Evert van Uitert – Rob Scholte in citaten

James McNeill Whistler (1834-1903) verwekte in 1863 op de tentoonstelling van schilderijen die voor de officiële Salon in Parijs waren geweigerd, evenveel schandaal als Edouard Manet. Het publiek liep te hoop voor Manets Déjeuner sur l’herbe en voor Whistlers La dame blanche, door een criticus een ‘symfonie in wit’ gedoopt. Whistler ontwikkelde zich tot een dandy met een fijn gevoel voor publiciteit, die hij meesterlijk wist te bespelen. Zo daagde hij John Ruskin voor het gerecht toen deze gerespecteerde criticus een smadelijke kritiek had gepubliceerd over een van zijn schilderijen. In 1885 hield Whistler zijn geruchtmakende ‘Ten o’clock lecture’ en in 1892 liet hij de tweede, aangevulde editie van zijn nog steeds zeer leesbare The Gentle Art of Making Enemies verschijnen.
Daarin waren een groot aantal ingezonden brieven van Whistler opgenomen, stukken over het Ruskin-proces, zijn lezing en een tentoonstellingscatalogus, waarbij ieder nummer was voorzien van citaten uit kritieken. Dit gedeelte eindigde met de mededeling dat Whistlers beroemde portret van zijn moeder was opgenomen in het prestigieuze Musée du Luxembourg.

In de laatste maanden van 1988 exposeerde Rob Scholte in het museum Boymans-van Beuningen. De catalogus Rob Scholte to star bestond uit een verzameling citaten uit kritieken en uit een openingstoespraak van Dirk van Weelden, de intellectueel van de cénacle. Aan de binnenkant van het schutblad werd een lijst van de honderd jonge kunstenaars opgenomen, die de hoogste prijzen opbrachten in 1984 en ’87. Daarop prijkt Scholte als eerste Nederlander op de 95ste plaats.

‘The voice of the aesthete is heard in the land, and catastrophe is upon us.’
‘Sage of Universities – learned in many matters, and of much experience in all, save his subject.’
(Whistler, ‘Ten o’clock lecture’, 1885)

‘Waarom is dit schilderij mooi? Ik weet het niet en het interesseert me niet. Het is mooi genoeg zo. Wie wil weten waarom we het mooi moeten vinden, kan terecht bij geleerden in kunsthistorische instituten of bij de hovelingen van de moderne kunst in café het Paleis.’
(Dirk van Weelden, Arbeidsvitaminen, 1987)

‘Henley was publishing a series of articles called Modern Men, among whom he included Whistler, “the Yankee with the method of Barnum”.’
(E.R. and J. Pennell, The life of James McNeill Whistler, 1908)

‘De bende van Scholte kent en accepteert de sterk vercommercialiseerde mechanismen van het huidige kunstbedrijf en prikkelt haar nieuwe rijke publiek door zeden en gewoonten te kijk te zetten.’
(Haagse Post, 5 november 1988)

‘De eerste geboren manager, de eerste Amerikaan, die het “best in the world” verspreidde en dadelijk zo bekwaam en ongegeneerd verwezenlijkte, dat geen van de grote reclamehelden van zijn vaderland er aan kon tippen. De presentatie was voor hem niet alleen een wezenlijk onderdeel van zijn glorie, maar hij bedreef deze als doel op zichzelf, als sport en hij vond daarin de genoegdoening die andere kunstenaars in de uitoefening van hun beroep vinden. Ik had niets voor zijn schilderijen over, maar ik interesseerde mij voor het type.’
‘De dertig jaren die sinds het overlijden van Whistler zijn verlopen, hebben de roem van de eens zo gevierde meester geheel opgeruimd. Buiten de vs zijn er nauwelijks ernstige lieden te vinden die zijn portretten en landschappen, die hij impromptus noemde, waarderen en zijn naam met de kring van belangrijke kunstenaars in verband brengen, waartoe hij in de bloeitijd van het impressionisme overhaast gerekend werd.’
(Julius Meier Graefe, ‘Whistlers “L’art pour l’art”’, 1934)

‘Vergaat het Scholte zoals zoveel van zijn generatiegenoten kunstenaars en popsterren: here today and gone tomorrow? Dalstra, adviseur in Scholte’s carrièreplanning heeft er vertrouwen in.’
(Haagse Post, 5 november 1988)

http://dbnl.nl/tekst/_gid001198801_01/_gid001198801_01_0181.php