Henriette Bucciarelli – Ook mevrouw Bulte dwaalt door het leven (9): Kerst

Ze woont wel vrij hier, vindt mevrouw Bulte. Als je mevrouw Steen, die zure van hiernaast niet meerekent, heb je hier geen enkele bemoeienis van buitenaf. Maar vanavond zingen ze weer en dat is toch altijd een aanslag op je levensruimte. Het gaat, als je je niet bewust afwendt, tot op het bot.
Ze houden het goed vol, de soldaten van het Leger des Heils. Ze zijn al anderhalf uur bezig met hun christelijke liederen. Hoge noten galmen in de tuin van het bejaardencomplex, waar mevrouw Bulte vlak naast woont. De boodschap moet natuurlijk zo duidelijk mogelijk naar God, begrijpt mevrouw Bulte.
Laat die stakkers toch zingen, Stien, denkt ze. Wees maar mild met het mensdom. Alles begrijpen is alles vergeven.
Maar ze wordt er toch een beetje naar van. Het regent, gelooft ze, ook nog. Wat is de mens toch een kuddedier, bepeinst ze. De absurde dingen die een mens doet om in een groep te mogen.
Al een kwart eeuw is mevrouw Bulte alleen met kerst. En dat is en blijft een teken van een falen. Natuurlijk. Daar draait mevrouw Bulte voor zichzelf geen doekjes om. Maar ze weet uit diepe ervaring, dat de tijd net zo goed met kerst weg tikt en dat dat geleuter over gezellige feestdagen allemaal bluf is.
Wat dat betreft vindt ze het fijn, dat ze drieënzeventig is. Dan heb je de levenservaring om overal de betrekkelijkheid van in te zien. Ze zit genoeglijk en hoeft niets. Ze voelt de stof van de bank onder haar handen. De enige, die ze mist, is haar vader. Ja, niet dat die zo’n lekkere was. Eigenlijk heeft hij haar leven getorpedeerd. Maar nu ze zelf oud is, weet ze wat het hoogste goed op aarde is. De liefde van een ouder voor zijn kind. De rest is helemaal geen liefde.
‘Laat je toch niets wijs maken,’ mompelt ze.
Eindelijk hebben de huilerige klanken afgenomen en is de stilte ingetreden. Ziezo. Ze hadden er zelf ook genoeg van, gelukkig.
Op de televisie is weinig te zien, terwijl met kerst meestal wel aardige programma’s komen.
Ze denkt opeens aan pa en moe. Hoe ze leefden in dat donkere straatje. Ze ziet alles weer zo voor zich. Ze ruikt het zelfs. De geur van het beschimmelde plaatsje achterom. Ach, die hebben het toch ook niet makkelijk gehad in dat ongelukkige huisje. Aan kerst deden ze thuis niet. Welnee, daar was moe veel te zenuwachtig voor. ‘Weg met dat malle gedoe,’ riep ze dan. Ooit zette ze de boom met kerstballen en al op straat. Alles gebroken. De stoep glinsterde nog diep na tot de zomer.
Maar oudjaar vierden ze wel. Toen had ze die avonden als benauwend ervaren. Nu moet ze er glimlachend aan terug denken. De televisie stond aan en was een bron van geluk. Haar zus kwam ook met haar kleintjes. Die kregen advocaat met slagroom. Moe was niet iemand, die er aan dacht gebakjes voor ze te halen.
Opeens is de herinnering zo intens, dat hij overgaat in het heden.
Die ouwe zit gewoon naast haar. Ze hoort hem rochelen. Hij had altijd veel sputum.
Ze begint hardop een gesprek.
‘Ja pa, het dierbare leven… ik ben er nog…’
Ze zegt het heel zachtjes, alsof ze angst heeft, dat hij echt kan horen, hoe ze opeens hardop praat. Ze moet zich echter uiten. Ze zou zo graag alles nog eens met hem doornemen.
‘Ja, ik vind dat zelf ook vreemd,’ gaat ze door. ‘Een mens leeft door, terwijl zijn basis opgehouden heeft er te zijn. De tijd werpt je in een nieuwe vorm. Alleenstaand. Toen je stierf was ik net als jij zo dood als een pier. Ik ging verder als iemand, die eigenlijk niet bestaat. Maar zoiets is aan de buitenkant niet te zien. En zoiets gaat wringen, pa.’
Ze brabbelt maar wat. Maar dat geeft niet. Dat schept moed. Pa kent haar diepste geheimen.
‘Nu ben ik van jouw leeftijd.’ Hier stokt mevrouw Bulte. Ze ziet zichzelf in de spiegel. Ze kijkt naar haar ogen en haar gele, valse tanden. Onvoorstelbaar, hoe een mens verandert en toch dezelfde blijft.
Je kunt je ouders nooit inhalen, bepeinst ze. Nooit met hen als gelijkwaardige spreken. Langzaam ben ik oud geworden. Ik merk er zelf weinig van.
‘Wat vind jij van oude mensen?’ vraagt ze hardop. Haar stem klinkt samenzweerderig.
De stilte in kamer duurt voort en mevrouw Bulte gaat daarom verder met haar bekentenis.
‘Ik vind ze moeilijk ..’ Ze zoekt naar woorden. ‘Ze zijn zo… nuchter. Lopen met hun foto’s te wapperen en hun bezittingen te tellen. Het is allemaal zo banaal. Daarom maken ze een bezadigde indruk, pa. Ze doen geen gekke dingen meer. En ze zijn zo trots. Oh, oh, oh, ze hebben nooit ergens spijt van. Hoe zit dat nou psychologisch? Leg jij dat eens uit, pa.’
‘Ze maken de balans op, pa,’ geeft ze zelf het antwoord. ‘Ze kijken terug in plaats van vooruit. En niemand wil graag toegeven gefaald te hebben. Dus ze moeten het hebben van hun kinderen, die zo goed terecht zijn gekomen, en hun kleinkinderen, die zo goed kunnen leren. Maar wat heeft dat met henzelf te maken? Waarom zijn ze in het leven geworpen? Waarom hebben ze moeten beleven, wat ze beleefd hebben? De oorlog, de ruzies, de dronkenschap. Was het dan allemaal zo een zegen?’
‘Ik geloof ze niet, pa…‘ Ze fluistert nu bijna. ‘Vooral niet als ze zeggen dat ze zo een beste man hadden. Van goud zou hij geweest zijn. Maak dat toch de kat wijs… Dat is de kern, pa. Dat is de eenzaamheid. Dat iedereen liegt. Daarom wil ik wel eens weten, pa, hoe zie jij die dingen?’