phénomenale Excelsior-banen toegevoegd te worden.

illustratie

Chéret – men verwarre hem niet met zijn naamgenoot, den beroemden parijschen décoratie schilder! – staat in de volle rijpheid, den vollen glansrijken luister van zijn talent. Hij is tusschen de zes- en zeven-en-vijftig; te Parijs werd hij in ’36 geboren. Met recht is hij wat de Franschen een enfant de la balle noemen. De erfelijkheid speelt een directe rol in zijn aanleg voor zijn kunst. Zijn vader was lithograaf. Op zijn twaalfde jaar verliet Jules de school, om met het kostverdienen in het vaderlijk beroep een begin te trachten te maken. Dertien jaar oud, werd hij apprenti-steendrukker en besloot hij tevens, op zijn eigen houtje te leeren teekenen, daar geld ontbrak om een leermeester te betalen, en er geen te ontdekken viel, van wien hij gratis raad en voorlichting kon inwinnen. Dat gelukte hem, den autodidakt, door volharding, énergie en talent. ‘Und wie er musst’ so konnt’ er’s,’ zegt Wagner’s Sachs. Een ware roeping dus. Teekenen kon hij echter slechts in zijn verloren uren. Haast den geheelen dag moest hij étiketten vervaardigen, ook wel omgekeerde woorden schrijven voor het drukken. En dan was zijn vermoeidheid ’s avonds steeds zoo groot, dat de uitgeputte knaap geen avondschool voor teekenles meer kon bezoeken, hoewel vader er hem de middelen nu wel voor kon verstrekken.

<p”>Zoo ontwikkelde zich gaandeweg zijn steeds brandender verlangen, een vak dat hem volstrekt niet aanstond, een beroep zonder eenig vooruitzicht, waaraan hij zijn levensjaren zou verspillen, er voor goed aan te geven, om zich zoo mogelijk geheel aan zijn hartstocht, de teekenkunst te wijden. Van omstreeks 1855 dagteekent zijn debuut als teekenaar: een voor een huis in het Franche-Comté-stadje Dôle aan de Doubs gemaakte lithographie, een kalender-prent, een middeleeuwsch onderwerp. En slechts drie jaar jonger is zijn eerste affiche: een direct voor Offenbach zelven vervaardigd aanplak-biljet voor de eerste opvoering van ‘Orphée aux Enfers’ in de Bouffes Parisiens (het bacchanaal-tooneel). ’t Fortuna audaces juvat bedenkend, besloot hij ’t ‘die waagt die wint’ toe te passen.

illustratie

Op zekeren dag pakte hij zijn boeltje bijeen en stak het Kanaal over, om, ongeveer twintig jaren oud, in Engeland zijn fortuin te zoeken. Als steendrukker wilde hij zijn geluk beproeven. Te Londen leerde hij kort na zijn aankomst een aldaar gevestigden landsman kennen, een in zijn verloren oogenblikken verzen makend apotheker Auguste Maout. Voor diens dichtstuk: ‘Le Parfumeur, Poème Comique’ teekende hij een omslag en kleine komische vignetten. Hiermede behaalde hij zijn eerste succès. Het boekje is sedert onheugelijken tijd uit verkocht en onvindbaar, rarissime, zoodat het tegenover den Chéret verzamelaar de Mephisto regels:

Zu einem solchen einz’gen Stück
Wünscht’ ich dem grössten Sammler Glück

toepasselijk maakt. Op dien bijval opmerkzaam geworden, bracht de pillen draaiende poëet zijn beschermeling en illustrateur met een derden land genoot, Eugène Rimmel, in kennis, chef van het beroemd Londensch parfumerie huis. In de zaak van dezen eenigs zins ver Engelschten Franschen industrieel kreeg Chéret nu een vaste aanstelling. Hij had show cards te teekenen, dar zijn allerlei apothéoses der edele parfumerie kunst. Bloemen, génien, mandjes met rozen, sylphen en dergelijke ‘lieve’ modegrapjes meer, waarmede het huis Rimmel zijn fleschjes en doosjes, potjes en pannetjes ten gerieve zijner vrouwelijke klanten versierde. Doch hoe dan ook, ’t was een gewichtige stap, de eerste beslissende, op Chéret’s artisten weg, de soliede grond slag tot de ontwikkeling van zijn talent, de basis tot het vinden van roem en fortuin. Eere dus aan Eugène Rimmel, eere niet minder aan Auguste Maout! Zonder hen ware onze kunstenaar wel licht nooit de meester geworden, die hij is. Daarom zullen hun namen onaf scheidelijk van zijn levens geschiedenis blijven.

In zijn vrije uren begon hij geïllustreerde affiches voor schouwburgen, opera’s en kranten te vervaardigen; daar na ook om slagen voor muziek stukken, het meeren deel voor den uitgever Cramer in Regent street, en haast alle romances, onder anfrtr ook onderscheidene op Engelsche teksten gecomponeerde, van Charles Gounod. Het oudste nummer dezer tusschen 1861 en 1865 vallende productie is Arditi’s ‘Beauty Sleep’. Soms gelijken die titel-illustraties zoo sterk op die van Célestin Nanteuil (1813 – 1873) of Henri Baron, dat zij er haast na bootsingen van schijnen. Chéret, in zijn beginselen, was in dat tijdvak zijns levens natuurlijk zich zelf nog niet, de débuteerende kon zich zelf nog niet wezen. Omstreeks 1864 verschenen ook de eerste door hem geïllustreerde boeken, onder andere ‘Fairy Tale’ van mevrouw Hall, een tooneel album. ‘The Alexandra Album, scenic illustrations, published by Atkinson and Chéret’, Eugène Rimmel’s artistiek wetenschappelijk boek ‘Le Livre des Parfums’, met voor woord van Alphonse Karr, en, in 1866, diens ‘Perfumed Theatrical Album; Aladin and the Wonderful Lamp.’

Gedurende het laatste gedeelte dezer ongeveer tien jaren beslaande période was hij speciaal als affiches teekenaar aan den Covent Garden Schouwburg verbonden. Zoodra hij zich van zijn nieuwe opvatting, zijn nieuw procédé ten volle meester gevoelde, begonnen zijn gedachten steeds inniger naar zijn vader land terug te keeren. Heimwee, La Nostalgie de Paris, maakte zich hoe langer hoe onweerstaanbaarder van hem meester.

Juist in die dagen, een voor Chéret’s verdere loop baan aller gunstigste en tevens beslissende omstandigheid – werden nieuwe druk machines uit gevonden, die ’t mogelijk maakten, in tot dus ver ongekende, ongehoorde af metingen, in kolossale formaten en tevens uiterst goedkoop in kleuren te trekken. Chéret’s flair kreeg ter stond lucht van die baan brekende innovatie, welke in zijn vak nieuwe paden zou ontsluiten. Dat was zijn geluk, zijn redding, définitief. Hij stelde zijn patroon voor, te trachten de Engelsche, vroeger uit Amerika naar Engeland over geplante, in Frankrijk echter nog volkomen onbekende, gekleurde muur réclames in hun gemeenschappelijk vader land in te voeren. Wellicht zou die poging tot acclimatizeering leiden.

Rimmel, wien het door zijn employé voor al met die Covent Garden affiches behaald succès niet onbekend gebleven was, bezat genoeg vertrouwen in diens toekomst, om hem eene aanzienlijke som, de voor die onderneming benoodigde fondsen te verstrekken.

In 1866 dan richtte onze kunstenaar een drukkerij te Parijs op, een Imprimerie Lithographique. Niet lang na de opening prijkte zijn eerste, aller striktst genomen, aan 1855 terug denkend, zijn tweede, Fransche kleur affiche er reeds tegen de muren, de Feërie ‘La Biche au Nois’ in den Porte St Martin Schouwburg.

Hoeveel honderd duizenden bezoekers der wereld tentoonstelling van 1867 zullen haar gezien hebben, zonder er zich in ’t minst om te bekommeren door welke toe komstige beroemdheid zij vervaardigd was! ‘Elle éclatait comme une Joyeuse anfare de Chasse dans la Monotonie Noire’ der druk inkt, getuigt Jean Lorrain er om trent. Zij is natuurlijk Rarissime geworden. Komt zij eens bij een antiquaar of op een verkooping voor, dan zou de lief hebber er een dertig à veertig francs voor moeten neer leggen.

Reeds ter stond was het succès bij kenners en publiek groot. Hoe schitterend stak dat werk ook af bij de ruwe, gemeene grofheid van teekening, de criante kleuren, de onesthetisch hard bonte verven, kortom: de wan staltige gedrochtelijkheden, die de Parijsche muren tot dusver uitsluitend hadden bevuild!

In zekeren zin is Chéret’s kunst in zoo ver van lokalen aard, als zij eenig en alleen in Franschen bodem wortelt, juister en specialer nog slechts in het Parijsch milieu denkbaar is. De voorspoed der zaak klom der mate, dat de drukkerij bezitter Chaix de ateliers zijns collegas in 1881 overnam, zich tevens van diens mede werking verzekerend. Chéret werd en bleef de artistieke bestuurder der Imprimerie Chaix & Co. Van nu af kon ’t, om met onzen nationalen zanger te spreken, heeten dat Parijs, zoo al niet Europa, van stap tot stap, van ontwikkelings trap tot ontwikkelings trap ‘Verbaasd het Rijzend Wonder Wassen zag’. Gelijk tijdig met dit genre van publiciteit schiep Chéret onwille keurig, en eigenlijk onbewust, ook een nieuwen tak van industrie, die tegen woordig bloeit. In 1886 telde de Seine Metropolis reeds tien afzonderlijke drukkerijen voor geïllustreerde kleurdruk affiches, en hoe veel zullen er gedurende het laatste lustrum nog wel zijn bij gekomen!

Even als Henri Guérard (geboren 1846) en Félix Buhot (geboren 1847), graveurs, lithografen en etsers, is Jules Chéret zoo wel idéalist, artist, als prakticus; dat wil zeggen zoo wel teekenaar als drukker, zoo wel kunstenaar als werk man. Groot is zijn kennis van de techniek der druk kunst. Welk een rijke, schat rijke ervaring van jaren en jaren, die het theoretische met het proef onder vindelijke vereenigt! Gelijk weinig anderen weet hij met de persen om te gaan, zoo als geen ander is hij in de geheimen harer behandeling in gewijd.Op dit praktisch gebied zijner kunst zocht en zoekt hij onaf gebroken naar nieuwe ontdekkingen, ter verrijking en tevens vereenvoudiging van zijn palet, ter ontwikkeling zijner wetenschap van het spel der tonen, de samen stellingen der kleuren voor den chromo druk, steeds strevend, verdere stappen voor uit op het moeilijk pad ter vol making af te leggen, op dat gebied waar op zijn weergâlooze handigheid, zijn phénomenale vindings en scheppings kracht zich vrij kunnen bot vieren. ‘Un Artiste Doublé d’un Savant’ op zijn terrein dus, de verjonger, de hervormer der kleuren lithographie en der pastel kunst.

Gaande weg heeft de onverpoosde werker zijn procédés gewijzigd, zijn kleuren tot steeds geringer getal herleid en beperkt, steeds nieuwe schakeringen in de tusschen en overgangs tonen gevonden. Toch, welk een rijkdom, welke frischheid van palet. ‘T gelijkt vaak een op den lithografeer steen af geschoten vuur werk van kleur pijlen! De uitvoerige technische bijzonderheden, die Henri Béraldi omtrent ’s meesters werk méthode, en zo voort mede deelt, betreden een gebied, dat door zijn speciaal karakter buiten het kader van mijn opstel ligt.

illustratie

Genoeg dat Chéret, in het rusteloos streven naar vereenvoudiging zijns systeems, in de laatste twee, drie jaren de aangewende verven tot enkele grond kleuren wist te herleiden. Zoo doende is hij thans in hoofd zaak tot het ongeveer ander halve eeuw oud procédé van den vader van den kleurendruk, Jacob Christophe Le Blond (1670 – 1741) terug gekeerd, terwijl hij dit in hoog modernen geest opvatte, met hoog modernen inhoud vulde. Op de uitkomsten dier omstreeks 1865 uit gevonden lithografeer machines voort bouwend, trekt Chéret dik wijls aan plak biljetten van een paar, of soms nog meer, meters hoogte, zoodat zij dan meest al in twee, drie stukken gedrukt moeten worden. Jaarlijks worden ruim 200,000 stuks in zijn drukkerij getrokken. Voor elke affiche maakt hij een houtskool schets op papier. Zelf teekent hij zijn plakkaten ook steeds op steen.

Jules Chéret is lang, slank van gestalte, gedistingeerd van uiterlijk, echt Fransch chiek, trotsch en mannelijk, tevens in nemend van voor komen. ‘Ancien Ouvrier Lithographe aux Allures de Grand Seigneur,’ zoo kenschetste hem een zijner vrienden. Hij gelijkt in zijn type van grooten, knappen Galliër, gepensioneerd kapitein of kolonel. zoo wat op een soort van Mixtum Compositum van Gustave Flaubert en Edmond de Goncourt, zoo wel wat de militaire houding als de in Frankrijk vrij zeldzame lengte betreft. Peper en zout haar, rijk geplant en weelderig, in artistieke wan orde achter uit geduwd, om een fraai denkers voor hoofd heen. In ’t oog vallend schitterende, en daar bij haast onschuldig zacht zinnige oogen, een fijne neus; een énergieke kin; een knevel À la d’Artagnan, die het eenigs zins martiale in houding, van gestalte en gang, harmonisch aan vult. Een uiterst zeldzame, in de kunstenaars wereld dubbel verwonderlijke eigenschap heeft een zijner vrienden wereld kundig gemaakt. Het volkomen gemis aan réclame zucht of behoefte. Iets onrustigs en zenuw achtigs komt op de gelaat strekken dezer Rarissima Avis, zoo dra er in haar bij zijn over haar werk gesproken wordt. Chéret’s phénomenale bescheidenheid wordt door dien vriend als zoo danig met het EpithetonRidicule’ vereerd.

Een witte raaf, een zwarte zwaan dus! Bewonderens waardig begaafd als hij is, houdt hij zich, met zijn open zin en open blik voor de meest verschillende, uit een loopende uitingen der menschelijke gedachte, op de hoogte van alles, ziet, leest, begrijpt hij alles. Zijn karakter wordt als fier en ongewoon geschilderd, als onafhankelijk, gelijk ’t een Self Made man, een autodidakt past. Toen hij, tot ’n twee à drie jaar geleden, een klein atelier in zijn drukkerij, rue Brunel no. 18 bewoonde, prijkten daar als eenige wand sieraden enkele gravures tegen den muur: ‘L’Embarquement de Cythère’ en ‘Voyages à Cythère’ van Watteau, plafond allegoriën van Giovanni Battista Tiepolo (1693 – 1770), den Italiaanschen Watteau, en de ‘Venise Triomphante’ van Paolo Veronese. Sedert dien tijd heeft Chéret zijn kunstenaars werkplaats in het huis N° 20, rue Bergère.

(III)

Jules Chéret is ten volle wat zijn land genooten, als zij bij vootbeeld over Alphonse Daudet spreken, een charmeur noemen. Zijn teeken stift is een ware toover staf. Alles wat deze toovenaar met zijn roede aan raakt, wordt in schoonheid om gezet, tot kunst geadeld, in goud veranderd. Zoo verdient hij de Midas der teeken kunst te heeten. Dan doet ’t er eigenlijk weinig toe af, welke de Donnée is, daar deze Au Fond slechts tot aanleiding, tot voor wendsel dient. Om ’t even van welken aard ze wezen moge, zoodra ze zijn verbeelding tot een bezielings vonkje weet te ontgloeien, wordt zelfs de schijnbaar weer barstigste, ter illustreering ongeschiktste door zijn weêrgalooze artisticiteit gepoëtizeerd, wordt een geraffineerd smaak volle compositie, van Brio en leven tintelend, vol betooverende Élegance, in ’t leven geroepen. Tot Jean Lorrain zeide onze meester onlangs ‘Avant tout je m’ efforce en Art de Faire Vivant, Élégant et Brillant.’ Zijn kunst ware met de oogen van Akedysséril in Villiers’ subliem verhaal te vergelijken, ‘Qui dispensaient une Magie Transfiguratrice sur Toutes les Choses de la Terre.’

Uit welke kringen der onmetelijke en onuitputtelijke, haast onoverzienbare Parijsche wereld heeft Chéret bij voorkeur kunst gedistilleerd? Zoo men aan de zucht tot klassificeeren, aan den lust tot in vakken | in deelen toe geven wilde, zouden er drie à vier hoofd rubrieken te onder scheiden vallen.

Haast bij voorkeur kiest hij zijn modellen uit het publiek der gepoederde habituées van Bal Bullier en Elysée Montmartre, der geblankette soupeuses uit de chieke Restaurants de Nuit, in de ietwat kunstmatige élegance, de eenigs zins gemaniëreerd gewrongen affectatie harer bevalligheid. Als kolorist, die met ’t oog op het doel waar mede hij schept vóor alles op sterk in ’t oog springende tegen stellingen, effecten bedacht moet zijn, brengt hij ze meest al in sprekend relief, door ze als hoofdfiguren, in het vol licht van helder felle kleuren, te doen uitkomen tegen haar in stille harmonie, in schaduw gehouden na sleep van Gommeux en dergelijke ‘Heertjes.’ Met den Monocie in ’t oog, het hoedje schuins achter op ’t hoofd, een bloempje in ’t knoops. gat, Bêtement op den knop van hun badinetje zuigend, een idiotig lachje om den mond, gelijken die Petits Crevés geteekende Maxime’s, La Faloise’s en Beau Malignon‘s.

illustratie

La sottise en Habit Noir,’ zoo kenschetst Roger Marx de vertegenwoordigers, in Chéret’s werk, der onmisbare mannen hof houding in de cocotte wereld, waarvan Mephisto’s woord geldt: ‘Wen Helena Paralysirt, der kommt So Leicht Nicht zum Verstande.’

<p”>In dit belang en omvang rijk onder deel van ’s meesters arbeid lacht en schatert, juicht en jubelt de verheerlijking, door de Baguette Magique van een den op modern éleganten chic der koket pikante vrouwen toiletten en typen verliefden kunstenaar, der Parijsche Demi Mondaines. In Chéret’s werk trekken zij in sierlijk zwierigen stoet voor bij, den zege bewusten sirene glimlach die niets verbiedt op de rood geverfde, koket op getrokken lippen. Letter kundige tegen hangers zou men ongezocht in enkele van Huysmans’ zoo typisch décadente en tevens hoog artistieke ‘Croquis Parisiens’ kunnen zien. Indertijd noemde iemand Jules Breton’s monumentale ‘Glaneuse’ van Courrières de Venus van Melos van het platte land. Wel nu, dan noem ik Jules Chéret’s Bacchante danseressen de Milo-Venussen der parijsche ‘halve wereld’ onzer dagen…. Veneres vulgivagae, ’t is waar! Niettemin kan ik, naar objectiviteit in het begrijpen der opvatting ook van anders gevoelenden strevend, mij voorstellen, dat wellicht niet weinig preutschen ze door onzen kunstenaar met voor hun germaansche, althans niet-gallische, gevoels- en zienswijze soms te kras sensueele toetsen uitgedrukt vinden. Niet tot het geslacht der Puriteinen of Droogstoppels behoorend, onderschrijf ik ook in deze liever ten volle Zola’s bij een soortgelijke aanleiding gedane uitspraak: ‘la question d’Art domine tout.’

In dit verband zij een door Chéret verhaalde bijzonderheid uit zijn kunstenaars-ervaringen medegedeeld, een anecdote die een allervermakelijkst licht op dat huichelachtig, schijnheilig onding, censuur genaamd, werpt. Ongeveer een dozijn jaren geleden had het niet veel gescheeld, of hij ware gerechtelijk vervolgd geworden. In het midden van een nieuw aanplakbiljet had hij nl. de beroemde schilderij van Greuze in het Louvre, ‘La cruche cassée’ afgebeeld. Le parquet, in zijn preutschheid door deze nuditeit beleedigd, gelastte den teekenaar daarop, zijn werk zóo te veranderen, dat de ontbloote boezem van het jonge meisje op zijn affiche zedig bedekt werd (…) Onsterfelijke Tartuffe, gij hebt school gemaakt!!

En die belles petites treden ons in alle mogelijke standen, rollen, houdingen, karakters, bezigheden tegemoet. Welke, bij dien overbluffenden embarras du choix, er bij voorkeur uitgepikt?

Hier laat ze achteloos doosjes uit de hand vallen, die naar alle richtingen dooreen buitelen, waarop de réclame-leus prijkt: ‘Si vous toussez, prenez des pastilles Géraudel.’ Een chiek veeren- en pluimenhoedje tooit het roodgeel haar. Kronkelend als een slang hangt een donkerbruine boa af. In sierlijke onduleeringen plooit zich de slanke figuur in eenigszins gemaniëreerde affectatie. Een smal voetje komt, in een eng sluitend, zwart laarsje, koket even onder den rok uitgluren, het punt waarin de geheele figuur geestig uitloopt. Ginds zit een paar in een victoria, welker wielen even onder den bovenrand door de lijst worden, afgesneden, gele en roode rozen, die als een stortvloed van heldere kleuren bont omlaag vallen, uitstrooiend: het bloemencorso te Nice. De voorste, in geel zijden japon, springt in het relief van een lichte-kleuren-vuurwerk tegen de andere vooruit, die, in blauwig zwarte tonen gehouden, als repoussoir achter haar dient. Nu eens blanket er zich een, zittend (kniestuk), den donzigen poudre-de-riz-kwast tusschen de fijne vingertoppen der rechterhand. In de sierlijk opgeheven, zwartbruin gehandschoende linkerhand, die als krachtig-donkere vlek tegen het blanke van den half ontblooten boezem afsteekt, houdt zij het poeder-doosje. Het hoofd, met zijn toren-bos van oranjegeel haar, is eenigszins in de schuinte opgeheven, als keek de schoone in een spiegel. Een sneeuwwitte boa strengelt zich kronkelend losjes om den blanken linkerarm en den blooten hals.

Dan weer licht er een, als modern-parijsche publiek-bal-bacchante, in kort, geel gazen rokje, een tricot-been op, een tamboerijn sierlijk-triomfantelijk in de hoog opgeheven hand, het eenigszins in toon gehouden kopje lachend achterover geworpen. Een éénige donkere roos werpt een bloedroode vlak op het gele kleed. Épatante, die kleine (…) En dat schijnt de gommeux óok te vinden, die, met gibus en monocle achter haar in harmonisch stemmigen achtergrondtoon, haar in half imbéciele bewondering opneemt. In het verste fond een onbestemd aangeduid dooreen krioelen van dansende, zwevende, buitelende ballet-gratiën, met allerwege in ronde krommingen opgeheven armen. Al die zoo verleidelijke sirenen streven naar de eigenschappen, waarom de Leonore van Geibel Mendelssohn, als zij Lorelei wil worden, de Rijn geesten smeekt.

Gebt mir Schönheit, männerverblendende,
Gebt mir die Stimme süss zum Verderben,
Gebt mir tödtliche Liebesgewalt!

Door de magerheid zijner vrouwen gestalten verkrijgt Chéret dat onvergelijkelijk svelte, betooverend, weg sleepend élegante van lijnen, dat bevallig slank op geschotene, die weergâlooze gratie, welke een zoo eenigen stempel van verrukkelijke poëzie op zijn werk drukt, een hoog artistieke triomf, een apothéose van geraffineerden smaak, welke in die mate en in dat karakter eigenlijk alleen voor Fransche kunst is weg gelegd! Hier in schijnt de Fransche, juister, de specifiek Parijsche chic gecondenzeerd. Een extract van verfijnde schoonheid stroomt er den aanschouwer uit tegen, hem als een subtiele geur streelend, haast bedwelmend. Wie den parfum dier kunst een maal in geademd, genoten heeft, is nu altijd gewonnen voor het onvergelijkelijk talent van Jules Chéret, welks bekoring hem nooit meer uit haar om strengeling zal los laten.

De kinder beelden van onzen meester bekleeden een haast niet minder belangrijke plaats in zijn werk. Met hun ronde kopjes, bol roze wangen, meestal onder de breede luifels van hooge muts hoeden uit glurend, den half ingénunaieven, half reeds verstandig-geestigen blik hunner van levens lust tintelende, van pret glinsterende oogen, hun open ronden lach, die rijen melk witte tandjes ontsluiert, dwingen Chéret’s Bébés ons in hun betooverende lief talligheid een glim lach van blijde verrukking af. Die idealen van blozende gezondheid en guitig dartelen levens lust – knappe jongelingen in spe, verleidelijke vrouwtjes En Herbe, zijn, volgens een fijn woord van Huysmans, ‘Un Peu Joufflus, Éveillés,Ttoujours Souriants, Toujours Heureux, car ils sont Presque Constamment Environnés de Jouets.’ Roger Marx noemt ze achter neefjes der Amoretten van François Boucher (1704 – 1770).

illustratie

Ik weet waarlijk niet, of een derde hoofdrubriek van Chéret’s composities wel licht niet als de heerlijkste bewonderd verdiend te worden. Meisjes gestalten, half fantastisch, half reëel van karakter, in gaas achtig dunne, doorzichtige sluiers als van tulle gehuld, haast ontkleed, aan feetjes gelijk, uit een dichterlijk schilderachtige ingeving geboren. In sierlijke lijnen onduleerend, de slanke figuren in élegante bochten gekronkeld, de svelte armen in bevallige krommingen opgeheven, in etherische zwevingen vlinder achtig fladderend, herinneren zij soms aan Shakespeare’s elfen, aan Puck’s of Ariel’s, aan Peri’s en ‘Daughters of Air’(1), lucht godinnetjes, door een loep geziene Queen Mab’s. ’t Is, als waren ‘Sommer Nachts Traum Tonen’ van Mendelssohn of sylphen klanken van Berlioz, de elfen-muziek der romantici, ‘Oberon’! – in teekenkunst omgezet, zoodat lijnen de plaats van instrumenten in te nemen, noten door kleuren vervangen schijnen. Doch genoeg () tot hiertoe en niet verder! Ik sta op een glijbaan, juister: op een grenslijn. Hier immers geldt Göthe’s

Das Unbeschreibliche
Hier ist’s Gethan,’

en wordt de schier ondempbare kloof, die het kunst-gevoelen van het overkunst-spreken, het kunst-vertellen (met woorden nateekenen of naschilderen) scheidt, reeds duidelijk zichtbaar. ’t Is dat ‘jeder Beschreibung Unerreichbare’ in de kunst, hetwelk volgens Richard Wagner (ter zake van Liszt’s Symphonische Dichtungen) ‘dem Medium der Sprache sich entzieht.’ Chéret’s meesterstukken kunnen trouwens óok muziek genoemd worden, zoo sierlijk, zoo gracieus, als ooit door Auber of Boiëldieu werd uitgedacht, muziek voor het oog, lijnen-, vormen-, kleuren-muziek, harmoniesch en mélodieus, rijk in haar pikante rythmizeering en geestig-kleurvolle instrumentatie.

Buitendien ben ik helaas! genoodzaakt, mij hier tot à vol d’oiseau-schetsen, tot beknopt, summier aanduiden te beperken. Juist in de hier aangestipte onderdeelen zijns werks gelijkt Chéret’s kunst een reeks van onuitputtelijke goudmijnen, de een al voller, rijker dan de ander.

1) Byron’s Alpenfee van den Staubbach, ‘Manfred’.

<h1″>(IV)

Koekoek éen zang dus: gestadig in hetzelfde kringetje, in dezelfde drie kringen, ronddraaien; heden cocottes en balleteuses, morgen bambins, overmorgen zwevende elfen en feëen () en vice versa, dacapo sin’ al fine. Zoo meent ge, niet waar? Een manierist dus, die Chéret, een geniale, goed, maar toch een manierist. Een oogenblikje alsjeblieft! Dat bij die ontzachelijke productie – haast zeide ik overproductie. zoowel in de wijze van samenstelling als in sommige détails, ook in de typeering der figuren en gelaatstrekken, vaak een bepaalde stempel waar te nemen valt, is niet anders dan natuurlijk, ja schijnt zelfs haast onvermijdelijk. Zoo Chéret verontschuldiging behoefde, verdediging tegen een verwijt, een beschuldiging dienaangaande, zou ik slechts vragen: was Händel, in weerwil van de pracht, den rijkdom zijner geweldige koren, den verheven adel van sommige zijner arias, dan geen manierist? En in menig opzicht ook Mozart, e tutti quanti zelfs onder de meesters? Ja valt er zelfs bij een in zijn ongeloofelijke veelzijdigheid zoo Proteus achtigen artiest als Emile Zola hier en daar niet iets geijkts in zekere haast stéréotiepe wendingen, effect middeltjes, en zo voort. op te merken, wat men in gemeenzame taal ‘Foefjes’ noemt? Zoo heeft ook ‘Le Maître Décorateur’, gelijk Chéret eens genoemd werd, ontegenzeggelijk zijn onmiskenbare, soms reeds uit de verte in het oog vallende manieren. ‘Doch sag’ ich Nicht dass Das ein Fehler sei,’ zegt Hans Sachs, bij Wagner. Kunstenaars in wier werk dit verschijnsel zoo zeer op den achtergrond treedt, dat het haast spoorloos verdwijnt, stijl Proteussen, zoo als Beethoven, Gustave Flaubert, Adolf Menzel, Richard Wagner, vormen uit zonderingen, welker buiten gewone schaarschheid het als regel bestaan van het tegen overgesteld verschijnsel slechts bevestigt en bewijst.

illustratie

Tot die van de tot dusver genoemde hemelsbreed verschillende onderwerpen van Chéret’s aanplakbiljetten ter réclame-aankondiging behooren allerlei uitvindingen in allerhand takken van nijverheid en landbouwkunde: naaimachines, meubels, akker-werktuigen, verwarmings- en verlichtingstoestellen, badhuizen, mechanieke scharen voor schapenscheren, restauraties en koffiehuizen, inwijdingsfeesten van nieuwe badplaatsen-Casino’s (Eaux thermales), parfumerieartikelen (Diaphane, poudre de riz-Sarah Bernhardt), danstuinen, van de volksbastringue à vingt sous tot de allerchiekste en peperdure demimonde-lokalen, (café-concerts-chantants), Panorama’s, het Musée Grévin (de parijsche Mad. Tussaud), winkel modeartikelen, geneesmiddelen met meer of minder kwakzalverij: Pastilles en Purgatif Géraudel, toiletmiddelen als Eau des Sirènes, Cosmydor Savon, Glycerine Tooth-Paste, practische huisartikelen als Saxoleïne, pétrole de sûreté. Eigenlijk behooren zoowel de ontelbare modebazaar- en kinderspeelgoed-sujetten, b.v. dames- en bébé’shoeden, ook allerlei afzonderlijke mises en vente, expositions d’étrennes, enz. als de tallooze publieke bal-onderwerpen tot de reeds geschetste rubrieken van bébés en belles petites. Vergeten mogen, terwille eener althans betrekkelijke volledigheid, verder niet worden: legio affiches voor alle mogelijke en onmogelijke tooneel stukken, opera’s en opérettes. onder andere haast het geheele répertoire van Offenbach en zijn school, die in 1858 met ‘Orphée aux Enfers’ beginnen en zich tot op den huidigen dag uitstrekken. Dan voor boeken, zoowel meester werken van beroemde schrijvers – bij voorbeeld ‘Monte Cristo’ en de ‘Trois Mousquetaires’, de ‘Mystères de Paris’ en ‘David Copperfield’, de ‘Misérables’ en de ‘Histoire d’un Crime’, ‘La Terre’ en ‘l’Argent’, benevens een aantal romans van Gustave Aimard, als Des Romans sans Littérature, Ohnet en erger nog. Ook voor kranten, tijd schriften, feuilleton romans in dag bladen, omslagen der catalogi van allerlei antiquaar, muziek, mode magazijnen. De smaakvolst élegante menu’s, half fantastische, half reëele voorstellingen van chieke kookstertjes en guitige koks jongens, dartel stoeiend met lepels en vorken, wijn flesschen, podding schotels, gesticuleerend, vaak wild, vroolijk dansend, soms over elkaar heen buitelend of rond zwevend, steeds in sierlijk kronkelende compositie lijnen, bekleeden een eigen aardige, onvergelijkelijk gracieuze plaats in Chéret’s werk.

Niet vergeten mag een hoogst belangrijke rubriek worden: onaf zienbare reeksen van clown composities vol perpetuum mobile achtige bewegelijkheid Á Donner le Vertige, vol dolle verve, haast barstend van het juichend, jubelend schater gelach eener dol zinnige uitgelatenheid: de Harlekijn, Pierrot en Colombine van het italiaansch tooneel spel, de oude Fransche Polichinel van Brioché, narren, akrobaten, goochelaars, kermis kwakzalvers, Saltimbanques, die soms door een St Vitus Dans schijnen te worden rond gezwaaid, als los gelaten prik tollen, de dolste Harlekinades in éen woord. Deze beslaan een gewichtig omvangrijk deel der onderwerpen van Chéret’s gekleurde omslagen van zoogen. pikante spoorweg lectuur, romannetjes en dergelijke specifiek Parijsche mode literatuur van den dag, waaronder soms ook artistieker waar voorkomt, onder andere verscheiden boekjes van Félicien Champsaur, Huysmans met Léon Hennique samen ‘Pierrot Sceptique’, Georges Duval ‘Paris Qui Rit.’ Ten slotte stip ik nog een Heir Leger aan van titels van muziek stukken, grooten deels piano dans muziek. ‘Ce sont des Valses Peintes,’ getuigde Champsaur er van. In dien onbegrensden rijkdom van stof zijner gegevens openbaart zich Chéret’s frischheid van geest, het spontane zijner intellectueele kunstenaars visie. Een dubbel bewonderens waardige eigenschap na ruim een kwart eeuw van onverpoosd scheppen!!

Deze iet wat dorre opsomming scheen mij echter noodig, om eenig denk beeld van ’s meesters ongeloofelijk veel zijdigen, zeldzaam omvang rijken arbeid te geven. Daarom mocht die droge catalogus achtige nomenclatuur zelfs in dit summier overzicht niet ontbreken, op gevaar af van een al te gevoelige leemte te veroorzaken. Zie hier nu een vergulding dier pil, een artistiek tegen gif. ’t Is weer aan Roger Marx ontleend. Chéret’s werk kenschetst hij als ‘La Chronique llustrée de lÉpoque, la Documentation Préparée aux Historiens Curieux du Détail de nos Moeurs’. Nog noemt hij het ‘Des Tableaux Vivants, une Pantomime de l’Événement Nouveau.’

Naar het denk beeldig scheppen van equivalenten in het verleden zoekend, stuit deze fijn gevoelige, subtiel artistieke décadent nog meer dan op Tiepolo, op Goya,1746 – 1828, die zich als tegen hanger, als paralel voordoet, en ziet hij in gedachte de vroolijke en helder lichte fresco’s in San Antonio de la Florida rond zweven. Drie staaltjes dier zoo uit een loopende onderwerp voorstellingen verdienen hier afzonderlijke vermelding.

Een réclame aankondiging voor een feuilleton roman, blijkbaar een voort brengsel der Schauer Romantik, gelijk Victor Hugo, die in sommige zijner werken koos. In een Ménagerie wordt het lijk van een onthoofde ter voeding toe gestoken aan leeuwen en tijgers, die woest brullend tegen de tralies hunner hokken op springen, en welker karakter, houding, beweging in gespierde teekening meesterlijk is weer gegeven. Een kerel, wiens wit pak overal met bloed vlekken bespat is, steekt den afgeslagen kop, met langen, eerbied waardigen grijsaards baard, op een piek voor de uit gehongerde roofdieren om hoog.

De wagen, waarop de romp ter verdere disse keering gereed ligt – een in schaduw toon gehouden knecht is reeds met een arm van het lijk begonnen, gelijkt een donker Rood Bloed meer. Voor twee meester scheppingen van Emile Zola teekende Chéret ‘Gil Blas’ plakkaten. Ter illustreering der boeren studie in roman vorm koos hij de spil, waar om de tragische handeling draait, het middel punt van het boek: den ouden Fouan op het laatst van zijn ellendig bestaan. Daar zit hij tegen een hooi berg uit te rusten, brood mager, gebroken, versuft, geknakt, in grijs blauwen, armoedigen kiel, een verkleurde zwarte pet op, met de uit geteerde knokkels twee stokken om klemmend, en daarop steunend, wezen, en gedachteloos schuins, naar achter half om kijkend, waar in de verte een boer met paarden aan het ploegen is. Aan zijn voeten aller lei maai en ploeg gereedschappen door elkaar, zeisen, hooi vorken, een egge. Boven de licht onduleerende lijn, op den versten achtergrond, van het eenigs zins heuvel achtig terrein, steekt, achter een klompje boomen, het torentje van Rognes als een mikroskopische naald uit. Fouan zelf is het beeld der stom suffe wanhoop, Hebété, der verlatenheid, aan grijpend in zijn sobere, haast droog leuke wel sprekendheid. Zóo treedt ons in ‘La Terre’ de dorps Lear in die roerend navrante tooneelen tegemoet, waain de traps gewijze ontwikkeling van zijn langzaam verval zoo aangrijpend geschilderd is.

Prachtig van symbolische dichterlijkheid is de conceptie der affiche voor ‘L’Argent’, niet minder heerlijk van gedachte dan van uit voering. Een zwevende meisjes figuur in los roze kleed, gaasa chtig dun, half ontbloot, geblind doekt zoo als god Amor en de Fortuin Godin worden voor gesteld. Met de rechter hand strooit zij blinkende goud stukken uit, die als gele ronde vlakjes tegen een zwart brok van het fond vroolijk helder af steken. In de linker hand om klemt zij pakken bank biljetten, wissels, cognossementen, assignaties, reus achtige couverten, waarop ‘1.000’, ‘100,000’ francs, die reeds in bonte sneeuw vlokken warreling door een beginnen te vallen. Als donker repoussoir der lichte figuur de achtergrond. In de verte, grijzig stemmig van toon, de grauw sombere massa van het ontzachelijk monument der Parijsche Beurs, met zijn perspectivisch wijkende en dalende wiskunstige lijnen, zijn beide stand beelden, zijn kolommen en pilaren wand, zijn hooge trappen, waarop een Heir Leger van mikroskopische poppetjes mier achtig door een krioelt, terwijl ’t op de straat van rij tuigen en voet gangers, in op tocht naar den geld tempel, wemelt.

illustratie

In tal zijner allegorische composities heeft Chéret bij al het dichterlijk vrije, symboliesch fantastische van opvatting, al de élegance van samenstelling en groepeering, al het spontane der ingeving, er soms iets grootschs, om niet te zeggen, monumentaals van stijl weten in te brengen. Zie het prachtig aanplakbiljet voor het feest ‘Paris-Anvers’, ten bate der slachtoffers der ramp van Austruweel, en boven alles de onvolprezen, overheerlijke vier panneaux décoratifs voor het huis Pattey op den boulevard Montmartre: de dans, het blijspel, de muziek, de pantomime: schitterende meesterstukken! Wanneer mende steeds hoogartistieke uitvoering, die de poëtische gedachte door middel van heerlijke teekenkunst uitdrukt, er bij rekent, mogen Chéret’s fraaiste stukken dezer rubriek ten volle tot décoratieve kunst in den edelsten, hoogsten zin gerekend worden. Hier is de meester geheel zich zelf, onvergelijkelijk, éenig: ‘hier is zijn erf, zijn rijk.’ Wie zijn pastel-teekeningen kennen – een tak der teekenkunst, waarin de kolorist niet meer gedwongen is, zijn palet naar de kleurendruk-eischen in te richten, zijn kleuren-inventie aan banden te leggen, in het keurslijf der chromo-techniek te wringen – bewonderen die om ’t zeerst. Hier moet Chéret zelfs de Nittis, om van andere beroemde pastel-meesters te zwijgen, overtreffen. Ook is onze kunstenaar groot in het teekenen met houtskool en rood krijt, hier en daar geestig met wit opgehoogd – op getint papier. Zijn fusains in den ‘Monde illustré’ van Januari ’90, en het uitsluitend aan hem gewijd nr. van den ‘Courrier français’ (9 Februari ’90) zijn verwonderlijk artistieke schetsen, in samenstelling en behandeling even geraffineerd van chieke bevalligheid als zijn beste aanplakbiljetten. Slechts het techniesch materiaal, het procédé verschilt, de geest is geheel dezelfde. Ook de overschoone ‘Fantaisie Parisienne,’ in het 18 Januari-nr. van het vóor eenige jaren overleden weekblad ‘Paris illustré’, en de niet minder fraaie groep dansende kinderen op den omslag van het 21 Maart-nr. (’88), zijn schitterende meesterstukken. Beide zijn reeds lang uitverkocht, maar bij den parijschen antiquaar Sagot voor vijf francs de drie stuks verkrijgbaar.

In den zin dezer fransche décoratieve kunst, waarbij ’t vóor en boven alles op de meest krasse, felste tegenstellingen eener zoo sterk mogelijk in ’t oog springende bontheid van vlammend kleuren-vuurwerk aankomt, is Chéret ontegenzeggelijk kolorist, een phénomenaal kolorist zelfs. Vooral met betrekking tot de relatieve beperktheid der hulpmiddelen in dezen kunst-tak dubbel bewonderenswaardig, is zijn steeds onverzwakte vindingskracht in het uitdenken van kleuren-samenstellingen. Dat flikkert en fonkelt, tintelt en schittert, juicht en jubelt, spat en lacht, dat ’t een ware oog verrukking, een Augenweide is! Uit de schrille opposities van brutaal tegen elkaar gezet pruisisch blauw en guttegom, karmijn en cadmium, lichtgroen en kanariegeel, door het zwart of het vermiljoen der titel-letters vermakelijk doorkruist, spreekt een zoo pikant geestige stoutheid, zulk een schalksch guitige esprit, dat, wel verre van zich door de verrassende nieuwheid dier flamboyante vizioenen ontstemd, gekwetst of beleedigd te gevoelen, de aanschouwer een uit geraffineerd kunstgenot ontsproten bewonderingsglimlach over den onuitputtelijken fantasie-rijkdom in het scheppen van steeds onvoorziene, barokke invallen en artistiek grillige concepties, onwillekeurig voelt opkomen: j’ai ri, me voilà désarmé! Welk een zeldzame oorspronkelijkheid…. Het oog, vooral, ’t valt niet te loochenen, het door de stemmingvolle rust van toon-harmonie verwend hollandsch oog, moet zich echter eerst gaandeweg aan dat karakter van kakelbontheid gewennen, om Chéret’s koloriet met objectieve billijkheid te kunnen waardeeren. Met niet minder rijkdom ontrollen zich schatten der dolste, geestigste en daarbij steeds sierlijke inspiraties in de formaten, het, om den schildersterm te gebruiken, ‘in de lijst staan’ der compositie, ook in de als factoren der ornamentiek, als décoratie-motieven opgevatte titel-letters, naam-opschriften van boek-, magazijn-, danslokaal-, enz.-réclame. In die grillig barokke invallen gelijkt onze meester een onverpoosd opborrelende, in bruisende kracht nooit verzwakkende bron, zoo iets als een Sarepta’sche weduwenkruik. ‘Lettres dansantes’ zou men, met het opschrift van een stukje uit Schumann’s Carnaval-Scènes, van vele dier titel-illustraties kunnen zeggen. Zelfs uit dezen schijnbaar zoo onbeduidenden factor van Chéret’s kunst spreken de dolste, vermakelijkste luimen van een specifiek parijsch fin-de-siècle-artiest.

Opmerkelijk is Chéret’s anatomie-kennis, bewonderswaardig zijn vormwetenschap, waarop zijn werk als op een hechten pijler gebouwd is. Deze soliede kant, deze degelijkheid-eigenschap spreekt uit de overbluffend zekere juistheid der vormbepalende omtrekken, der met zeldzame vastheid van hand erop gezette schrappen en lijnen, die silhouetten aangeven, modeleeringen aanduiden, en bij alle vlugheid, alle luchtige losheid toch alles uitdrukken wat uit te drukken valt. Zooals hij meestal een handje vormt, een kopje modeleert,

‘Das ist nun zum Entzücken gar!’

illustratie

Hoe raak, hoe artistiek-smakelijk om van te watertanden tevens, zijn die vaste lijnen getrokken, waarmede het modelé van een voet, een arm, een elleboog is weergegeven! Altijd en allerwege die merkwaardige vereeniging der positiefste kennis van den vorm en der chiek-élegantste artisticiteit van geestig ‘doen’! Die anatomie-wetenschap blijft trouwens op den achtergrond – geen Selbstzweck, maar middel tot het doel – door de bekoorlijkheid van den chic der uitvoering bevallig gemaskeerd, zoodat wij alleen den kunstenaar zien, terwijl de vormen-kenner hem als gehoorzaam-onderdanig dienaar slechts de onmisbare hulp ter bereiking van zijn kunst-doel aan de hand doet. Hier wil ik even de bedriegelijke juistheid in het uitdrukken van de stof der laag uitgesneden, glimmend zijden meisjes-japon op de ‘Cosmydor’-affiche vermelden. Het dessijn der blauwgrijze japon wordt door bruingele, rechte strepen verlevendigd. Waar het volle licht er op valt, en niet minder waar schaduwpartijen in heldere reflectie gehouden zijn, glinstert de glans der zijde, zoodat het geheel een verwonderlijk plastisch relief verkrijgt. Een boeketje van een aantal witte en twee bruinroode bloemen, bij den linker schouder, springt koket tegen de meesterlijk weergegeven vleeschkleur van hals en boezem vooruit. Een eenzame gele roos tooit het sierlijk neervallend kastanje-bruin haar. En die dichterlijke werkelijkheids-illuzie is slechts door enkele hulpmiddelen van aanplakbiljet-kleurendruk bereikt!! Onmiskenbaar, ja opvallend is de invloed op Chéret’s werk der zoo weergâloos élegante japansche kunst, met haar brutaal gedurfd en toch geraffineerd-smaakvol naast-elkaar-zetten van vaak heterogene kleuren: een kokette bontheid, pikant en geestig. Zelden verloochent zijn arbeid deze afstamming. Het is in menig opzicht karakter-, beginselen-nabootsing, overplanting en verfransching dier uitheemsche manier in ’s kunstenaars nationalen bodem. Een typig parijsch artiest van hoogst eigenaardige persoonlijkheid heeft die indrukken in zich opgenomen, verteerd, pour le besoin de sa cause verwerkt, zoodat er uit die assimileering iets nieuws, vol décadente schoonheid en allermodernste oorspronkelijkheid ontstaan is. Wel is de appel vrij ver van den boom gevallen, maar toch nog juist even onder het bereik der schaduw zijner sierlijke takken.

Pleit ’t niet voor zijn onvervalscht kunstenaarschap von Gottes Gnaden, dat Chéret slechts dáar geheel zich zelf, zijn werk dus supérieur, onvergelijkelijk is, waar zijn fantasie zich onbelemmerd botvieren, zijn inspiratie onverlamd, frank en vrij haar vlucht nemen kan, zonder het loodzwaar blok der eischen en voorschriften eener stijf-banale mode aan ’t been te gevoelen? Die andere arbeid, die réclames voor onartistieke dingen zooals een badplaats-Kurhaus, een landbouw-machine, verheft zich zelden, zoo ooit, boven het peil van conventioneele gekleurde prenten. In haar uiterste nauwgezetheid, haar brave accuratesse leggen zij een wel sprekend getuigenis van ’s mans plicht matige eerlijkheid in zijn taak vervulling af. Quantum mutatus ab illo. Een gekort wiekte, verlamde, in zijn vlucht belemmerde arend! Toch openbaart zich zelfs in deze, overigens niet hooger dan banale aan plak platen der gewone of huis soort staande rubriek soms in een groep, een figuurtje van mondaine schoonen of spelende Bébé’s de vaste, geestige hand van een echten kunstenaar. Dit inférieur onderdeel zijns werks is slechts brood teekenarij vrijwillige dwang arbeid, als ik zoo mag zeggen, cijns betaling aan het gouden kalf, stilling der Auri Sacra Fames. Bij dien mercantielen, industrieelen kant van zijn arbeid, die, ’t harde woord moet er uit, zijn geniaal talent ten een en male onwaardig is, kon hij, de artiest, krachtens zijn kunstenaarschap eo ipso niet met hart en ziel zijn, zoodat hij koel verstands-, koud hoofd werk leverde, zonder een vonkje liefde of een sprankje bezieling: zoo vaak de eigenschap van besteld, aan genomen werk. Daarom worde het maar hoe eerder hoe liever En Bloc uit zijn teeken-bagage gelicht. Zie zoo: ‘Ca Soulage!’ gelijk mevouw. Granier in de ‘Petite Mariée’ uitriep. Na deze ballast ontheffing staat hij nu in al zijn grootheid van glorieus kunstenaar onbesmet vóor ons. Zóo sluiten wij den teekenaar met innige liefde in ons hart. Jules Chéret For Ever!

(V)

’s Meesters composities van allerlei aard worden op tusschen de 1500 en 2000 begroot, waarvan de aanplakbiljetten tusschen éen en twee derde innemen. De door Henri Béraldi met roerende zorgvuldigheid en piëteitvolle liefde saamgestelde catalogus van ‘l’oeuvre de Jules Chéret’ telde vóor bijna drie jaren 950, over 60 rubrieken verdeelde ‘s. Een kriticus heeft die affiches ‘Le Musée de la Rue’ genoemd, ‘Contribuant à Entretenir nos Mornes Pans de Murs de Fleurs Multi Colores et Gaies, Éclosant entre les Pierres’. Langs letter kundigen weg werd ’s kunstenaars roem gedurende de eerste weken van 1890 door de Parijsche pers op groote schaal verkondigd. Een reus achtig concert van bewonderings lof zangen vierde de Exposition Chéret, die van December 1889 tot April daa raan volgende in de zaal van het Théâtre d’Application (Bodinier), Rue Saint-Lazare, werd gehouden, en welker, door een prachtige voor rede van Roger Marx ingeleide catalogus vijf rubrieken en ruim 150 N°’s. telde: een natuurlijk door den artiest zelven gemaakte bloemlezing uit zijn werk van alle soort en karakter. De beteekenis dezer hoogstwaarschijnlijk antecedent-looze gebeurtenis erkende de minister van Schoone Kunsten coram populo door niet slechts die tentoonstelling van () aan plak biljetten in Höchst Eigener Person te bezoeken, maar den teekenaar zelfs den volgenden dag tot Ridder van het Legioen van Eer te benoemen. Geestig sloot onlangs een Bout d’Article over Chéret in de ‘Gil Bias’ aldus ‘Signe Particulier: N’est Décoré que de l’Année Dernière.’ Een bewijs te meer. het water der zee kan ’t niet afwasschen, N’en Déplaise den afgunstigen nijd der andere volken, dat de kunst zin bij geen natie zoo bij uitstek ontwikkeld is als bij de Franschen. Over die expositie velde de bent der Parijsche critici En Corps haar oordeel. Francisque Sarcey, Gustave Geffroy, Arsène Alexandre, Henri Lavedan, Albert Wolff, John Grand Carteret, Frantz Jourdain, Hugues Le Roux, Alidor Delzant. J’enPpasse et des Meilleurs, zoo men de onafzienbare reeks der Parijsche chroniqueurs, tot wier Gilde immers tal der eerste literatoren behooren, bedenkt, welke in het Heir Leger van dag, week- en maand bladen der Seine Metropolis die zulk een eigen aardige sensatie verwekkende en ongehoorden op gang makende gebeurtenis bespraken. Jourdain verklaarde toen, dat een keur der belangwekkendste meester stukken uit de affiches van ‘Le Maître’ volle aanspraak had op een plaats in het Luxembourg Museum. Reeds gedurende het laatste decennium wel licht was zich trouwens een kleine maar reine, uitgelezen Chéretliteratuur beginnen te vormen, die zich sedert een drie, vier tal jaren vrij belangrijk is blijven ontwikkelen. Aan genoemde schrijvers moeten hier nog Félicien Champsaur, Lucien Puech, Ernest Maindron, Henri Béraldi, vóor en boven allen Joris Karl Huysmans worden toe gevoegd. Deze zoo zeldzaam artistieke auteur wijdde een hoofdstuk van zijn, ondanks zoo menige barokke zienswijze, toch origineel en belang wekkend boek ‘Certains’ aan Jules Chéret.

illustratie

<h3″>Hoe kan men in het Bezit van zijn Werk komen?

Tot vóor ongeveer een drie tal jaren behoorde dit tot de vrome wenschen, was ’t althans met zulke bezwaren verbonden, dat ’t een haast onmogelijke taak scheen. ’s Nachts, zegt men, plachten lief hebbers vóor muren, kiosken, affiches zuiltjes geduldig op den man te wachten, die de aan plak biljetten af scheuren of door nieuwe vervangen komt. Moyennant een franc, een paar francs des noods, werd hij dan omgekocht, de begeerde prent zoo zorgvuldig mogelijk af te scheuren en niet weg te gooien. ‘Vervloekte Goud Dorst, waar toe brengt ge ’s menschen In Borst Niet? vraagt de ‘Aeneïs Dichter,’ en

Schwach Auch Er! Schwach Alle!

zucht Kundry. De stakkert placht voor de verleiding te zwichten, zijn plicht te verzaken () en zoo doende bleef menige Chéret behouden. Anderen verkleedden zich en gaven zich voor boek handelaartjes uit provincie steden uit. Zóo gingen zij met een Front d’Airain doodleuk om de vurig begeerde réclame platen voor hun voor gewende zaak te Angoulême of Beaucaire ter drukkerij bedelen. Weer anderen wachtten een regen bui af, om op de kiosk of muur in kwestie los te vliegen, de door weekte affiche zoo goed en zoo kwaad als ’t ging af te scheuren, en als verboden vrucht, als ongeoorloofde buit in triomf thuis te brengen. De beroemde kunst verzamelaar, kenner en kriticus Philippe Burty verhaalde in December 1884, in een brief aan den redacteur van ‘Le Livre’, dat hij eens door een politie agent op heeterdaad betrapt en naar het bureau gebracht werd, ten einde zich omtrent een dus danigen diefstal te verantwoorden. Te koop waren die biljetten nergens, zelfs niet aan de drukkerij van ‘Chaix et Co. Ateliers Chéret.’ Sedert dien tijd is de verkoop van Chéret’s werk echter een tak van boek verkoopers nijverheid geworden, gelijk catalogi der antiquaren Edmond Sagot, Brunox, Vanier, Léon Sapin aan toonen. Eerst genoemde is echter ontegenzeggelijk de man, hij heeft zich ’t eerst consequent op Chéret toe gelegd, hij is de specialiteit in dit handels artikel geworden en gebleven. Sagot’s kleine maar rijke winkel in de Rue Guénégaud N° 18 kan als het hoofd kwartier, het brand punt der affiche verzamelaars in ’t algemeen, der Chéretisten in ’t bijzonder beschouwd worden. Daarbij maken ’s mans voorbeeldige voorkomendheid, zijn echt Fransche beleefdheid ’t een waar genoegen, met hem in deze zaken te doen. Voor verkleinde reproducties, helaas! zwarte, soms echter ook gekleurde, die zich door het handiger formaat uit nemend tot het leggen in een portefeuille leenen, is het wweek blad ‘Le Courrier Français’ de hoofd bron, en was dit voor al in zijn drie à vijf eerste jaargangen, die echter reeds lang uit verkocht, hoogst zeldzaam geworden zijn, en in het bureel van het blad nu voor onbeschaamden prijs te koop gesteld worden.

De administratie tracht namelijk. alle vrij komende exemplaren van losse ‘s. met Chéret’s en van compleete jaar gangen op te koopen. Nu het Chéret verzamelen sedert eenige jaren een rage, op mode relletje af, geworden is, worden voor beroemde en zeldzame, zeer gezochte affiches vaak peper dure, soms belachelijke prijzen besteed. Hoe dat met die winkeliers nu in zijn werk gaat, is mij onbekend.

Haast zou ik veronderstellen, dat Chéret zelf Cause Commune met hen maakt door meer exemplaren dan tot dus ver te laten trekken, om die òf ter beschikking der handelaars te stellen, òf hun te verkoopen. Hoe zouden ze anders in dien meestal ongeschonden, vlekkeloozen staat in hun magazijnen terecht komen?

illustratie

Een verzamelaar, ’t is oud, over bekend nieuws, dient haast altijd tot mik punt van den spot van anders denkenden, die òf iets anders, bij voorbeeld stalen pennen, post zegels, brief lakken en dergelijke zielverheffende dingen meer, òf heelemaal niets collectionneeren. Hoe wel de groote menschen kenner, die de ‘Comédie Humaine’ schiep, ergens in zijn ‘Cousin Pons’ de verzamel lief hebberij eenigs zins uit de hoogte en niet zonder sarkasme behandelt, als een soort van surrogaat voor hen, die niet meer kunnen ‘Boire à ce que, dans Tous les Temps, On a Nommé la Coupe du Plaisir’ en, zoodra zij eenmaal aan het verzamelen, om ’t even van wat ook, zijn ‘Le Lingot du Bonheur en Petite Monnaie’ terug vinden zullen. voegt hij aan die eigenlijk zoo ongemotiveerde en onverdiende spot achtige ironie toch, haast ter pil vergulding, het ware en fraaie woord toe. ‘Une Manie, C’est le Plaisir Passé à l’État d’Idée.’

Hoe dit zijn moge, een verzameling van aan plak biljetten gaat thans voor lang niet zoo belachelijk meer door, als toen Balzac bijna een halve eeuw geleden schreef ‘() Collectionner Quoi Que Ce Soit On a Collectionné des Affiches!’. Gelieve op dat heden geheel misplaatst schijnend, een mengel moes van spot en verbazing uitdrukkend uitroep teeken te letten. Voor ons heeft de Chéret verzamel manie in zooverre een ‘Nationaal’ belang, als naar ’t heet Koning Willem III, ‘Feu le Bon, Roi de Hollande’, gelijk ’t in de mededeeling dezer bijzonderheid door een ‘Gil Blas’ chroniqueur luidde, een der beide eerste koopers van aanplak biljetten des Parijschen meesters geweest is. Quaeritur, behelst deze anecdote geschiedkundige waarheid? ZM’s collega in deze liefhebberij was de roman en tooneel schrijver Léon Hennique. Huysmans was een der eersten, die volgden. Ernest Maindron, Secretaris der Parijsche Academie van Wetenschappen, is de beroemdste Chéretverzamelaar, zoo niet de grootste aan plak biljetten collectionneur in ’t algemeen, Hij heet ruim 10,000 stuks te bezitten. Volgens getuigenis zijner collega broeders in Chéret zelve, komt hem de eer toe, de eerste geweest te zijn, die de aandacht der kunst liefhebbers op den grooten teekenaar vestigde; in artistieken zin is hij dus eigenlijk in zooverre de ontdekker van onzen meester. Het aan dezen gewijd hoofdstuk van zijn prachtig boek werk ‘Les affiches illustrées’ (‘86) was vooraf in het December nummer van ‘84 der ‘Gazette des Beaux Arts’ verschenen. Wie zou niet oprecht met Béraldi’s vraag instemmen, of Chéret niet te bewegen ware, een album met verkleinde reproducties eener bloemlezing van een vijftig of honderd tal zijner schoonste werken, de levens volste, belang wekkendste en tevens actueelste onderwerpen, saam te stellen en uit te geven, bij voorbeeld met den titel ‘Paris en affiches’? Welke reus achtige artistieke bij val, welk hoogst waarschijnlijk niet minder kolossaal Succès de Vente zou die uitgaaf beloonen!!

illustratie

 

Gelijk alle geniale baan brekers is Chéret zijns ondanks Chef d’École geworden. Zijn onvergelijkelijke kunst heeft tal van meer of minder begaafde na volgers tot na apen verleid, tot wie met treffend toe passelijke zin speling het gevleugeld woord uit ‘Wallenstein’s Lager’

Wie er räuspert und wie er spuckt,
Das habt Ihr ihm glücklich ab geguckt

gericht zou kunnen worden.

Aber sein Genie, ich meine sein Geist,’

Gelijk ’t daar dan verder heet, is uit den aard der zaak juist dat gene, wat in hun onzelfstandige voort brengselen door afwezigheid schittert.

Nu de moraal van de fabel? Maar in gemoede: kan er wel van een toe passing der preek sprake zijn, waar de toe spraak iemand gold, die, vreemd aan bij oog merken, wars van strekking, van streven naar op ander gebied van den menschelijken geest thuis behoorende ‘Gedachten’, niets anders beoogt dan (…) kunst te maken, zoo mooi mogelijke kunst, dan artiest te zijn, die ‘U’ als éenige Esthetica leus erkent, als éenig richtsnoer volgt?

Tot geluk geschapen zijn wij, gelijk men ons althans op de kinder kamer leerde op dreunen. Trouwens een voor discussie vatbare stelling!! Wel nu dan, indien men Richard Wagner’s heerlijke uitspraak ‘Dem Welt Beglücker gebührt der Vorrang vor dem Welt Eroberer’ wil toe passen, behoort Jules Chéret als zulk een gebenedijde Welt Beglücker gevierd te worden. Het uit den aard der zaak uiterst gering deel des menschdoms, dat begrip en dus liefde volle bewondering voor zijn kunst kan gevoelen, heeft hij gelukkig gemaakt door ’t de zaligheid van geest genot te schenken, het welk ons, gelijk Edmond de Goncourt zegt, tot ‘Une Petite Fièvre Cérébrale’ op windt, ons krachtens zijn ideale verheffing verkwikt als een door regen water besproeide plant, ons aan de alle daagschheid van ‘Het Stof’ ontrukt. Kort om, Chéret schenkt geluk door, om een regel uit Schiller’s ‘Nänie’ aan te halen.

Das Schône, das Menschen und Götter bezwinget.’

Ik heb gezegd.

Berlijn, December 1891.

Poste Scriptum

Sedert zich dit opstel in handen der redactie bevindt, ben ik nog twee belangrijke biographische bijzonderheden te weten gekomen, die in mijn hier gegeven overzicht van Chéret’s leven niet ontbreken mogen. Jules’ broeder, Joseph Chéret, is een beeldhouwer décorateur van fijn en groot talent, van hoog artistieken smaak en oorspronkelijk geraffineerde vindings kracht, gelijk mij uit Octave Uzanne’s artikel, met tal van illustraties, over dezen kunstenaar in ‘l’Art et l’Idée’ van 2 Mei bekend werd. Aan Jules Chéret werd verleden jaar door den Parijschen gemeente raad opgedragen, voor een der zalen van het stad huis van het ‘Moderne Babel’ kolossale plafondallegoriën te vervaardigen. Le maître Décorateur, de geniale affiches dichter, nam deze vereerende opdracht aan. Sedert dien werkt hij al daar.

Wanneer ik hier bij voeg, dat gedurende de laatste maanden onderscheiden aanplak biljetten verschenen, bij voorbeeld de derde ‘Saxoléine, Pétrôle de Sûreté’, een onvergelijkelijk élegant kunst werk vol sierlijke bevalligheid; de ‘Pantomimes lumineuses au Musée Grévin’, dito dito, en vooral de over heerlijke ‘Olympia, Anciennes Montagnes Russes’, een waardige tegenhanger der Panneaux Sécoratifs, die tot Chéret’s verrukkelijkste meester stukken behooren, dan heb ik mijn onderwerp tot op heden in hoofd zake vol doende bijg ewerkt.

Nog dit. Mijn aanhalingen van Henri Béraldi zijn aan diens prachtig encyclopediesch werk ‘Les Graveurs du XIXe Siècle’ ontleend.

Tijdschrift Elsevier’s Geïllustreerd Maand Schrift, 1893

Elsevier’s Geïllustreerd Maand Schrift, Jaar Gang 3

https://www.dbnl.org/tekst/_els001189301_01/index.php

Auteur

Datum

Downloads

PDF van Tekst (70,26 MB)
Ebook (77,23 MB)
XML (3,11 MB)
Tekst Bestand

https://www.dbnl.org/tekst/_els001189301_01/_els001189301_01_0020.php