Harry Vaandrager – Feuilleton (2.4 & 2.5)

Wat vooraf ging:
https://robscholtemuseum.nl/harrie-vaandrager-feuilleton-1/
https://robscholtemuseum.nl/harry-vaandrager-feuilleton-2-3-2/
https://robscholtemuseum.nl/harry-vaandrager-feuilleton-4-5-6-7/
https://robscholtemuseum.nl/harry-vaandrager-feuilleton-8-9/
https://robscholtemuseum.nl/harry-vaandrager-feuilleton-10-11-12/
https://robscholtemuseum.nl/harry-vaandrager-feuilleton-13/
https://robscholtemuseum.nl/harry-vaandrager-feuilleton-14/
https://robscholtemuseum.nl/harry-vaandrager-feuilleton-15-16/
https://robscholtemuseum.nl/harry-vaandrager-feuilleton-2-1-2-2/
https://robscholtemuseum.nl/harry-vaandrager-feuilleton-2-3-2/

2.4.

“Het moge klaar zijn Rob, jij had het natuurlijk al begrepen, dat ik niet weet wie ik ben. Het valt ook niet mee, steeds weer te veranderen in iets anders. Vorige week was ik een miereneter. Daarvoor een scheermes. En eerder al was ik helmgras, een papegaai en Venus. Ook nog talloze anderen, die ik mij op dit moment niet heug. Nu een steen. Steen zijn bevalt mij zeer. Het beste tot nu toe wat ik geweest ben. Geloof me, keer op keer te moeten metamorfoseren, het is dodelijk vermoeiend. Nu ja, op de keper bekneld helaas juist niet dodelijk. Kon ik maar eeuwig dood zijn. De dood zal al mijn pijnen stillen. Waarom krijg ik steeds weer een nieuw leven ingeblazen? Moet ik dan per se wachten tot moeder gecremeerd word? Of zal ik ook dan uit het vuur, uit de as herrijzen? Betekende vuur niet ooit de zuivering van alles wat smerig was? Wat is er geschied in de tussentijd? Waarom vertelt nooit iemand mij de waarheid? Snap dan eindelijk, ik snak naar bevrijding.

Al de geaardheden van mijn vorige wezens zeul ik mee. Netelig, want stuk voor stuk kunnen ze zich niet met elkaar verzoenen. Een last die nipperlijk te verdragen is. Meer kan ik er niet bij hebben. Moeder trouwens ook niet. Op mijn nachtig schuiladres merk ik dat ze last heeft van het geslurp van de miereneter. Het scheermes met al dat gesnij houdt haar soms wakker. En erger, de papegaai die urenlang achtereen ‘dood dood dood’ snerpt. Schaam mij diep. Aai, onze moeder afgepijnd te zien, dat is een brok slikken. Kan het haast niet aan. Zeg me eerlijk Rob, ben ik aan het drenzen en balken? Is dit een verhaal van een idioot vol geraas en gebral? Zeg ‘t. Mij kan je het toch wel uitboezemen. Wij zijn geen oxymoron, wij hebben hetzelfde bloed, wij zijn in wezen een eenling. Wij zullen ooit sterven in een mensenadem. Anderen hebben voor mij niet afgedaan, ze hebben blindweg nooit bestaan. Moeder, jij en ik. Dat. Daar draait ’t om. Ik weet, jij weet dit ook.”

2.5.

“Ben niet ingenomen met jullie idee dat stenen kil en emotieloos zijn. ‘Gelul aan een elastiekje’ zou jij zeggen, maar ik ben niet zo grof voorin de mond. Het maakt mij zeker wel verbolgen. Wat een botzinnig idee. Wie belabbert hier wie? Stenen zijn sappiger dan jullie denken. Neem dat van mij aan. Laat het me je op de lippen leggen: jullie mijden de spiegel. Emoties leven, bloeden pas wanneer ze het hoogtepunt of de bodem van het ik bereiken. Daar tussenin is het theater. Jullie wereld is toneel. Een tragedie met komedianten en de huichel als regisseur. Tuttengeflut. Een leugen. Jullie wereld is een leugen. Ik mag het zeggen, ik verkeer op de ik-bodem. Een steen is alleen zichzelf. Ik zeg nu vaak ‘jullie’, maar ik bedoel ‘jij’. Het spijt mij Rob. Het spijt mij helemaal niet.

Viel juist even in slaap en droomde dat jij droomde mij te zijn die droomde enzovoorts. En in dat gedroom sprak je een taal waar ieder woord een andere betekenis had dan het woordenboek voorschrijft. De woorden klapwiekten als duivels en schopten de klinkers uit elkaars harnas. Jammer dat het een droom was. Anders zouden we elkaar allicht beter begrijpen. Ooit was er een tijd dat we elkaar zo na stonden dat geen theaterstuk onze broederschap in de weg leek te staan en alleen de kleine opening van moeder ons scheidde. Toen je halverwege de opening zat, vroeg ik je terug te keren. Je zweeg. Het was een diabolisch zwijgen. Ik wilde bidden, maar kende geen enkel gebed. Vanaf dat moment trok een bergketen zich op en ontsprongen er woeste zeeën tussen ons. Zelfs als we bij elkaar zouden willen komen, dan is dit onmogelijk. Bij jouw verdwijnen, besefte ik nog niet dat woorden te kort kunnen schieten. Nu hier op dezelfde plek waar ik je voor het laatst zag, de plek die een feilloze verdediging tegen alle verschrikkingen is, de plek waar je terug in de tijd bent toen de dingen nog naamloos waren, nu weet ik beter. Nu kan ik nauwelijks meer geloven dat jij hier ooit bent geweest. Jij Rob, lijkt op dit meest nu-ste moment een door mij verzonnen verhaal te zijn geworden.”