Ingrid Willems – Hoe een ‘normale jongen’ het vertrouwen wint van de grootste criminelen + Marie-Thérèse Roosendaal – Kunstdetective Brand: ’Ik? Indiana Jones? Ben meer Clouseau’

Hoe een ‘normale jongen’ uit Deventer het vertrouwen wint van de grootste criminelen

Ex Deventenaar Arthur Brand (48) maakte de kijker afgelopen jaar deelgenoot van zijn tv serie De Kunstdetective, waarin hij dure, geroofde kunstwerken opspoort. Het ene moment zit hij met een miljoenenschilderij in een Renault Twingo, het andere moment wordt hij met de dood bedreigd: “Brand, als je ons besodemietert, gaat je kop eraf.”

Ik zit als kunstdetective in een wereld, waarin ik de meest kleurrijke figuren tegenkom. Grote oplichters, beroemde dieven, rechercheurs, justitie, geheime diensten, maffiosi, rijke verzamelaars met jachten van 50 miljoen euro. Knettergek vaak; ze hebben allemaal een klap van de molen gehad. Daar voel ik me wel bij thuis, als normale jongen uit Deventer, haha. Uiteindelijk moet ik met al die gekken door één deur. Met als doel het kunstwerk te vinden.

Mijn drijfveer om geroofde kunst op te sporen, is het verhaal achter dat werk. Een kunstwerk vertelt onze geschiedenis. Ik kreeg mijn liefde voor kunst en geschiedenis met de paplepel ingegoten. Mijn vader studeerde geschiedenis en leerde me, dat kunst veel over geschiedenis vertelt.

Het Byzantijnse mozaïek van de Heilige Marcus (foto onder) bijvoorbeeld, dat ik terugvond, komt uit een van de oudste kerkjes op Cyprus. Gemaakt in 520, het gouden tijdperk van een van de mooiste kunststromingen ter wereld, de Byzantijnse kunst. Enorm van belang in de christelijke cultuur en de wereldcultuur. Een werk met een ziel, de bevolking praat ertegen, staat ervoor te bidden. Laat er tranen bij.

Lucky Luke

Midden jaren zeventig is het gestolen toen de Turken Cyprus binnenvielen en alles kapot sloegen. De FBI is er ook mee bezig geweest. Als het juist mij dan via tipgevers uit de onderwereld lukt, is dat wel heel cool. Avontuur is trouwens ook een belangrijke drijfveer. Adrenaline. Begonnen, omdat ik altijd Lucky Luke las. Al die gekke dingen, die in die stripboeken gebeuren, begin je vanzelf gewoon te vinden. Mijn leermeester Michel van Rijn was ook fan van Lucky Luke. Hij zegt altijd, als wij dat niet zo intensief hadden gelezen, hadden we dit werk nooit kunnen doen.

Ze noemen me in de pers Indiana Jones of James Bond, maar zelf heb ik veel meer feeling met inspecteur Clouseau uit The Pink Panter. Iemand, die uiteindelijk de zaken oplost, maar van wie zijn baas weet, dat hij een onbenul is, die altijd het verkeerde spoor volgt, altijd de verkeerde verdachte op het oog heeft. Mensen, die mij goed kennen, vergelijken me met Clouseau. Iedere keer als ik iets oplos, zeggen ze: ‘Hoe heb jij dát nou weer gedaan?’ Alleen mijn leermeester zegt altijd, dat ik me expres een beetje dom voordoe. Maar dat is niet zo. In mijn onderzoeken rijgen de blunders zich aaneen. Ik kan drie keer op een dag schreeuwen van geluk, omdat ik de doorbraak denk te hebben, evenzo vaak gaat het die dag ook weer mis.

Het is een achtbaan, pieken en dalen. Ik heb te maken met de grootste idioten, grootste leugenaars. Gajes. Niets is wat het lijkt. Ze zetten je in een draaimolen, die maar rondjes blijft draaien. Af en toe een kwartje erin en dan blijft die gek wel gaan. Ze nemen je altijd in de boot. Maar ik geef nooit op. Ik moet schipperen tussen de politie, justitie en de onderwereld, de criminelen. Dat maakt mijn werk bijzonder. Ik moet de wet naleven, maar ook de codes van de onderwereld kennen. Bijvoorbeeld nooit vragen of ze kinderen hebben. En als ik weet, dat ze me op een dwaalspoor proberen te zetten, nooit zeggen: dat geloof je toch zeker zelf niet! En, heel belangrijk, ik moet meegaan in hun rauwe humor. Elkaar beledigen, maar dan op een leuke manier.

Ik kom altijd bij een zaak terecht als de politie er na jaren onderzoek geen tijd meer voor heeft. Dan bel ik de politie, omdat ik een tip heb gekregen en vraag ik of ze er nog mee bezig is. Zeggen ze: ‘Houd erover op. Daar hebben we nog hoofdpijn van. Ga lekker je gang, Arthur. We horen het wel als je het hebt teruggevonden.’

Kindertekening

Het gaat vaak om geroofde kunst, dat in de onderwereld al wel tien keer van hand tot hand is gegaan, als onderpand. Sommige zware jongens weten niet eens, dat het om gestolen werk gaat. Het gaat om gasten, die vaak geen kindertekening van een Rembrandt kunnen onderscheiden. Als je die mensen van hun probleem kunt verlossen, respecteren ze je. Hun probleem is, dat ze niet opgepakt willen worden, maar het werk ook niet willen verbranden, omdat daar een nog veel zwaardere straf voor staat.

Ik breng het kunstwerk dan terug – zeg de politie niet van wie ik het heb gekregen. Zo werkt dat in Nederland. Hier is op een gegeven moment gezegd: het gaat om de kunst. Het gaat vaak om een gewone inbraak met toevallig een hoge buit. Niemand vermoord of verwond. Na jaren kom je nooit meer bij de daders; gestolen kunst gaat standaard snel van hand tot hand, omdat het dient als onderpand, dus dan moet je proberen het werk uit dat milieu te trekken. Als zo’n crimineel niets met de roof te maken had en het netjes aan mij geeft, is dat an sich een goede daad.

Meestal als je met criminelen een zaak wil oplossen, is het eerste wat ze zeggen: ‘Brand, als je ons besodemietert, gaat je kop eraf’. Ik schrik daar niet van. Dat roepen ze de hele dag tegen iedereen. Ze weten dat ik me niet laat omkopen en ze weten dat ik mijn woord houd.

Ik heb een keer een zaak opgelost voor een heel zware crimineel. Hij zei: ‘Ik heb nog nooit iemand meegemaakt, die altijd zijn woord houdt’. Nee, nee, niet dat ik daar trots op ben, dat een zware crimineel zoiets over mij zegt. Maar ik moet voorkomen dat iemand me belt en zegt: ‘Wat een klote streek heb je me geflikt’. Ze zitten zelf in een wereld, waarin ze niemand vertrouwen; je moet het vertrouwen wínnen. Dat kan maanden, jaren duren. Het is een kat en muisspel, het is schaken. Je moet over een engelengeduld beschikken, maar ook doorzettingsvermogen en humor hebben.

Twingootje

Gelukkig heb ik wel een gezonde dosis humor. Mijn vader is soms mijn chauffeur. Ik heb geen rijbewijs. Nooit van gekomen. Ik red me zo wel. Alleen, het leidt soms tot hilarische taferelen. Laatst nog, die mozaïek van Cyprus, moest ik vanuit Deventer naar de Cypriotische ambassade in Den Haag brengen. Dus komt mijn vader voorrijden in zijn Twingootje. Daar zit je dan, met zo’n ding van vijf tot 10 miljoen euro in een auto van enkele duizenden euro’s…

Twee jaar geleden net zo, met het schilderij Adolescense van Salvador Dalí. Die moest naar een verzekeringsmaatschappij in Amsterdam. Mijn moeder zei, dat ze dat niet wilde missen; ze wilde mee. Mijn moeder en ik op de achterbank. We lachten zó hard, terwijl mijn vader steeds nerveuzer werd. Hij ligt er nu nog wakker van. Er zou onderweg maar iets gebeuren. Nou ja, denk ik dan. Dan moeten ze maar een wagen sturen. Ik had die Dalí, ook miljoenen waard, in Deventer al met de stadsbus vervoerd vanuit het centrum naar mijn huis, haha.

Mijn ouders zijn trots op me. Mijn moeder was in het begin wel bang. Nu niet meer. Als ik haar bel en over mijn werk vertel, heb ik haar soms gierend aan de lijn. Mijn vader is ook wel trots, maar heeft ook kritiek. ‘Ga eens aan het werk Arthur’, zegt hij dan. Dan zeg ik: ik werk toch? ‘Wat jij doet, is geen echt werk’, zegt hij dan.

Meesterdief

Tijd voor een sociaal leven heb ik amper. Ik ga wel uit eten of naar het café, maar altijd met mensen uit het wereldje. Bijvoorbeeld met Octave Durham, de meesterdief, die in 2002 twee schilderijen roofde uit het Van Gogh Museum. Ik jaag op dat soort figuren, maar we zitten af en toe gezellig in de kroeg. Zitten we mekaar aan te kijken. Ik als de enige kunstdetective ter wereld, hij de beroemdste kunstrover ter wereld. Je komt elkaar toch tegen in dit kleine wereldje. Waarom dan niet een kop koffie drinken? Er is niemand vermoord, niemand verwond.

Begrijp me goed, ik veroordeel iedere vorm van criminaliteit, maar dit is wel mijn werk. Ik mis een sociaal leven buiten mijn werk om niet. Dat zal ook wel de reden zijn, dat ik de enige ben in de wereld, die dit werk doet. Ik sta 24/7 aan, als ik in een zaak zit. Als ik ’s nachts een telefoontje krijg van iemand, die zegt, dat hij me nú wil spreken, kan ik niet zeggen dat ie tot morgen moet wachten. Criminelen zijn zo wispelturig als wat. Morgen kijken ze er weer anders tegenaan. En bovendien denken ze, dat je de politie waarschuwt, als je niet meteen komt.

Knettergek

Als ik dan zo’n grote zaak heb gedaan, ben ik kapot. Maar na twee weken verveel ik me weer. Denk ik: waar blijft de volgende? Natuurlijk, ik heb altijd mijn gewone werk, voor klanten, die een aanschaf overwegen van een duur kunstwerk en mij naar de echtheid vragen. Daar verdien ik mijn geld mee. Maar na mijn vondst van de paarden van Hitler (twee bronzen paardenbeelden, red.) bijvoorbeeld, nam ik me voor een week of twee niets te doen. Rij ik in Deventer op mijn fietsje naar een tankstation om sigaretten te halen, gaat de telefoon. De museumdirecteur van het Westfries Museum in Hoorn. ‘Arthur, wil je voor ons naar de Oekraïne?’ Een paar dagen later zat ik daar voor wéér een knettergek avontuur.

Of ik nú met spannende zaken bezig ben? Altijd. Maar deze weken moet ik eerst mijn boek over de paarden van Hitler afronden. En ik heb promotiewerk in België voor mijn tv serie die daar wordt uitgezonden. Maar het belangrijkste: ik ga ’s avonds zitten in mijn studeerkamer. Dan steek ik een sigaret op en kijk ik op twee schermen naar twee grote zaken. Dat wordt voor mij natuurlijk weer chaos, gedoe, drama, hoofdpijn – wéér zo’n avontuur. Ik moet bepalen voor welke zaak ik de komende tijd vol ga.

Over welke het gaat? Dat zeg ik natuurlijk niet. Cliffhanger!’

De Stentor, 25-12-18, 09:00

https://www.destentor.nl/deventer/hoe-een-normale-jongen-uit-deventer-het-vertrouwen-wint-van-de-grootste-criminelen~a5b9e1a8/

Kunstdetective Brand: ’Ik? Indiana Jones? Ben meer Clouseau

Twintig jaar lang lag er een antieke Ethiopische kroon in een koffer in Rotterdam. Arthur Brand haalde hem boven water. Een nieuw succes in een lange rij. De kunstdetective laveert tussen boven en onderwereld. “Ik hou me aan de wet én aan mijn woord.”

Als ik vermiste meesterwerken terugbreng, is iedereen blij, ook de crimineel

Komen we elkaar tegen, is er eerst een stare down, maar dan drinken we een biertje

De Indiana Jones van de kunstwereld, noemen ze hem vaak. Arthur Brand is die bijnaam beu.”Ik kan nog geen fietsband oppompen en ik heb niet eens een rijbewijs. Ik vind mezelf meer een inspecteur Clouseau.”

De 49-jarige kunstdetective lacht.”Heb ik geroofde kunstwerken thuisgebracht, dan denk ik soms tevreden, dat ik het weer klasse gedaan heb. Maar dan maak ik een reconstructie en zie ik dat het van klunzigheden, toeval, foute inschattingen en geluk aan elkaar hangt. Dat ik zoals altijd eerst de verkeerde verdachte op het oog had of als een olifant door de porseleinkast stiefelde.

Dat zal wel meevallen. Brand weet de voorpagina’s te halen, van de week nog, met de antieke Ethiopische kroon, die twintig jaar lang in een koffer in Rotterdam lag. Wereldnieuws werd hij toen hij in 2015 Hitlers paarden terugvond, twee immense bronzen beelden, die ooit bij de Rijkskanselarij hadden gestaan. Zeventig jaar lang had iedereen aangenomen, dat die nazikunst vernietigd was.

Daarvoor versleten ze me voor een fantast, maar als ik nu roep dat ik Atlantis boven water heb, staat CNN direct met draaiende camera op de stoep.” Hij steekt een sigaret op. “Vinden ze me evengoed nog steeds een halve gare.

Hij haalde de Dora Maar terug, een Picasso van tientallen miljoenen, die van het jacht van een sjeik was gestolen. Hij traceerde een verloren gewaand eeuwenoud Byzantijns mozaïek uit Cyprus. Ook wist hij schilderijen, die uit het Westfries Museum waren geroofd, terug te krijgen uit Oekraïne.

Het zijn processen van jaren spitsroeden lopen. “Ik heb van doen met geheime diensten, justitie, politieke intriges, zware jongens, de crème de la crème van de kunstwereld en de rijksten der aarde. Het kan zo in een avonturenroman.” Maar niet in de krant: veel anekdotes voorziet Brand van het stempel ’off the record’.

Vervalsingen

Op zijn Amsterdamse bovenwoning vertelt hij hoe het begon. “Ik verzamelde antieke munten en daar zaten vervalsingen tussen. Toen ontdekte ik, dat dertig procent van alle kunst vals was en de enige, die daarover schreef, was Michel van Rijn.”

Het bleek een leermeester met een bevlekt blazoen, want Van Rijn werd in verband gebracht met kunstsmokkel. “Ach, naast de gelauwerde, zogenaamd nette heren van de kunsthandel, is Michel maar een koorknaapje. Toen ik hem leerde kennen, had hij zijn leven gebeterd en werkte hij voor Scotland Yard. Ik, nog nat achter de oren, wist niet wat ik meemaakte. De ene dag zaten we met de FBI om tafel en de volgende met de New York Times. Over het teruggevonden Evangelie van Judas ging het toen, een door de rooms katholieke kerk verboden geschrift. Dit was écht, en dat net in de tijd dat de fictie van schrijver Dan Brown, de ’Da Vinci Code’, stof deed opwaaien.”

Arthur Brand laveert tussen onder en bovenwereld. De scheidslijn daartussen is niet altijd even duidelijk. “’t Is een mijnenveld. Ik houd me ten eerste aan de wet en ten tweede aan mijn woord. Ik moet brandschoon zijn, ik werk met overheden, politie en justitie. Eén scheve schaats en ik lig eruit. Aan die grote zaken verdien ik niks, wel met het adviseren van kunstverzamelaars. Ach, financieel heb ik geen wensen en mijn avonturen zijn onbetaalbaar. Als ik vermiste meesterwerken terugbreng, is iedereen blij: verzekeraar, museum, eigenaar, publiek, politie én crimineel.”

Dat laatste vergt een toelichting. “In de zaken waarin ik opereer, zijn de zware jongens meestal onschuldig. Gestolen kunst geldt in de onderwereld als betaling – ’Picassootje van mijn oma’ – als er geen geld is. Een meesterwerk gaat dan van hand tot hand. Als nummer tien in de rij erachter komt, dat het schilderij gestolen is, zit hij ermee in zijn maag. Het is onverkoopbaar en bovendien strafbaar om het in het bezit te hebben.

Al Capone

Al Capone is nooit gepakt voor al die moorden, maar wel voor belastingfraude. Een crimineel in een drugsoorlog wil niet aangehouden worden voor een gestolen meesterwerk. Maar als hij ermee naar de politie gaat, moet hij namen noemen. Dat leidt dan naar nummer negen, waar de recherche niets aan heeft, want de echte dief is dan nog niet te traceren. Daarom gaat een werk vaak in de fik. Dat is de reden, dat wereldwijd maar acht procent van de gestolen kunst terugkomt. In Nederland zitten we tegen de 100 procent aan. Ons oplossingspercentage is zo hoog, omdat de politie nu achter ons erfgoed aangaat en niet achter de dader. Heel goed, er is ook niemand vermoord.”

Brand noemt dan ook geen namen. “Als ik criminelen zover krijg een kunstwerk terug te geven, geef ik ze mijn woord dat ik ze er buiten houd. Ik ben het irritante steentje in de schoen, als ik lang genoeg zeur, gooien ze het schilderij wel naar mijn hoofd.”

Ik ben de enige burger, die dit doet. In Nederland zijn twee agenten voltijds bezig met kunstroof. Ik werk fijn met ze, ze bellen de politie in het buitenland, dat ze de rode loper voor me moeten uitleggen als ik kunst terugbreng. Ze zijn wel eens jaloers op me, om ergens aan te bellen moeten zij eerst formulieren invullen. Ik spring op de tram en bonk op de deur. Maar zij hebben meestal een pistool op zak, ik moet zorgen, dat ik niet in een situatie verzeil, waarin ik er eentje nodig heb.”

Bang is hij niet. “Ik heb eens afgesproken in een bos om tien uur ’s avonds, stonden er drie gemaskerde mannen tegenover me. Met een beetje geluk gaan die maskers snel af en liggen we even later dubbel bij een potje bier. Zoveel nervositeit betekent ook dat het lachen, gieren brullen is. Andersom staan zij bij de eerste ontmoeting ook te zweten. Ze vermoeden een rechercheur achter iedere boom, maar dat is niet zo.”

Dit werk is zestien uur per dag, zeven dagen in de week. Overdag werkt de wet, als de laatste agent het licht uit doet, worden de criminelen wakker.

Hij beweegt zich gemakkelijk in alle kringen. “In Oekraïne kreeg ik de veiligheidsdienst achter me aan, de hoogste baas kwam nog vrede met me sluiten in het Westfries Museum. Bij het opsporen van het mozaïek van Cyprus, sloot ik een deal met een maffiabaas, die op de vlucht was voor Interpol. Hij wist, dat hij vroeg of laat gepakt zou worden, zodat ik nog kon getuigen, dat hij in de tussentijd iets goeds had gedaan.”

Brand kijkt nergens meer van op. “Na de vondst van de halve Rijkskanselarij, ben ik de laatste, die zegt, dat iets niet kan. King Arthur, ik ben naar hem genoemd, is een mythische figuur, maar wie zegt, dat hij niet echt heeft bestaan? Misschien vind ik ooit wel een zegel in een kluis of zo. Of de Barnsteen kamer van het tsarenpaleis, die door de Duitsers naar Koningsbergen werd gebracht, en daar naar verluidt werd gebombardeerd. Maar er zijn geruchten…

Televisie

Soms vertelt Brand op televisie, dat hij weet wie de gestolen oude meester in huis heeft. “Dan weet ik, waar er een nat lapje op het hoofd gaat.” Glimlachend: “Natuurlijk ontkennen ze eerst, maar ik kom altijd terug. De belangrijkste kunstvoorwerpen uit de geschiedenis worden bij sjeiks, koningen en popsterren gevonden.” Jaren geleden bracht hij naar buiten dat stukken van het Meissen servies, door nazi’s geroofd van de Joodse familie Gutmann, waren teruggevonden in Paleis Het Loo. Prinses Juliana had het in 1975, onwetend van de herkomst, gekocht. “Veel mensen, die – onbewust – nazi roofkunst hadden, schonken dat als ze erachter kwamen meteen aan nazaten van de eigenaren. Met die wetenschap konden ze er niet meer van genieten.”

Zijn laatste boek, ’De Paarden van Hitler’, wordt verfilmd en is vertaald in het Engels, Spaans, Frans en Hongaars. Van de week werd bekend gemaakt, dat omroep Max met een tweede serie van De Kunstdetective komt, waarbij hij live met de camera wordt gevolgd.

Van Gogh roof

Arthur Brand geniet van zijn leven vol kleurrijke figuren. “Op Octave Durham, de beroemde Van Gogh rover, heb ik jarenlang gejaagd. Als we elkaar tegenkomen, is er eerst een stare down, maar dan drinken we een biertje op een terras en probeer ik uit te vogelen, waar hij mee bezig is, en hij wat ik doe.’’

Op een dag loop ik door Albert Heijn, op zoek naar een pizza Hawaii, kom ik Okkie tegen. Die begint me in het oor te fluisteren hoe de Van Gogh roof echt is gegaan, de zaak is toch verjaard. Hij blijft meelopen. Thuis merk dat ik een pizza Pollo heb gekocht. Daar hou ik helemaal niet van.”

Kunstboef en kunstdetective in een vertrouwelijk één tweetje. “Toen ik die ene nacht, voor ik hem kon afleveren, die Picasso boven mijn bank had hangen, móest ik daar met iemand over praten. Toen heb ik Octave gebeld, die weet wat het is om gestolen kunst thuis te hebben. Hij lachte en zei: Moet je straks toevallig nog de deur uit?

Noordhollands dagblad, 13 oktober 2019

https://www.noordhollandsdagblad.nl/

Meer informatie:
https://robscholtemuseum.nl/?s=Arthur+Brand
https://robscholtemuseum.nl/?s=Michel+van+Rijn