Hans de Booij – De wonderbaarlijke wederopstanding van Paolo Lasch (1.2 & 1.3)

1.2

‘Dag, mijn lieve kleine prins,’ zegt mama. Ze wordt wakker. ‘Heb je honger? Ik heb je de hele nacht niet gehoord. Goeie morgen, je hebt heel lang geslapen.’ Mama pakt me uit bed. Ze kust en aait me. Mama is zo super en ze ruikt, net als ik, helemaal hetzelfde. Ik moet niet hoesten en papa is vrolijk, want hij heeft werk in de haven van Matosinhos. Ik blijf ’s morgens in de winkel bij mama en ga in de middag naar het dagverblijf, maar vandaag is het anders. Vandaag rijden we ’s middags in de auto langs de gele huizen naar de Avenida Beira Mar 39 aan de overkant van de rivier. Papa rijdt en mama trilt. Ze is nerveus, ze weet niet waarom.
Het huis van de dokter heeft een prachtige tuin aan de zeekant met een zij ingang voor de patiënten. Struiken rode rozen bloeien groot, geduldig ritselen palmen.
Mama staat met mij in haar armen en belt aan. ‘Tessa,’ zegt papa tegen mijn moeder. Mama kijkt indringend naar papa, of ze een antwoord van hem verlangt zonder een concrete vraag te stellen.
De deur gaat open. Een grote vrouw met blonde lange haren kijkt ons comfortabel en vriendelijk aan. ‘Goedemiddag’, zegt de dokter, ze is gekleed in een modieuze groene jas, ‘komt u binnen’ . Ze knijpt me zacht in de wang, het ruikt naar sandalen hout in de gang. Grote ramen naar de tuin laten een Japanse waterval zien met kort geknipte boompjes.
De dokter kijkt naar Tessa. Ze zien elkaar voor het eerst. De dokter schuift een A4 over haar glazen bureau naar ons toe en klikt met haar pen. In elk oor schittert een diamant.
‘Kunt u hier tekenen, dat uw kleine Paulo gezond is’, vraagt de kinderarts en legt de pen op het papier.
Tessa fronst diep met haar voorhoofd. Tekenen, dat Paulo gezond is? Wie kan dat nu beter beoordelen, dan de dokter zelf. Ben ik bevoegd om iemand gezond te verklaren? Met zijn grote maritieme rechterhand zet papa de gevraagde handtekening en laat daarmee een vuile veeg op het papier achter.
Mama zegt niets, ze kijkt weg. Ze kust mijn haar, ik zit geborgen bij haar op schoot.
‘En hier zijn de voorwaarden voor de aanbeveling van het Ministerie van Volksgezondheid. De dokter schuift nog een papier over tafel zonder haar ogen naar ons op te heffen. Papa tekent opnieuw, als onvermijdelijke bijeenkomstigheid. Zonder vlek dit maal.
Het Ministerie? Mama heeft nooit last van zuur in haar slokdarm. Nu wel.
De dokter trekt een lade open van de archiefkast achter haar en komt overeind. Ze haalt een ampul uit de la en trekt de inhoud ervan in een injectie naald. Ze tikt tegen de glazen houder.
‘Hij hoeft zijn t-shirt niet uit te doen. Gewoon even de mouw omhoog.’
Dan wil ik weg. Mag ik ergens anders naartoe? Laat mij los. Laat me toch met rust.
‘Grote jongen’, zegt papa.
Ik slaak een onduidelijke kreet en probeer me er onderuit te wringen, ik wil dit niet. Ik blijf proberen me los te wurmen, mama huilt, maar dat ziet niemand.
‘Het is zo gebeurt,’ zegt de dokter. Ze desinfecteert en ik wil in papa’s hand bijten. Ik schreeuw, dan pakt papa mijn arm op twee plekken vast en de dokter prikt.
‘Niet te geloven. Zonder tranen’. Mama lacht verdrietig. De dokter kijkt naar mijn arm.
Al snel voel ik me met niets meer verwant in de kamer van de dokter.
‘Dat is dan in orde. Zo.’, zegt de arts.
Ze legt de injectie naald op een schaaltje. ‘En hier hebben we de onkosten’, De dokter gaat zitten en kijkt mij aan. Ik kijk niet terug. Ze schrijft op een blocnote met doorslag. ‘108 euro.’
‘Is dat overal zo veel?’, vraagt papa.
‘Ik hoor bij de goedkoopste in dit soort dringende crèche gevallen’, lacht de arts, haar zonnenrimpels schieten in een lieflijke plooi.
Mama drukt zich stevig tegen mij aan. Wat is er met mama? Papa is blij. Hij neemt me van haar over en draagt me lachend naar de auto. We gaan eten in een restaurant in Gaia. Hele lekkere vis. De zee, dunne golven spoelen de baai binnen uit de terloopse horizon van de oceaan. Daar waar we geparkeerd staan.

1.3

Mama duwt de buggy voort. Ik heb net gegeten. Papa is gaan werken op de boot. De mensen lijken te dansen in de stralen volle kleur van deze morgen. Ik wil lachen naar de zon, maar strek mijn armen uit in de lucht. Voor het Borges winkelcentrum wachten we naast een ander kindje bij het stoplicht. Het is een meisje, dat heel blij is, dat ze me ziet. Ze raakt kort mijn arm aan. Mama duwt me door in de richting van de Feira Nova. De winkel moet op tijd open. Een lichte geur van koffie hangt in de straten.
Ontkennen is niet meer mogelijk. Het komt plots en is vlijmscherp. Het is een verandering van temperatuur, achter mijn voorhoofd en aan de zijkant bij mijn oren. Het drukt op mijn hoofd, vanuit de lucht. Of iemand zich boven op mij perst. Ik hou mijn handen op mijn mond. Iets wordt heel warm in mij, het komt van boven.
‘Lieve schat, je ziet helemaal rood’, mama legt haar hand in mijn nek. ‘Je voelt warm aan. Wil je iets drinken?’ Ze pakt een fles mineraalwater. Ik drink en blijf drinken. Mijn bloed staat in brand. Ik sta in lichterlaaie. De sintels koken onder mijn voeten, maar ik zit in de buggy. Mama vraagt hard en paniekerig, ‘Paulo, wat is er met je?’
Ik kijk naar haar. Mijn ogen verdwijnen rechts boven in een steeds terugkerende draai en dan zie ik haar weer. Mama duwt de buggy nu snel over het plein naar de winkel. Ze gooit de deur open. Ze roept, ‘Paulo is ziek! Hij heeft het heel heet. Paulo kijk naar me!’
Onder aan mijn ruggengraat wordt een metalen honkbalknuppel met geweld naar boven geforceerd, met de kracht van tientallen paarden, tot hij er bij mijn nek weer uit komt. Ik verlam ter plekke. Niets kan nog bewegen. De knuppel brengt verlies van alles. Ik hoor mama in de verte roepen: ‘Blijf hier! Blijf hier, lieve jongen. Paulo!’
Ik ben er niet meer. Ik leef niet meer op deze plek. Alles is verkrampt in de kolk van metalen, medicijnen en meningitis. Afgescheiden van de illusie in een mysterieus veld. Dit is mijn onvrijwillige stilte. Ik voel niemand. Ik grijp, maar kan niets bewegen. Er is nergens om naar toe te gaan. Ik hoor mama in de verte. Ze is heel bang.