Huub Mous – Benoem kandidaat Dalstar tot stadsperformer (video) + De kleur van Friesland: beeldende kunst na 1945 + Joost Zwagerman en de Maximalen

Benoem kandidaat Dalstar tot stadsperformer (video)

Van de week kwam mij ter ore, dat Koos Dalstra in de race is voor de vacature van stads performer van Leeuwarden. Bij deze ondersteun ik van harte zijn kandidatuur. De gemeente Leeuwarden is op zoek naar een jong talent, voor wie deze functie een springplank kan zijn naar andere podia. Dalstra is met zijn 58 jaar geen jong talent te noemen, maar hij is wel “eeuwig jong van hart”. Bovendien is hij de grootste performance kunstenaar, die Friesland heeft voortgebracht. In het grensgebied van poëzie en beeldende kunst is hij al decennia lang een pionier. Hij heeft de performance als discipline vernieuwd door bruggen te slaan tussen ritueel en taal. Dalstra werd op 18 oktober 1950 geboren op het terrein de vliegbasis in Leeuwarden.

18.10.50

Dat jaar
Die maand
Deze dag
Mocht ik een einde maken aan
Het ongestoord genieten
Van het spel
Van veer met twijg

Dalstar groeide op in Sneek, waar hij op de zolder van zijn ouderlijk huis een miniatuur museum bouwde. Als kind was hij “altyd in bytsje rûch”, zoals zijn moeder wel eens vertelde. Vader Dalstra, die als hoofd van de acquisitie afdeling van de Leeuwarder Courant verantwoordelijk was voor de spectaculaire groei van dit dagblad in de tijd van de wederopbouw, verwierf ook bekendheid op het terrein van het Friese amateurtoneel. Hij stierf in het harnas aan een hartaanval, voor het kantoor van de LC op de Noorderweg. Al in 1983 voerde Dalstar in Leeuwarden zijn eerste performance uit, die was bedoeld als protest tegen het opheffen van de Nederlandse editie van Operaesje Fers. Voor de goede orde volgt hier een beknopt overzicht van zijn activiteiten en kwaliteiten.

In september 1984 stelde Aiko van Hulsen zijn galerie in Leeuwarden open voor een groep kunstenaars onder wie Koos Dalstra. Het was een historische gebeurtenis, omdat hij als begindatum geldt voor de Maximalen, een groep dichters en kunstenaars, die door Koos Dalstra werd opgericht en die tussen 1984 en 1989 furore maakte. De beweging was volgens Pieter Boskma een reactie op “het verstarde, ingedutte, hermetisch academische poëzieklimaat van de jaren tachtig, dat gedomineerd werd door een hele generatie epigonen van Kouwenaar en Faverey, zoals T. van Deel en Wiel Kusters.” Bij de de eerste presentatie van de Maximalen in Leeuwarden verscheen ook een “Maximalistisch manifest” bestaande uit 200 stellingen. Zij hebben niet zozeer een bepaalde stijl gemeen dan wel een bepaald levensgevoel, een “tamelijk failliet levensgevoel”. “Maximale poëzie,” zo wordt beweerd, “is een LAT relatie tussen grimmigheid en koketterie”.

Joost Zwagerman formuleerde het als volgt: “Maximalisme is de kunst van het grote gebaar, waarbij dan ook alles wordt geannexeerd, hoge en lage kunst, de liefdeslyriek en de pornografie, cocaïne en gezondheidscultus, kortom de Tros en de Held.” Het Maximalisme is oorspronkelijk een term van Koos Dalstra. In een jongste aflevering van De Held liet hij weten de term “Maximalisme” terug gaat op Peter Klashorst, Gerald van der Kaap. Paul Blanca en hemzelf, die het woord in 1984 na een kortstondig interview in New York introduceerden. Klashorst had daar de gewoonte Kaap des ochtends uit zijn bed te bellen en door in het antwoord apparaat te toeteren: “Wakker worden Kaap, het is vandaag een maximale dag!” Beroemd zijn ook de woorden van Dalstra: “Poëzie moet de hel zijn doorgegaan, anders vliegt zij niet de hemel in”.

Bij het afscheid van het modernisme, dat zich in de jaren tachtig voltrok, heeft de schrijver performer Koos Dalstra en bijzondere rol gespeeld. De “Maximalen” hebben zich radicaal afgezet tegen het formele minimalisme van hun voorgangers, zoals ook veel beeldende kunstenaars in die tijd verzet aantekenden tegen de strakke dogma’s van het modernistische neo constructivisme van de decennia daarvoor. Koos Dalstra, die zich eind jaren tachtig “Dalstar” ging noemen, geen aardappelras zoals Michaël Zeeman vilein opperde – publiceerde een aantal dichtbundels, schreef een novelle en voerde sinds begin jaren tachtig een groot aantal performances uit. Meerdere daarvan voerde hij uit in Friesland, waarmee hij altijd een bijzondere band heeft gehouden.

Dalstar schrijft staccato, in korte zinnen, soms cryptisch en raadselachtig, dan weer lyrisch en met brede gebaren. Hij heeft geen stijl, hij speelt met stijlen. In zijn gedichten nemen tekens vaak de plaats in van woorden. ‘Prachtig’ en ‘nacht’, worden consequent gespeld als ‘pr8chtig’ en ‘n8cht’. En de zin “Er is geen thee” wordt “R ≠ T”, een spelling, die doet denken aan muziek van hedendaagse rap groepen. Daarmee was Dalstar in die late jaren tachtig zijn tijd ver vooruit. De taal wordt door hem ingedikt, terug gebracht tot een bewegingsritme. De klank neemt een andere vorm aan, zodat het woord voor het oog eventjes los weekt van zijn feitelijke betekenis. Soms gebruikt hij ook woorden of een opeenvolging van klanken, die opeens ook een heel andere betekenis blijken te hebben. Dit soort subtiele verschuivingen tussen vorm en inhoud is misschien wel kenmerkend voor zijn werk. Kortom, Dalstar is bij uitstek een postmodernist, dat wil zeggen: iemand de ironie tot theater verheft, die hokjes doorbreekt, disciplines vermengt, zapt van hoge naar lage cultuur, het podium betreedt en de zuivere literatuur besmet met non literaire, zo niet exotische elementen.

Tijdens het Frysk Festival in 1995, dat als thema had “Salut au monde” – naar het gelijknamige lange gedicht van Walt Whitman – ging Dalstra op zoek naar wat hij noemde “het poëtisch systeem van Friesland”. Hij selecteerde een aantal locaties, die een relatie hadden met persoonlijke herinneringen. Hier werden handelingen uitgevoerd en teksten voorgedragen en landmetingen verricht. Zo ontstond een zich telkens vernieuwend site specific ritueel, dat, zoals hij het zelf verwoordde, “het culminerend effect moest krijgen van de rondvlucht van een boemerang.” Vorig jaar opende en sloot de tentoonstelling “De Kleur van Friesland” in het Fries Museum met een performance van Koos Dalstra. Ik hoop, dat dit niet zijn laatste optreden in Leeuwarden is geweest. Dalstra zal als stads performer Leeuwarden op de kaart kunnen zetten als een stad, die nooit meer slaapt. Kies Koos Dalstra. Hij is de Keizer van Friesland !

Koos Dalstra zoekt scherven van zijn leven op de Oldehove (video)

Liwwadders – Nieuws uit Leeuwarden e.o. – Koos Dalstra

Gepubliceerd op 10 jun. 2008

Kunstenaar Koos Dalstra zoekt scherven van zijn leven op de Oldehove

Reacties:
https://www.youtube.com/watch?v=vsUtJ3hLlhE

Zoekend naar scherven uit zijn leven beklom oud Leeuwarder en kunstenaar Koos Dalstra vanmiddag de Oldehove in Leeuwarden. Op de winderige trans vertelde hij voor de camera van http://liwwadders.nl over zijn nieuwe kunstproject, jeugdvriend Adam Vondeling en de Goede Herderkerk.

Koos Dalstra

Koos Dalstra (Leeuwarden 1950) is dichter en performer. Maakte in de jaren tachtig deel uit van de groep De Maximalen. Was auteur van het manifest Maximale Kunst. Woonde en werkte in New York, Amsterdam en tegenwoordig in Vlissingen. Noemt zichzelf Dalstar, werkt samen met Marion van Wijk. Publiceerde diverse dichtbundels, o.a. Etage en de novelle De Palingvijver. Voerde tijdens het Frysk Festival 1995 meerdere performances uit in Fryslân. Later ook een project rond het middelpunt van Fryslân (Simmerbarren 1998) en samen met Peter Baren project rond het geofysisch middelpunt van Zeeland (Abbey Road 2000).

Rob Scholte: Dalstra heeft het gedaan!

Op 24 november 1994 stapten kunstenaar Rob Scholte en zijn vrouw Micky Hoogendijk bij de Laurierstraat in Amsterdam in de donkerblauwe BMW van Scholte. Toen Scholte wilde wegrijden, ontplofte een handgranaat onder de auto. Scholte raakte zwaargewond. Zijn beide benen moesten boven de knie worden geamputeerd. Hoogendijk, die van Scholte in verwachting was, kreeg een miskraam. De dader van de aanslag is nooit gevonden. Een van de theorieën was dat de aanslag was bedoeld voor de advocaat Oscar Hammerstein, maar dat de dader zich in de auto had vergist. Hammerstein reed in eenzelfde type BMW, van dezelfde kleur, en met bijna hetzelfde nummerbord, die in de buurt stond.

Scholte zelf beschuldigde aanvankelijk een collega kunstenaar, de aan de zelfkant levende fotograaf Paul Blanca. Later kreeg de dichter Koos Dalstra de schuld (een zaak, die sindsdien is geschikt). Andere theorieën hebben als uitgangspunt, dat Scholte zich indertijd bewoog in een schimmig milieu van kunstenaars, cocaïnedealers en witwas praktijken, ook beschreven door Joost Zwagerman in diens roman Gimmick!. In die gedachtegang zou de aanslag een waarschuwing zijn geweest voor gok schulden, cocaïneschulden, of niet nagekomen verplichtingen. Bron Wikipedia: https://nl.wikipedia.org/wiki/Rob_Scholte.

Liwwadders – Nieuws uit Leeuwarden e.o. – Panorama op Leeuwarden vanaf de Oldehove

Gepubliceerd op 10 jun. 2008
Panorama op Leeuwarden vanaf de Oldehove

Reacties:
https://youtu.be/hIAPFhot2Ag

Liwwarders, Echt alles over Leeuwarden, 21 februari 2009

http://www.liwwadders.nl/huub-mous-benoem-kandidaat-dalstar-tot-stadsperformer-video/

De kleur van Friesland: beeldende kunst na 1945

https://books.google.nl/books?id=5fYOktI6340C&pg=PA255&lpg=PA255&dq=huub+mous+koos+dalstra&source=bl&ots=SLsdWsBuy7&sig=fc36-XlJEl3zIsrRUFXQc8jlgRk&hl=nl&sa=X&ved=0ahUKEwigmsWLzoPXAhUIVhoKHVfQAG4Q6AEIVTAL#v=onepage&q=huub%20mous%20koos%20dalstra&f=false

Joost Zwagerman en de Maximalen

Dit schilderij van Koos Dalstra hangt al heel lang bij mij thuis in het trappenhuis. De titel is: “Joost Zwagerman en de Maximalen”. De uit Sneek afkomstige kunstenaar, dichter, schrijver en performer Koos Dalstra heb ik in 1994 voor het eerst leren kennen in de aanloop van het Frysk Festival, dat het jaar daarop zou plaatsvinden. Het schilderij laat een nog al ruig en expressief geschilderde voorstelling zien, die moeilijk te duiden is. Een zwevende vis en wat primitieve figuren. Ik heb de moeder van Koos Dalstra ooit eens liefdevol over haar zoon horen zeggen: “Ach, as lyts bern al wie hy in bytsje rûch.”

Wonderlijk genoeg heb lk vorige week, toen het bericht bekend werd, dat Joost Zwagerman zelfmoord had gepleegd, geen moment een associatie gehad met dit schilderij. Ik kreeg het in 1995 cadeau van Koos Dalstra als dank voor de steun, die ik hem had mogen geven bij zijn performance reeks tijdens het Frysk Festival. Ik voelde mij er wat verlegen mee. Het schilderij heeft eerst nog een tijd lang in het Fryslânhûs gehangen, maar in 2003, toen Keunstwurk daar weg trok om plaats te maken voor de Pop Academie, heb ik toch maar mee naar huis genomen. Ik kijk er nu elke dag naar als ik naar boven de trap op ga.

Koos Dalstra werd op 18 oktober 1950 geboren op het terrein de vliegbasis in Leeuwarden.

18.10.50
Dat jaar
Die maand
Deze dag
Mocht ik een einde maken aan
Het ongestoord genieten
Van het spel
Van veer met twijg

Dalstra groeide op in Sneek, waar hij op de zolder van zijn ouderlijk huis een miniatuur museum bouwde. Vader Dalstra, die als hoofd van de acquisitie afdeling van de Leeuwarder Courant verantwoordelijk was voor de spectaculaire groei van dit dagblad in de tijd van de wederopbouw, verwierf ook bekendheid op het terrein van het Friese amateurtoneel. Hij stierf in het harnas aan een hartaanval, voor het kantoor van de LC op de Noorderweg.

Joost Zwagerman - Gimmick!

Joost Zwagerman – Gimmick!

Koos Dalstra heeft Joost Zwagerman goed gekend. Zwagerman heeft in zijn boek Gimmick! een beeld van de Amsterdamse kunstscene van de jaren tachtig geschetst, waarin Koos Dalstra een prominente rol speelde. De titel Gimmick!, zo wordt wel beweerd, zou ontleend zijn aan de Amsterdamse discotheek Roxy. Gimmick! zou een sleutelroman zijn. waarin Dalstra voorkomt onder de naam ‘Groen’ en Rob Scholte onder de naam ‘Ekhardt’. Zwagerman zelf heeft overigens altijd ontkend, dat Gimmick! een sleutelroman zou zijn. In die roerige jaren tachtig was Dalstra – die zich ook vaak Dalstar noemde (‘Toch geen aardappelras?’ zei Michaël Zeeman ooit) – ook actief in Leeuwarden.

Zo voerde hij als in april 1983 actie tegen verdwijnen van de Nederlandse lijn van Operaesje Fers in Café de Pauw in Leeuwarden. Aan die actie wordt ook deel genomen door Kees ‘t Hart. ‘De uit Sneek afkomstige Koos Dalstra zal met een oude brandweerbus voor de Pauw de aandacht trekken van de voorbijgangers, opdat deze doordrongen raken van de alarmsituatie waarin de Nederlandstalige lijn van de dichters telefoon zich bevindt.’ Zo stond destijds te lezen in de Leeuwarder Courant. In de krochten van mijn computer vond ik nog een foto, die in die tijd moet zijn genomen. Dalstra staat hier voor die oude brandweerbus samen met Aiko van Hulsen. De foto is van zeer slechte kwaliteit, maar vanwege het historisch belang laat ik hem hier toch zien.

Koos Dalstra met Aiko van Hulsen bij Dalstra's brandweerauto

Koos Dalstra met Aiko van Hulsen bij Dalstra’s brandweerauto

Overigens zag het bestuur van de Operaesje Fers zich na deze actie direct geconfronteerd met een forse declaratie van de kosten, die Koos Dalstra op de avond van de Pauw had gemaakt, waarschijnlijk was dat voor de huur van die oude brandweerbus. De toenmalige secretaresse van het bestuur, Analys Dalstra, had haar broer daar middels een brief toestemming voor gegeven zonder dat de overige bestuursleden daarvan op de hoogte waren. Analys heeft toen nog dezelfde avond voor het bestuur bedankt. Kees ‘t Hart betoogde vervolgens, dat er geen kosten meer zouden worden gedeclareerd. Kees ‘t Hart en Koos Dalstra zouden tot eind van het jaar de Hollandse lijn van Operaesje Fers in de lucht houden.

In september 1984 stelde Aiko van Hulsen zijn galerie open voor een groep, die zich inmiddels ‘de Maximalen’ noemde, met o.a Sonja Oudendijk, Guida Stoop en Sandra Derks. De titel van die expositie was: ‘Pièce de résistance’. De opening, die werd opgeschrikt door een performance van Koos Dalstra, was een doorslaand succes. De act van Dalstra was geënt op zijn grootvader van moeders kant, de lappenkoopman uit Joure van het bedrijf Lapekoer, dat tot op de dag van vandaag wordt voortgezet door neef Sjoerd Ferwerda in Joure.

Niet alleen Freek de Jonge, maar ook de hele Amsterdamse kunstscene was aanwezig. Het was een historische gebeurtenis, omdat hij als begindatum geldt voor de Maximalen, een groep dichters, die door Koos Dalstra werd opgericht en tussen 1984 en 1989 furore maakte. Bij de tentoonstelling verscheen ook een ‘Maximalistisch manifest’ bestaande uit 200 stellingen. Rudy Hodel kon als recensent van de Leeuwarder Courant het gebeuren wat minder waarderen. ‘Holle maximale kunst’ luidde de kop van zijn kritiek.

“Koos Dalstra die zich met veel verve als hoofdwoordvoerder van het hele – uit het alternatieve kunstenaarsmilieu stammende – gebeuren opwerpt, gaat lekker te keer als een schreeuwende marktkoopman.”

Maximalisme’ is oorspronkelijk een term, die door Dalstra werd bedacht. Dalstra was ook de initiatiefnemer van de beweging. Joost Zwagerman was de literaire woordvoerder. De beweging was volgens Pieter Boskma een reactie op ‘het verstarde, ingedutte, hermetisch academische poëzieklimaat van de jaren tachtig, dat gedomineerd werd door een hele generatie epigonen van Kouwenaar en Faverey, zoals T. van Deel en Wiel Kusters.’ De term ‘Maximalisme’ zou teruggaan op kunstenaars als Peter Klashorst, Gérald van der Kaap, Paul Blanca en Dalstra zelf.

In 1988 verscheen de bloemlezing ‘Maximaal’ (In de Knipscheer, Haarlem) met gedichten van Pieter Boskma, Bart Brey, Koos Dalstra, René Huigen, Johan Joos, Arthur Lava, Tom Lanoye, K. Michel F. Starik, René Stoute en Joost Zwagerman. ‘Zij hebben niet zo zeer een bepaalde stijl gemeen, dan wel een bepaald levensgevoel, een tamelijk failliet levensgevoel’ (Leeuwarder Courant van 24 juni 1988).

Het Maximalisme was volgens Koos Dalstra een pure p.r. stunt, een datum in de poëzie, een blikseminslag, niets meer en niet minder. Het schokeffect van die energieflits echoot nog steeds door. Alle jongere poëzie generaties refereren daaraan, positief dan wel negatief. ‘Het was een droom, die moest worden uitgevoerd. Het gevolg waren vele verschillende soorten poëtische wolken binnen het literaire landschap’ Informatie per mail van Koos Dalstra.

De beweging raakte in opspraak door een incident tijdens een poëzie avond op 2 oktober 1988 in Delft, waarbij Michaël Zeeman een teil met (verse) vis over zich heen kreeg naar aanleiding van zijn eerder in de Leeuwarder Courant verschenen kritiek op de Maximalen onder de kop ‘Teil met rotte vis’ (Leeuwarder Courant, 8 juli 1988).

Koos Dalstra, Affiche Frysk Fesival 1995 (foto Gerard Groenewoud)

Koos Dalstra, Affiche Frysk Fesival 1995 (foto Gerard Groenewoud)

Tijdens het Frysk Festival in 1995, dat als thema had Salut au monde – naar het gelijknamige lange gedicht van Walt Whitman – ging Dalstra op zoek naar wat hij noemde ‘het poëtisch systeem van Friesland’. Hij selecteerde een aantal locaties, die een relatie hadden met persoonlijke herinneringen. Hier werden handelingen uitgevoerd en teksten voorgedragen en landmetingen verricht. Zo ontstond een zich telkens vernieuwend site specific ritueel, dat – zoals hij het zelf verwoordde – ‘het culminerend effect moest krijgen van de rondvlucht van een boemerang.’ Er ontstonden markeringen op de kaart van Friesland, die verbonden konden worden door herkenbare lijnfiguren, een ‘Gestalt’, zoals dat heet. In de omtrek bijvoorbeeld van de voormalige gemeente Baarderadeel werd opeens de gestalte van een baard zichtbaar.

Op 23 september van dat jaar, de dag van de 650 jarige herdenking van de slag bij Warns werd het project afgesloten met een performance, die precies een etmaal duurde: van 13.45 uur tot 13.45 uur. Dalstra had oog voor detail, zoals exacte coördinaten op de kaart en terugkerende patronen van de tijd. Als voorbereiding van zijn project nam hij, in de zomer voorafgaande aan het festival, een kwartaalabonnement van de Leeuwarder Courant.

Elke dag spelde hij alle pagina’s tot in de kleinste berichten, zodat hij alles te weten kwam over ballonvaarten, skûtsjes, kaats partijen, de woekering van een vreemd kruid in de sloten van Gaasterland en zeldzame vlindersoorten, die zomers in Friesland telkens weer opduiken. Een jaar later verbaasde hij zich over de strakke regelmaat, waarin alles – tot in de kleinste details – weer terug leek te keren. Friesland was in zijn ogen één groot ecologisch systeem waarin alles met alles samenhangt.

Kees ’t Hart, die Koos Dalstra nog kende uit de jaren tachtig, had hem uitgenodigd voor dit project. In de zomer van 1994 zocht ik Dalstra voor het eerst op. Hij zat in een groot winkelpand aan de Overtoom in Amsterdam. Dat is die lange straat – parallel aan het Vondelpark – die Amsterdam West scheidt van Amsterdam Zuid. Ik heb er als kind vaak gefietst. Het pand aan de Overtoom, waar ik Dalstra voor het eerst zag, was leeg komen te staan, maar de inboedel was er nog. Een ratjetoe van oude meubels, tafels, stoelen, ledikanten, klerenkasten, plantenbakken… oude rommel, mogelijk afkomstig uit achtergelaten inboedels, die hier waren geparkeerd.

Van al die rotzooi had Dalstra een installatie gemaakt. Het bijzondere was dat niemand kon zien, dat het een installatie was. Alleen Dalstra zelf. Hij had de boel zodanig opnieuw geordend en gestapeld, dat het voor hemzelf betekenis had gekregen. Zo leidde hij me rond door een labyrint van zijn eigen verbeelding. Hij vertelde mij, dat hij als kind al in zijn ouderlijk huis in Sneek een ‘Fries Museum’ gebouwd uit oude troep, die hij op zolder had gevonden. Hij was niet alleen directeur, maar ook portier en suppoost van dit museum en leidde wie dat wilde tegen betaling rond. Ik voelde mij in een vergelijkbare positie beland. Rondgeleid worden door een onbegrijpelijk universum, dat wel degelijke een betekenis moest hebben. Maar welke?

Later begreep ik pas dat deze vraag de sleutel vormt voor werk van Dalstra. Het poëtisch systeem, waar hij in Friesland naar op zoek ging, was in feite een onbegrijpelijk systeem, een soort patafysica, zoals de dadaïsten dat noemden. Ook de poëzie van Dalstra heeft dergelijke absurdistische trekken. Dat wil zeggen, een absurdisme, dat in feite helemaal geen absurdisme is, maar een eigen logici volgt, die vaak alleen voor de maker zelf te volgen is. Dalstra schrijft staccato, in korte zinnen, soms cryptisch en raadselachtig, dan weer lyrisch en met brede gebaren. Hij heeft geen stijl, hij speelt met stijlen. In zijn gedichten nemen tekens vaak de plaats in van woorden. ‘Prachtig’ en ‘nacht’, worden consequent gespeld als ‘pr8chtig’ en ‘n8cht’. En de zin ‘Er is geen thee’ wordt ‘R ≠ T’, een spelling die doet denken aan muziek van hedendaagse rap groepen.

Daarmee was Dalstar in die late jaren tachtig zijn tijd ver vooruit. De taal wordt door hem ingedikt, teruggebracht tot een bewegingsritme. De klank neemt een andere vorm aan, zodat het woord voor het oog eventjes los weekt van zijn feitelijke betekenis. Soms gebruikt hij ook woorden of een opeenvolging van klanken, die opeens ook een heel andere betekenis blijken te hebben. Dit soort subtiele verschuivingen tussen vorm en inhoud is misschien wel kenmerkend voor zijn werk. Kortom, Dalstra is bij uitstek een postmodernist, dat wil zeggen: iemand de ironie tot theater verheft, die hokjes doorbreekt, disciplines vermengt, zapt van hoge naar lage cultuur, het podium betreedt en de zuivere literatuur besmet met non literaire, zo niet exotische elementen.

Maar terug naar die installatie in het verlaten winkelpand aan de Overtoom. Dalstra wilde, dat deze verzameling ouwe troep – want meer was het niet – als vertrekpunt zou gaan dienen voor zijn zoektocht naar het poëtisch systeem van Friesland. Daarom moest alles naar Leeuwarden worden overgebracht. Ik heb toen een vrachtwagen laten komen en de hele inventaris laten opslaan op de zolderverdieping van de Arendstuinschool die toen toevallig leeg stond. Hert rare is, dat Dalstra deze spullen, toen hij eenmaal in Friesland was, nooit heeft gebruikt. Het is jaren later allemaal bij het grofvuil terecht gekomen, toen de Arendstuinschool werd ontruimd.

Een dergelijke absurde wending in het creatief proces zou zich in de aanloop van het project nog een paar keer herhalen. We vroegen subsidie voor hem aan bij Fonds voor de Letteren en de Mondriaan Stichting. Die subsidie werd toegekend, maar het dikke pak documentatie, dat de aanvraag vergezelde, werd door een ambtenaar per abuis achtergelaten in de trein tussen Amsterdam en Den Haag. Toen ik het later op wilde halen in het NS depot van gevonden voorwerpen in een buitenwijk van Utrecht, was het inmiddels vernietigd, verbrand zelfs.

Koos Dalstra met de Friese vlag

Koos Dalstra met de Friese vlag

De laatste performance, die ik van Koos Dalstra zag, was het ritueel waarmee de tentoonstelling De Kleur van Friesland in augustus 2008 werd afgesloten. Het eindigde in een echtelijk gevecht met serviesgoed in de tunnel van het oude Fries Museum. ‘Oil of Ulay – Abramovic of ik’ was de titel, met een verwijzing naar de beroemde performance van Ulay en Abramovic. Daarna is de relatie van Koos in scherven gevallen, zo heb ik later begrepen. De goden mag je niet verzoeken, zelfs niet in de kunst. Op de schoorsteen bij mij thuis liggen nog altijd twee scherven, die van dat slotritueel zijn overgebleven. Koos heeft er later de namen van Marijke en mij op geschreven. Woorden zijn scherven van een uiteengevallen wereld. Het zijn kunstenaars die op zoek gaan naar het verloren verband.

DalstarFoundation – Paradiso Spezzato

Gepubliceerd op 4 jun. 2009

Een film van performer Koos Dalstra.

Reacties:
https://youtu.be/ePbbG0rXnm4

huubmous.nl, 14 september 2015

Reacties:

Wiersma
14 september 2015 op 01:11
Ha, leuk verhaal weer.
En die Koos Dalstar lijkt me een leuke gast. Ik mag hem nu al. Dit soort mensen heeft de wereld gewoon nodig.
Maar ff een dingetje: ‘De goden mag je niet verzoeken, zelfs niet in de kunst.’
Jawel! Juist wel! Goden houden van uitdagingen. Anders is hun leven ook maar saai.
‘Daag eens wat vaker een God uit’ zou ik zo zeggen.
Maar wel netjes blijven natuurlijk, je aan de tien geboden houden, dat soort dingen.
God doet er letterlijk ALLES aan om ons dingen te laten zien.
In het grote, in het kleine. Maar we kijken (lees: zien) nog steeds niet goed.
Of het nou om hennep gaat of CO2, global warming of aardolie, knoflook, L water, curcuma of zilver : we herkennen de patronen (nog) niet. Laat staan de kringlopen.
En dus heb je ‘andersdenkenden’ nodig.
Voor de gein ook maar weer eens een Litmustest.
Wat hebben knoflook en zilver gemeen?
En hoe, wat, waar is dit tot uiting gekomen?

Wiersma
14 september 2015 op 02:38
Overigens nog even een dingetje.
Las net een aardig artikel.
En sorry voor de veelschrijverij maar er is ook echt véél.
Die veelbelovende 21ste eeuw is er wel degelijk, maar wordt u en mij onthouden.
‘Hoe een parasiet van een kat je gedrag, mentale gezondheid en seksuele behoeftes kan beïnvloeden’.
http://www.vice.com/nl/read/how-a-cat-parasite-affects-your-behavior-mental-health-sex-drive/
Anders gezegd. Zou het kunnen dat veel psychische problemen te herleiden zijn tot lichamelijke? Ofwel, domweg virussen, bacterien etc? Zoiets als Lyme disease? Immers, ook vage klachten etc.
Of anders domweg lood en kwikvergiftiging. Lood uit oude waterleidingen en kwik uit vaccinaties.
Want het aantal ‘geestesziekten’ neemt echt dramatisch toe. ADHD, Autisme, Alzheimer etc. Evolutie? Toeval? Of toch iets simpelers?
Niet voor niks was ik geinteresseerd in WAAROM Joost Zwagerman zelfmoord heeft gepleegd.
Was ie niet gewoon besmet met een tot nu toe onbekend virus?
Iig geval weet ik twéé dingen: kankercellen kunnen ook een virus oplopen die dodelijk is voor kanker, maar niet voor gezonde cellen, EN de medische ‘wetenschap’ faalt volkomen al het gaat om bijvoorbeeld astma. Oorzaak – gevolg wisselen.
(en zo vreselijk makkelijk is het dus om artsen te misleiden, want behandelen levert meer op dan genezen)
Anders gezegd. Als God bestaat. Heeft ie dan ‘depression in intelligent lifeforms’ in de eerste Planck seconde na de big bang ook ingebouwd?
Hebben we over duizend jaar nog steeds depressies?
Kunnen spacetravellers zich depressies veroorloven?
Nee. En dus wordt er wel degelijk keihard aan gewerkt.
Maar dat weten u en ik dan weer niet.
En ja, ik begrijp dat ik niet altijd begrepen wordt.

josse de haan
14 september 2015 op 10:12
Thomas Vaessens heeft in zijn boek DE REVANCHE VAN DE ROMAN (2009) veel over het postmodernisme en laat-postmodernisme geschreven. Joost Zwagerman is hier zijn idool. Ik vond het allemaal wat eenzijdig en heb daar in DE MOANNE (2010) een commentaar op geschreven. Het is opgenomen in mijn boek FROZEN MOONLIGHT YN MYN HANNNEN ((2013).
Voor Vaessens is Zwagerman het prototype van de moderne geëngageerde schrijver, die niet alleen schreef, maar ook op radio, televisie en in tijdschriften zijn stem liet horen. Volgens Vaessens voor een schrijver noodzakelijk. De roman is dood volgens Vaessens. Schrijvers moeten zich mengen in het maatschappelijk debat.
Vaessens besteedt veel aandacht aan de negatieve kritieken op het literaire werk van Zwagerman. Hij stelt dat het post-modernisme van Zwagerman de toekomst heeft. Ik heb gesteld in mijn kritiek op Vaessens dat Zwagerman in de theorie van Vaessens past, of dat de theorie van Vaessens bij Zwagerman past.
Volgens Vaessens heeft de ‘hoge’ cultuur verloren van de ‘lage’ cultuur. Zwagerman geeft in de ogen van Vaessens het het voorbeeld.

Huub Mous
14 september 2015 op 10:36
Beste Josse. Als het om ‘een idool’ gaat, dan was voor Vaessens in zijn boek toch vooral Mulisch dat en niet zozeer Zwagerman. In 2012 schreef ik over Vaessens’ boek De Revanche van de roman het volgende:
‘Harry Mulisch gelooft niet meer in de roman. Met die kop opende op 2 oktober 1968 de kunstpagina van De Volkskrant.’ En met deze zin opende Thomas Vaessens zijn boek De revanche van de roman (2009). Maatschappelijk engagement is de laatste jaren weer terug in de roman, terwijl dat lange tijd is weggeweest. Vaessen onderscheidt drie periodes: het humanistisch modernisme, dat tot in de jaren zestig heeft geduurd; het postmodernisme dat daarna kwam en het laat-postmodernisme dat sinds kort de toon aangeeft. De relativering van alle waarden, waar het postmodernisme op uit was, kreeg een tegenbeweging, omdat de postmoderne auteurs hiermee uiteindelijk zichzelf buitenspel hadden gezet. Daar is iets voor te zeggen. Ik kan me nog herinneren dat ik zo’n tien jaar geleden een keer tegen Kees ‘t Hart heb gezegd: ’Nee Kees, alleen met ironie red je het niet.’ Hij keek me toen wat schaapachtig aan, maar ik had natuurlijk wel gelijk.
Dat besef is in de afgelopen jaren bij meerdere romanciers doorgedrongen, tenminste als we Vaessens mogen geloven. Wanneer en waarom die omslag zich heeft voltrokken, wordt in zijn boek niet zo duidelijk. De postmodernisten zouden uiteindelijk geen achterban meer hebben, omdat ze alles onderuit hadden gehaald. Er was niets meer waar nog in te geloven viel, en dat willen de mensen niet. Wonderlijk genoeg gaat Vaessens slechts terloops in op de aanslagen van 11 september en noemt hij niet de moord op Theo Van Gogh. Je zou toch zeggen dat dit breekpunten zijn geweest in het postmodernisme, voor zover die ooit in Nederland is ingedaald. Niet alleen het postmodernisme was daarna voorgoed afgelopen, maar ook de terugkeer naar een humanistisch modernisme van de jaren vijftig, al had Balkenende dat graag anders gewild met zijn pleidooi voor normen en waarden.
De laatste jaren zijn alle kunstvormen langzaamaan in een crisis geraakt. Kunst en literatuur hebben zich nagenoeg volledig uitgeleverd aan de cultuurindustrie, die voor een groot deel door de overheid wordt gesubsidieerd. De bezuinigingen van dit kabinet komen dan ook niet uit de lucht vallen. Eerst ging het cultuurideaal van het modernisme failliet. Cultuur staat niet meer voor een tijdloze waarde die hoe dan ook respect afdwingt. Ook de sociale en geografische kunstspreiding is vandaag de dag niet meer het doel,waar naar we streven. ‘Kunst is goed, omdat het moet,’ wie hoor je dat nog zeggen? In de regering niemand meer, vrees ik. Tegenwoordig gaat de kunst zelf onderuit, omdat er geen cultuurideaal meer is waar die kunst op stoelt. In dat opzicht is de analyse van Vaessens over ‘de revanche van de roman’ flinterdun. Waar komt een schrijver nog voor op tegenwoordig. Wat valt er te verdedigen of aan te vallen?
Terug naar de jaren zestig dan maar. De zaken, waar Mulisch zich in deze periode in zijn ‘reportages’ op richtte, waren het Eichmannproces (De zaak 40/61), de Provo-rellen (Bericht aan de rattenkoning) en het Cuba van Castro (Het woord bij de daad). Bericht aan de rattenkoning (1966) heb ik onlangs herlezen, maar het was bijna niet om door te komen. Eens temeer begreep ik wat Reve altijd over Mulisch zei: ‘Mullis dat is vullis.’ Willem Frederik Hermans formuleerde het iets subtieler: ‘Harry Mulisch, die leidt de wereldrevolutie vanaf het balkon van sociëteit De Kring.’ Het maatschappelijk engagement van de jaren zestig was een farce, die opgevoerd werd door enkele narcistische salonsocialisten en wat pokdalige studenten die de puberteit niet ontgroeid waren. De jaren zestig hebben nooit bestaan. Ze leven alleen voort in het geheugen van babyboomers zoals ik.

josse de haan
14 september 2015 op 11:02
Goedemorgen Huub,
Ik noem in mijn artikel Boon, Nooteboom, Hermans en Mulisch die elk op hun wijze geëngageerder waren dan de postmodernisten die Vaessens aangeeft.
Uit zijn namenregister blijkt dat hij Zwagerman een dertig keer aanhaalt, Mulisch een vijftien maal. Uiteraard vond hij Mulisch in zijn maatschappelijke betrokkenheid een voorbeeld voor een volgende generatie. Van die generatie is Zwagerman bij hem favoriet. De analyse van Vaessens is inderdaad ‘flinterdun’ (maar in mijn reactie op jou gaat het over Zwagerman, want die voer je op ivm Koos Dalstra).
Ik eindig mijn kritiek op zijn boek met:
‘Vaessens’ boek overtuigt niet, stijl en inhoud rammelen. Hij schrijft te manipulerend, verdraait feiten (MillenniuM), en negeert vaak schrijvers en ontwikkelingen die niet in zijn ‘theorie’ passen. Goede literatuur is bij definitie geëngageerd – met de taal, met de mens, met de maatschappij’.

Eddy Drost
14 september 2015 op 16:56
Dat Koos Dalstra familie is van de Ferwerda’s uit Joure wist ik niet. Inderdaad: de Lapekoer. Of de Lapekoer nu nog steeds in een steeg staat vanuit de Midstraat weet ik niet. Ik ben daar misschien wel dertig jaar niet geweest. Sjoerd ken ik nog als een grote, wat ruige kerel waar je wel mee kon lachen. Maar wie mij direct ook te binnen schiet na het lezen van Huubs tekst is Sjoerds zus Lipkje. Een hartstikke mooie en aardige meid. Op Google zie ik dat Lipkje inmiddels ook voor het “kunstenaars diploma” is geslaagd en heeft zij, zover ik het kan beoordelen, ook meegewerkt aan de zandsculpturen in Sneek. Mijn broer Marc heeft nog verkering met Lipkje gehad. Nu ik hem hier noem kan ik tot mijn grote genoegen aan de hand van een kleine anekdote aantonen dat er ook Drosten zijn die wel degelijk gevoel voor humor hebben. Mijn lieve moeder, al in de tachtig, valt vlak voor haar huis van de fiets. Ziekenhuis, revalidatiecentrum, maanden. Een jaar later weer van de fiets gevallen. Ziekenhuis, revalidatiecentrum, maanden. Tot overmaat van ramp, het jaar daarop valt moeders nog een keer pijnlijk van de fiets. Weer naar het ziekenhuis en een revalidatiecentrum. Marc zit aan haar bed. Een meneer in een witte jas komt binnen lopen en zegt. Ja, meneer Drost, we moeten uw moeder eerst weer leren lopen. Zegt Marc: het lijkt mij verstandiger als u haar eerst eens leert fietsen.
Jajaja.

marion van wijk
18 september 2015 op 08:23
Hallo Huub, wat een prachtig stuk. Je kan nog steeds schrijven als de beste. Volgens mij is het de basis voor een prachtige biografie. Ik zal het zo aan Koos laten lezen…….. die hier vlak bij mij is. Hartelijke groet,
Marion van Wijk

Dalstar
19 september 2017 op 17:58
Heh hallo Huub,
Per algoritme, wat dus in de analoge tijd toeval heette, kwam je item uit 2015 weer bovendrijven. Destijds las ik je txt met het oog op feitelijke correcties. Dus of je de data wel juist weergeeft, qua plaats en tijd, qua intentie, motief, konventie en norm. De feitelijke standen van zaken en de samenloop der omstandigheden, die beslissend zijn in een correcte beschrijving van een historisch feit, dus een eenmalige gebeurtenis.
Dat bleek al snel onbegonnen werk. Je hoofddoel in de txt bij het schilderij is weliswaar subsumptie van een bepaald geval onder een algemeen gangbare kategorie, in jouw geval een stijlkenmerk, waarover je zelf een mening hebt, zodat je lekker kan uitpakken met wat jij denkt waar het over gaat, echter stemt dat niet overeen met hoe ik er nu op terugkijk.
Ik ben een kunstenaar en maak werk. Zo simpel is het. De interpretatie en rechtvaardiging laat ik over aan de theoretici, waarvan jij sen uitgesproken voorbeeld bent. Alle theorievorming gaat gepaard met een zeker egocentrisme. Bijvoorbeeld het gebruik van het woord: postmodern.
In je txt beschrijf je een expositie in Leeuwarden, 21-09-1984 bij galerie van Hulten. Daar werd een manifest gepresenteerd dat over Maximale kunst ging. 200 stellingen over maximale kunst, waarvan 10 over de inspiratiebron: postmodernisme.
Echter verhef je in je txt de onbelangrijke doodlopende zijstraat tot hoofdmotief van je interpretatie van mijn werk over een periode van 1983-2008.
Dat is jammer. Je gaat citaten van Zwagerman over mij en mijn werk herformuleren. Ik doel op de txt: Maximale Jaren, uit de bundel: Collega’s van God, 1993, Arbeiderspers.
Tja, misschien gold die beschrijving van Zwagerman tot aan dat moment in de kunstgeschiedenis van de maximale stroming, die als enig doel had alle getheoretiseer over stromingen in de poëzie voor eens en altijd op te heffen.
In jaar later kwam de aanslag op Scholte. Bedoeld om een definitief einde te maken aan de postmoderne citeerstijl door een volgende generatie kunstenaars.
Juist in die tijd leerden we elkaar kennen. Terugblikkend denk ik dat de aanslag op Scholte en de zelfmoord van Zwagerman in het kader van de roman Gimmick opnieuw moeten worden bekeken.

Huub Mous
19 september 2017 op 19:57
Heel simpel. De feiten in deze tekst zijn voornamelijk gebaseerd op krantenartikelen in het Delpher-archief. De mythologisering, theoretisering, of wat dan ook, komt niet van mij. Ik schrijf het op zoals ik het aantref. Dat het feitelijk anders is geweest, mag misschien zo zijn. Dan is het zaak de feiten te weerleggen. Je moet de zaak niet groter maken dan het is. De laatste mythe is de mythe zelf.

huubmous.nl, 14 september 2015

http://www.huubmous.nl/2015/09/14/joost-zwagerman-en-de-maximalen/

https://robscholtemuseum.nl/chretien-breukers-huub-mous-zijn-mestkar/

https://robscholtemuseum.nl/chretien-breukers-eerlijk-is-eerlijk-koos-dalstra-heeft-geen-bom-gelegd/