Eric Duivenvoorden – Een voet tussen de deur: Geschiedenis van de kraakbeweging 1964 – 1999, Hoofdstuk 7, Doe het zelf!

Na het debacle van de Lucky Luijk verschuift de hegemonie binnen de kraakbeweging van de vechters naar de bouwers; de confrontatie wordt naar de achtergrond verdrongen ten gunste van de consolidatie. Per saldo neemt vanaf 1982 het aantal kraakpanden geleidelijk af. Er blijft echter nog een grote, redelijk stabiele voorraad over van panden die niet op de nominatie staan voor een snelle ontruiming. Na de opeenvolgende botsingen in de periode 1980-1982 krijgen opbouw en ondernemerszin alle ruimte. De krakers werpen zich massaal op deze veroverde ruimtes om ze naar eigen inzicht en creativiteit in te richten. In de marge van de bestaande maatschappelijke orde komt een apart kraakrijk tot bloei met eigen voorzieningen en een eigen (sub)cultuur.

Een belangrijke basis voor de opkomst en ontwikkeling van die subcultuur vormen de kraakpanden die zijn aangekocht of waarvoor de aankoopplannen al in een vergevorderd stadium zijn. Omdat de ontruimingsdreiging is weggevallen lenen deze panden zich bij uitstek voor de opzet van allerlei initiatieven die de krakers de mogelijkheid bieden uit hun schulp te kruipen en zich te richten op kringen buiten de eigen bewonersgroep en de bekende kraakscene.
In Amsterdam werden de eerste achttien panden, waaronder bolwerken als Singel 46, het Handelsbladgebouw (beter bekend als ‘het NRC’) en de Groote Keijser, reeds in twee series verworven in 1980 en 1981. Dit gebeurde echter onder de nodige politieke druk; er werden aan de bewoners dan ook geen voorwaarden gesteld ten aanzien van huur, verbouw et cetera. Gevolg is dat er vaak eindeloze vergaderingen plaatsvinden met de Projectgroep HAT, de opvolger van de Stuurgroep HAT, over de uiteindelijke plannen. De onderhandelingen over het nrc bijvoorbeeld raken bij herhaling in het slop en het duurt meer dan acht jaar voordat overgegaan wordt tot de definitieve verbouwing. [1] Inzet van de onderhandelingen vormt bijna altijd de status van de ‘bestaande situatie’ in de kraakpanden. Met een groot pak regels en voorschriften in de hand wil de gemeente niets liever dan die situatie opheffen en de kraakpanden opdelen in keurige kant-en-klare wooneenheden en bedrijfsruimtes, waar de eerstkomende dertig jaar niet meer naar omgekeken hoeft te worden. De krakers daarentegen weigeren vaak halsstarrig zich te onderwerpen aan de bestaande normen: ‘Het is onze fantasie tegenover hun burokratie, tegenover hun verlangen om alles onder controle te krijgen.’2 Ze wonen al jaren naar volle tevredenheid in hun zelf bewoonbaar gemaakte panden en hebben niet zo’n behoefte aan standaardrenovaties. Die gaan niet alleen ten koste van reeds door hen gecreëerde voorzieningen, maar dreigen bovendien de huur alleen maar op te schroeven. Ze nemen genoegen met wat geluidsoverlast en leren te leven met de grote kans dat ze in het ‘openbaar gebied’ een medebewoner in kamerjas aantreffen omdat die een langere afstand naar de douche moet afleggen dan officieel is toegestaan. Bovendien hechten ze, na jarenlang in hun pand geklust te hebben, aan de zelfwerkzaamheid: ‘Zelf aan je pand werken is óók politiek omdat het een overwinning is op de heersende norm, dat mensen uitsluitend dienen te doen waarvoor ze ”opgeleid” zijn. Het is ook leren dat je veel meer kan dan je altijd dacht. Dat maakt je sterker, minder afhankelijk van deskundigen, specialisten enz.’3
De aangekochte panden en die welke hiervoor op de nominatie staan verenigen zich in het ‘Pandenoverleg’. Dit wordt in de onderhandelingen met het ambtenarenapparaat bijgestaan door een van overheidswege gesubsidieerde bewonersfunctionaris. Om te voorkomen dat over elk pand jarenlang onderhandeld moet worden scherpt de gemeente, mede gedwongen door de subsidiegevers in Den Haag, de voorwaarden voor de aankoop van panden aan. Pas als er overeenstemming is over het bouwplan en de hoogte van de huur, gaat de gemeente tot aankoop over. Het aankoopbeleid wordt onderworpen aan strakke subsidievoorwaarden, de zogenaamde budgetregeling, die alle wensen van de krakers in het teken stelt van de financiële gevolgen. Met de budgetregeling achter de hand koopt de gemeente medio jaren tachtig in hoog tempo een derde serie van zestig kraakpanden op, om ze vervolgens op grote schaal te ‘verhatten’.
Alleen met de nodige volharding in de onderhandelingen is het mogelijk om de oorspronkelijke woongroepenstructuur in stand te houden. Veel krakers hebben er bewust voor gekozen in een groep te wonen en de keuken en de sanitaire voorzieningen met elkaar te delen. Het kraken van een pand biedt een uitgelezen mogelijkheid met alternatieve woonvormen te experimenteren.
Woongroep in de voormalige Sociale Academie aan de Weteringschans 263, Amsterdam april 1979.

Vaak ook zijn woongroepen uit nood geboren. Een bij elkaar geraapt zootje krakers wordt door de omstandigheden gedwongen er maar het beste van te maken. Het aanleggen van gemeenschappelijke voorzieningen scheelt een hoop werk, vooral in voormalige scholen en bedrijfspanden die nog voor bewoning geschikt moeten worden gemaakt. Er zijn in heel Nederland vele voorbeelden te geven van panden waar soms een paar honderd krakers tegelijk van de ene op de andere dag samen moeten wonen. Een van de grootste kraakpanden die Nederland ooit gekend heeft, is het voormalige Rooms Katholieke Ziekenhuis (RKZ) in Groningen. Na de verhuizing van het ziekenhuis worden eind augustus, begin september 1979 de verschillende gebouwen gekraakt. Al snel wonen er driehonderd krakers in de voormalige ziekenzalen en operatiekamers. Er wordt een stichting opgericht en er ontstaat een complexe beheersstructuur. Naast de bewonersvergaderingen zijn er diverse commissies en subcommissies die zich met het reilen en zeilen van het RKZ bezighouden. Alle bewoners en gebruikers dienen elke maand f 150, te betalen. Dit betekent dat er maandelijks f 45.000,- bij elkaar geschraapt moet worden. Maar door een strakke organisatie lukt dat wonderwel; geen geringe prestatie, in een pand dat voor een groot deel jongeren herbergt die het RKZ beschouwen als een enorme vrijplaats om zich uit te leven en aan de bestaande orde te ontsnappen. Het succes van de interne organisatie draagt ertoe bij dat het RKZ in november 1981 door de gemeente wordt aangekocht.
Brochure van het Bewonerskollektief Oude Erkazet, Groningen mei 1982.
Tegenover de successtory van het RKZ staan echter de talloze interne problemen waarmee de kraakwoongroepen in den lande doorgaans worstelen. De kraakpanden bieden weliswaar een vluchtroute uit de bestaande maatschappij, maar dat wil niet zeggen dat ze het intern zonder enige vorm van sociale en financiële orde kunnen stellen. Vooral de in menig groot pand rondzwervende junks en de elke maand weer voorgeschotelde energierekening noopt de bewonersgroepen al snel om enige vorm van organisatie in het leven te roepen.
Een jaar na de kraak van het NRC, in maart 1978, is het een enorme chaos in het uit verschillende panden bestaande complex; iedereen loopt in en uit en doet waar hij zin in heeft. Niemand heeft nog enig overzicht. Een deel van de krakers bevalt dat uitstekend; het pand biedt ongekende mogelijkheden voor allerlei kunstzinnige uitspattingen en ze zijn niet van plan zich deze door wie dan ook te laten ontnemen. Maar als midden in de winter gas en elektra worden afgesloten vanwege een forse betalingsachterstand, slaat een kleine groep bewoners de handen ineen. Ze kraken het pand opnieuw en iedereen die zich niet wil aanpassen aan de nieuwe orde wordt vriendelijk doch dringend verzocht op te hoepelen. In het voorjaar van 1979 komen er meer dan honderd nieuwe bewoners die onder meer verdeeld worden over dertien woongroepen.
Dat krakers lekker gratis kunnen wonen is iets wat ze maar al te vaak door tegenstanders voor de voeten geworpen krijgen. Het wordt echter door de praktijk gelogenstraft. Bijna alle kraakpanden kennen een bouwpot, waaruit de verbouwingen en het onderhoud gefinancierd worden. Iedere bewoner wordt geacht hieraan bij te dragen. Hoewel er in enkele gevallen wordt gewerkt met een bijdrage naar draagkracht, geldt over het algemeen een vast bedrag dat voor iedereen even hoog is en varieert van f 100,- tot f 200,- per maand. De grootste interne problemen doen zich voor rond deze financiële bijdragen. Vele bewonersgroepen deinzen er uiteindelijk niet voor terug om hardnekkige wanbetalers eruit te zetten.
Er mag dan in de meeste panden een zekere mate van orde heersen, dat neemt niet weg dat er regelmatig sprake is van oplopende spanningen. De toekenning van nog ongebruikte of leeggekomen ruimtes aan nieuwe gegadigden is zo’n bron van onderlinge strubbelingen. In sommige gevallen loopt een en ander totaal uit de hand. In de ‘Wielingen’ bijvoorbeeld, een in 1978 gekraakt pand in Amsterdam-Zuid. Het pand is zo groot dat er zich verschillende groepen gevestigd hebben, die onderling niets met elkaar te maken hebben. Zo zit er naast de doorsneekrakers een motorclub in het pand. Wanneer de motorclub een vrijgekomen kamer aan een van haar eigen leden toewijst, blijkt een ander deel van de bewoners deze al vergeven te hebben. Het conflict dat ontstaat, leidt uiteindelijk tot een massale vechtpartij waarbij de motorclub de ruiten van het pand ingooit, de andere bewoners met dakpannen bekogelt en ten slotte de desbetreffende kamer in brand steekt.
In het ‘Arsenaal’, een gekraakt pakhuizencomplex aan het Waterlooplein, maken verschillende groepen aanspraak op het gebruik en beheer van een grote gemeenschappelijke ruimte. De ene groep, de ‘Pleinwerker’, wil de ruimte betrekken bij activiteiten die in haar koffiebar plaatsvinden; de andere groep, ‘Xinema Xinix’, ziet meer in filmvoorstellingen en de manifestaties en tentoonstellingen die hieromheen georganiseerd worden. De bewoners zijn verdeeld, het ene deel steunt de Pleinwerker, het andere Xinix. Bemiddeling door neutrale krakers uit de buurt biedt geen uitkomst. De standpunten verharden: het is ‘zij eruit of wij eruit’4. Wanneer de beide kampen elkaar op een gegeven moment met flessen en stenen beginnen te bekogelen, wordt het tijd voor een definitieve oplossing. De rust keert pas terug wanneer dwars door het pand een muur is opgetrokken die de partijen uit elkaar houdt.
De krakers van de grotere panden dragen niet alleen bij aan hun eigen bouwpot, maar betalen net als de krakers van de etages in de stadsvernieuwingsbuurten ook een maandelijkse bijdrage aan de actiepot van de buurt waarin ze wonen. Elk pand dat in de slag gaat met de overheid en iedere groep die wat voor actie dan ook beraamt, kan aanspraak maken op de hierin verzamelde gelden; voor het maken van pamfletten, affiches, spandoeken et cetera, voor allerhande materiaal en gereedschap, voor vervoerskosten, kortom voor alles wat bijdraagt tot een geslaagde actie.
Een paar uitzonderingen daargelaten wordt de kraakbeweging van buitenaf niet financieel ondersteund. Alles wordt uit eigen zak betaald. En omdat het overgrote deel van de krakers een inkomen heeft op bijstandsniveau of, met een studiebeurs, nog daaronder, gaat alles lowbudget. De krakeractivist kan echter terugvallen op een enorm netwerk, waarin iedereen wel iemand kent die net datgene kan bijdragen waar op dat moment behoefte aan is. In die zin fungeert de kraakbeweging vaak als een alwetend lichaam dat alles waar het behoefte aan heeft in handen kan krijgen. Auto’s, stencilmachines, geluidversterkers, lichtinstallaties, walkietalkies, manifestatietenten, videorecorders et cetera et cetera. Iedereen die wat kan, in bezit heeft of ergens aan kan komen dat voor initiatieven vanuit de beweging van belang is, komt wel voor op een of andere lijst waar krakers gebruik van maken.
Desalniettemin blijven er genoeg plannen over die meer geld kosten dan de actiepot kan ophoesten en waarvoor ook het krakersnetwerk geen soelaas biedt. Het gaat vaak om grotere bedragen, zo tussen de f 500,- en f 1000,-, die nodig zijn voor bijvoorbeeld de grotere acties, het uitgeven van speciale publicaties of het opknappen van gemeenschappelijke ruimtes. Vooral de radio en de televisie kosten veel geld. Voor dit soort grotere uitgaven kan een beroep worden gedaan op de diverse kraakcafés. In Amsterdam kent in de jaren tachtig iedere zichzelf respecterende kraakbuurt zijn eigen kraakcafé of koffieshop. Behalve de al langer bestaande cafés De Vergulde Koevoet en Roodmerk zijn dat onder andere De Palm (Jordaan), Molly Chaoot (Pijp), Opstand (Zuid), Rioolrat (Staatsliedenbuurt), Het Varkentje (Kinkerbuurt), de Huiskamer (Indische Buurt), ’t Streekje (Weesperzijde), de Eerste Hulp (Oosterpark), de Bollocks (Schinkelbuurt), Vrankrijk (Grachtengordel), De Muur (NRC), Barbaar (Wijers). Sommige cafés bestaan slechts korte tijd en verdwijnen met de sloop of de ontruiming van het pand, andere houden het jarenlang vol en worden keer op keer verhuisd naar een andere locatie.
De kraakcafés fungeren niet alleen als belangrijke knooppunten in het krakersnetwerk, maar ook als geldmachines voor de infrastructuur en daaruit voortkomende initiatieven. Ze worden gerund door vrijwilligers en belasting wordt er vanzelfsprekend niet betaald. Hoewel het bier een stuk goedkoper is dan in de legale cafés, is de winst groot genoeg om aanvragers tevreden te stellen. Duizenden guldens worden er jaarlijks door de verzamelde krakers bijeen gedronken voor acties, projecten en de eigen mediakanalen. Wanneer de reguliere baropbrengst voor dit alles niet toereikend is, worden er aparte benefieten georganiseerd met optredens van bandjes uit de scene.
Met hun eigen kroegennetwerk balanceren de krakers op het randje van de illegaliteit. Worden ze echter in de verleiding gebracht, dan willen ze er nog wel eens afglijden. Alles voor de goede zaak, uiteraard. De anonieme kraakgemeenschap winkelt graag bij postorderbedrijven. Voorzien van een valse naam worden de pakketten met de regelmaat van de klok afgeleverd bij diverse kraakpanden en sloopetages. Het duurt jaren voordat de leveranciers er een stokje voor steken en hele wijken op de zwarte lijst plaatsen. De gereedschapsvoorraad van menige kraakbuurt is dan allang op orde gebracht.
Bij de overal opduikende bladen en buurtkranten zijn, in het precomputertijdperk, elektrische IBM-bolletjestypemachines gewilde objecten. Ze gaan echter het budget van de openbare krakerskas ver te boven. In dat geval bieden de regelmatig voorkomende bezettingen van of overvallen op makelaarskantoren, louche woningbemiddelaars en afdelingen van gemeentelijke diensten uitkomst. In het voorbijgaan worden typemachines achterovergedrukt en, soms op bestelling, afgeleverd bij de redacties.
Doordat aan een aantal noodzakelijke voorwaarden gemakkelijk kan worden voldaan, biedt de kraakbeweging eenieder die van aanpakken weet een uitstekende gelegenheid voor het uitvoeren van eigenzinnige plannen en experimentele projecten. In diverse kraakpanden is een ruime keus aan bijzondere locaties voorhanden waar men zo aan de slag kan, financieel valt altijd wel ergens een mouw aan te passen en om zich heen vindt men voldoende medestanders en/of klandizie. Het enige wat moet worden toegevoegd is een flinke dosis geestdrift en eigen initiatief.
Wanneer begin jaren tachtig de werkloosheid de pan uitrijst, met aantallen die wat jongeren betreft boven de twintig procent uitkomen, klinkt vanuit de kraakbeweging het verfrissende geluid van de Nederlandse Bond Tegen Arbeidsethos (NBTA). Onder het motto ‘het is best fijn om werkloos te zijn’ wordt de aanval ingezet op de heersende arbeidsmoraal, die het werken uitsluitend in verband brengt met een betaalde baan. ‘Waarom zo bang voor die komende maatschappij met miljoenen werkvrije mensen,’ aldus een pamflet van de NBTA. Ze propageren de ‘bewuste baanloosheid’ die mensen verlost van geestdodend en ongezond werk. De persoonlijke ontwikkeling wordt centraal gesteld in plaats van de met de paplepel ingegoten arbeidsdiscipline. Ze zien zichzelf niet als ‘vrije-tijds-messiassen’. Integendeel: ‘Er is veel werk aan de winkel… van belang is echter dat mensen zelf iets doen.’5 De NBTA ageert vooral tegen de ‘sollicitatieplicht’ en pleit voor de erkenning van vrijwilligerswerk als alternatief voor een vaste baan. Er wordt door de krakers weliswaar flink aangeschopt tegen een loopbaan in de burgerlijke maatschappij, maar dat wil niet zeggen dat ze de hele dag op hun luie reet zitten. Binnen de kraakbeweging heerst een opvallende werkcultuur. Deze ‘prettig gestoorde zelfuitbuiting’, zoals die ook wel genoemd wordt 6, staat ver af van de hedonistische levensstijl die in de jaren zestig door sommigen gepropageerd werd om aan het burgermansbestaan te ontsnappen.

Van overheidswege wordt de zelfwerkzaamheid onder de krakers niet gewaardeerd. Met het toenemen van de economische crisis barst op het front van de sociale zekerheid een bezuinigingswoede los, waarvan onder anderen krakers het slachtoffer dreigen te worden. Op 1 april 1985 treedt de ‘voordeurdelersregeling’ in werking. Iedereen met een bijstandsuitkering die een huishouden deelt met anderen, wordt f 150,- per maand gekort. Voor krakers geldt bovendien nog een extra korting van ongeveer hetzelfde bedrag omdat ze, volgens officiële normen, geen huur betalen. Veel krakers dreigen in één klap meer dan 30% van hun inkomen kwijt te raken. Niet dat er nu meteen paniek uitbreekt. In de eigen media worden tal van tips aan de hand gedaan om de kortingen op slinkse wijze te omzeilen. Om een zelfstandig huishouden te creëren worden piepkleine keukentjes en douchecabines binnenskamers gebouwd of men verhuist gewoon op papier naar een ‘veilig’ adres. Soms zijn de rechercheurs van de Sociale Dienst de krakers behulpzaam en accepteren de woongroepkeuken als privé-keuken van de individuele krakers.
De ‘krakerskorting’ kan men ontlopen door het oprichten van allerlei stichtingen en verenigingen, waaraan vervolgens huur wordt overgemaakt die anders in de bouwpot zou terechtkomen. Ook kan bijvoorbeeld een medebewoner zonder uitkering optreden als verhuurder, aan wie de rest van de bewonersgroep netjes de huur overmaakt. Trucs te over; er zijn dan ook weinig krakers die zich door de aangekondigde kortingen laten verrassen. Al met al is er weinig dat de leefwijze van de krakers kan verstoren. Alleen een ontruiming op zijn tijd gooit nog wel eens roet in het eten. Maar de doorzetters vinden altijd wel een nieuw pand waar de draad kan worden opgepakt. In de eerste helft van de jaren tachtig kent de kraakbeweging een wildgroei van allerlei initiatieven, projecten en bedrijfjes die samen de basis vormen van een typische subcultuur waarin men van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat kan opgaan. Hieronder volgt een overzicht van de Amsterdamse situatie. Het is verre van compleet, maar het geeft in ieder geval een indruk van de wijdvertakte infrastructuur van de Amsterdamse kraakwereld.
Overdag wordt er gewerkt in allerlei timmerbedrijfjes, meubel- en fietsenwerkplaatsen. Het vrouwencollectief van garage ‘De Knalpot’ houdt zich bezig met de reparatie van auto’s en motoren. Verder vormt de verbouwing een geliefde bezigheid. Is men niet aan het werk in het eigen pand, dan is er altijd wel wat te doen in de vele gemeenschappelijke ruimtes. Een verbouwing biedt ook de gelegenheid voor een frisse start, als een bepaald initiatief door onenigheid onder de betrokken vrijwilligers ter ziele dreigt te gaan. Voor het benodigde gereedschap zijn er her en der in de stad gereedschapsuitlenen opgezet, zoals ‘De Blauwe Duim’. En er zijn altijd wel ergens cursussen om te leren het gas- en lichtnet aan te leggen of te lassen; kennis van het laatste komt ook van pas wanneer weer eens een pand gebarricadeerd moet worden. Degenen die het specialistische werk niet aandurven, kunnen een beroep doen op klussencollectieven, zoals de ‘Karweiven’, of zich laten voorlichten bij het Bouwcafé. Als de ouders druk zijn, kunnen de kids tijdelijk gestald worden in een van de crèches die zijn opgericht in enkele kraakpanden (bijvoorbeeld ‘Peutertje Kraak’ en de ‘Tettertjes’). Voor de wat oudere kinderen is er de ‘Leefwerkschool’ in een gekraakt pand op de Keizersgracht.
Ter ondersteuning van de vele acties, die tussen de bedrijven door onverminderd doorgaan, wordt de EHBA opgezet: Eerste Hulp Bij Akties. Als redders in de nood plukt die de in de strijd gewonde krakers van de straat. Ze heeft zelfs de beschikking over een oude bus die tot ambulance is omgebouwd. Voor de meer chronische klachten is het gezondheidscentrum ‘De Witte Jas’ in het leven geroepen door enkele afgestudeerde artsen, fysiotherapeuten, tandartsen en vroedvrouwen. Ze richten zich vooral op degenen die met hun gezondheidsklachten nergens anders terecht kunnen, zoals illegale vluchtelingen en anderen die om uiteenlopende redenen onverzekerd rondlopen. Maar ook krakers die gehavend binnenkomen en zich niet één, twee, drie bij de officiële instanties willen of kunnen aanmelden, omdat er wellicht van politiezijde belangstelling voor hen bestaat, worden in behandeling genomen.
Ter opluistering van acties en demonstraties kunnen speciaal getrainde muziekgroepen worden opgetrommeld. Eind jaren zeventig, begin jaren tachtig begeleidt de ‘Loeiende Koevoet’ met gitaren, een accordeon en liedteksten op de wijs van bekende Hollandse deuntjes menige kraakactie. Later is het vooral de ‘Fanfare van de Eerste Liefdesnacht’ die de actievoerders een hart onder de riem steekt met swingende arrangementen voor blaas- en slaginstrumenten. Voor 30 cent per poststuk brengt het Ondergronds Postbedrijf Amsterdam (OPA) van 1981 tot 1983 de post rond in Amsterdam voor activisten en ‘instellingen die zich inzetten voor een betere wereld’. De post moet op een adres in het centrum worden afgeleverd en wordt driemaal per week bezorgd. Langs deze weg bespaart onder andere Bluf! zich enkele jaren de nodige portokosten.
Voor wie geen tijd of zin heeft om te koken is er een grote keus aan kraakrestaurants. Eind 1984 zijn er verspreid over de stad zo’n tien gelegenheden, zoals de Gemarineerde Eenheid, de Trog en Woeste Walmen. Voor een bedrag tussen de f 5,- en f 10,- wordt een volledige, vaak vegetarische of veganistische, dat wil zeggen zonder dierlijke producten bereide maaltijd geserveerd. Voor krakers met een ruimer budget was er een tijdlang kraakrestaurant ‘Onder de Rook’, waar in een intieme sfeer bij kaarslicht en met gesteven tafellakens en servetten een exclusieve maaltijd kon worden genuttigd. Voor hun inkopen kunnen de restaurants terecht bij ‘De Spruitjes’. Deze winkel is ondergebracht in het NRC en biedt een groot assortiment onbespoten groentes en andere levensmiddelen. Brood en pizza’s worden gebakken bij ‘De Samenhang’.
Als er ’s avonds niet vergaderd hoeft te worden, zijn er binnen de kraakscene een groot aantal gelegenheden om uit te gaan. Eventueel kan ter voorbereiding het uiterlijk gefatsoeneerd worden bij kapper Barbiera, maar ook een bezoek aan een van de sauna’s is niet te versmaden. Films worden vertoond in Xinema Xinix, Cavia of de Lange Adem; theatervoorstellingen zijn te zien op de podia van het Van Ostadetheater, Zaal 100, de voormalige Victoria-bioscoop of het Commelin-theater. In de Staatsliedenbuurt organiseren de krakers vanaf 1983 in september een jaarlijks terugkerend buurtfestival ‘De Staatsliedengreep’. Een week lang staat de buurt dan in het teken van muziek- en theatervoorstellingen en andere kunstzinnige performances. Doorzakken en napraten kan in de vele kraakcafés, die tot diep in de nacht open blijven. Dansliefhebbers kunnen terecht in de Fluks of in Vrankrijk.
Veel kraakpanden lenen zich bij uitstek voor het organiseren van grote feesten en muziekoptredens, in het bijzonder de pakhuizen en voormalige bedrijfsgebouwen. Waar het maar enigzins mogelijk is wordt een concertzaal ingericht. Bekende en wat grotere zalen door de jaren heen zijn de Schuilkelder in de Groote Keijser, het NL-centrum, de Emma, de Van Hall-hal, Vrankrijk, en de OCCII. Maar ook worden er regelmatig concerten georganiseerd in andere grote panden, zoals de Wielingen en Wijers.
Wie er de voorkeur aan geeft thuis te blijven, kan altijd nog naar de radio luisteren of tv-kijken en afstemmen op de eigen kanalen. Het officiële Nederlandse televisieaanbod bestaat aan het begin van de jaren tachtig alleen nog uit Nederland 1 en 2. De televisiepiraten die in 1981 de kabel kraken en als eerste een poging doen om het aanbod uit te breiden, is geen lang leven beschoren. De ontruiming van de Lucky Luijk in oktober 1982 is voor het gemeentebestuur aanleiding de doorgifte van Vrije Keijzer Televisie definitief te blokkeren. Om de beschuldiging van censuur de wind uit de zeilen te nemen worden een week later ook alle andere televisiepiraten van de kabel geweerd. De groep rond Vrije Keijzer Televisie gaat verder als de Video Persgroep Amsterdam. De videoproducties die ze aflevert worden vertoond in het interne circuit. Om het bereik te vergroten wordt in toenemende mate samenwerking gezocht met de Hilversumse omroepen, met name de IKON en de VPROo. PKP-TV dat inmiddels omgedoopt is tot Rabotnik TV is samen met de krakers van het voormalige VKTV betrokken bij de opzet van SALTO, de Stichting Amsterdamse Lokale Televisie Omroep. In 1984 maken Rabotnik TV en Staats TV, een groep uit de Staatsliedenbuurt die eerder bij VKTV betrokken was, als een van de eersten gebruik van de legale mogelijkheid om eigen programma’s op de lokale televisie te vertonen. Beide aanbieders zullen korte tijd later fuseren tot Staats TV Rabotnik.
Wordt de televisiekabel afgesloten voor vrijbuiters, de ether blijft vrij. De kraakradiopiraten zijn niet zo gemakkelijk aan banden te leggen. De radiostudio’s zijn vaak weggestopt in het binnenste van grote kraakpanden, waar het daglicht niet doordringt. De panden waar de studio’s een onderkomen vinden, moeten vooral ook hoog zijn, opdat de zendmast ver boven de stad kan uitsteken. Voor de Radio Controle Dienst (RCD) is het derhalve een koud kunstje te achterhalen waar de zenders zich bevinden. De RCD is voortdurend gespitst op het oprollen van piraten, vooral als het luchtverkeer of een andere officiële zender gestoord wordt. Het is daarom zaak de studio zo goed mogelijk van de buitenwereld af te schermen. Een van de bekendste en best beveiligde radiostudio’s bevindt zich in het Tetterode-complex in de Kinkerbuurt. De studio kan pas bereikt worden na een lange tocht door hermetisch afgesloten ruimtes met door middel van staalplaat gebarricadeerde deuren. Wie zulke voorzorgsmaatregelen niet in acht neemt, kan binnen afzienbare tijd een inval van de RCD verwachten. Tegen de speciale stormtroepen van de Mobiele Eenheid is echter weinig opgewassen. Tijdens de ongeregeldheden na de ontruiming van de Lucky Luijk wordt een inval gedaan bij radio De Vrije Keijser in Tetterode. Een RCD-rapportage over een storing van de ether wordt als voorwendsel gebruikt om de in de ogen van de autoriteiten opruiende zender het zwijgen op te leggen.
Hoewel de RCD enkele malen kraakpiraten te pakken krijgt, moet hij constateren dat de zenders vaak weer binnen de kortste keren terug in de lucht zijn. Het is op den duur dan ook efficiënter de zenders via via te waarschuwen dat ze ander radioverkeer storen en aan te dringen op passende maatregelen dan om weer met man en macht uit te rukken om de zenders voor hooguit een paar dagen uit de lucht te halen.
Radio De Vrije Keijser is door de jaren heen een constante factor in de gekraakte ether van Amsterdam (en houdt dat vol tot 2005). Het station richt zich hoofdzakelijk op nieuws en achtergronden over kraken en andere actieonderwerpen. De bij politie en justitie beruchte reputatie heeft het station vooral te danken aan de live-uitzendingen tijdens acties, demonstraties en andere schermutselingen. Veel actievoerders lopen bij zulke gelegenheden met een kleine transistorradio op zak en volgen met een oortelefoontje nauwgezet de vanuit de studio doorgegeven informatie over ‘stillen’ en troepenbewegingen van de ME.
Muziek is een heel ander hoofdstuk. Er is een aantal radiopiraten in de kraakscene die zich bijna uitsluitend bezighouden met experimentele popmuziek. Met het officiële radioaanbod is het begin jaren tachtig droevig gesteld. Er is welgeteld één zender waar popmuziek te beluisteren valt: Hilversum 3. En op deze zender moet je nog door een woud van hitparades een weg zien te vinden naar muziek die niet de bedoeling heeft zo min mogelijk af te wijken van de door de commercie gebaande muzikale paden. Vanaf 1981 fleuren achtereenvolgens de piraten WHS, GOT, Radio X, Radio 100 en Patapoe de ether op met muziek die vrijwel nergens anders te beluisteren valt. De Staatsradio en Radio Dood laten vooral snoeiharde punk horen.
Dat de punkmuziek en de bijbehorende levensstijl vanaf het eind van de jaren zeventig gemakkelijk aansluiting vinden bij de kraakbeweging, mag geen verbazing wekken. Net als de krakers schoppen punkers overal tegenaan. Het is alleen allemaal nog een stuk heftiger. Maar ook minder uitgesproken politiek, het credo van de punk is toch vooral: lang leve de lol. Hoewel de punk zijn eigen normen en waarden kent en zich grotendeels afspeelt binnen een aparte subcultuur zijn er vele dwarsverbanden met de kraakwereld. Bijna alle punks wonen in kraakpanden. Door de bank genomen zijn ze een stuk jonger dan de gemiddelde kraker. Velen zijn weggelopen van huis en kraakpanden bieden een voor de hand liggend onderdak. Zien ze kans om samen een pand te kraken dan kunnen ze zich naar hartelust uitleven. Van de panden die dit lot treft, blijft uiteindelijk weinig meer over dan een uitgeleefd casco. Bekende punkpanden in Amsterdam zijn het Oosteinde, de Uilenburcht en Huize Chaos.
Voor de actieve krakers zijn de punks in de eerste plaats de recalcitrante broertjes en zusjes die vaak moeilijk in toom te houden zijn. Als ze zich al inlaten met de veelzijdige politieke strijdpunten, gebeurt dit vooral op straat tijdens confrontaties met de overheid en andere tegenstanders. Bij deze samenwerking is er in het gunstigste geval sprake van een onderscheid tussen denkers en doeners. De krakers bedenken en organiseren de acties en gaan met pamfletten en persverklaringen onder de arm achter de frontlinie aan, waar de punks het voortouw nemen. De punks laten zich niet door de eerste de beste hindernis – een etalageruit, een hekwerk of een ME-linie – uit het veld slaan. Zonder schroom kiezen ze voor de aanval, waar andere krakers op veilige afstand de kat uit de boom kijken. Een voorbeeld van deze samenwerking is een demonstratie die begin juli 1982 gehouden wordt tegen de zojuist begonnen bouw van de Stopera. Een paar honderd actievoerders trekken langs het bouwterrein waar een paar graafmachines en hei-installaties staan geparkeerd. De kop van de stoet kan de verleiding niet weerstaan en breekt dwars door de omheining. De bouwmachines worden flink te grazen genomen en sommige gaan in vlammen op.
Meer nog dan om de extreme losbandigheid staat de punk bekend om zijn muziek. Aanvankelijk biedt vooral het gevestigde clubcircuit in Nederland de gelegenheid om met het nieuwe fenomeen kennis te maken. Die rol wordt echter eind jaren zeventig langzamerhand overgenomen door de gekraakte concertzalen. De oerpunk valt nog te zien en te horen op de in 1979 in Amsterdam geopende punkpodia, zoals club DDT666 van Diana Ozon en Hugo Kaagman in de Sarphatistraat en later in NoName in het NRC. Deze laatste club krijgt echter te maken met overvallen van neofascistische jongerengroepen als de Vikingjeugd. De hevige vechtpartijen die ontstaan leiden al na een paar maanden tot een definitieve sluiting.
Als de kraakinfrastructuur vanaf 1980 overal in het land de gelegenheid krijgt wortel te schieten, bloeit ook de punkmuziekscene weer op. Beginnende bandjes vinden in kraakpanden niet alleen een overvloed aan ruimte om te oefenen, maar ook podia om het ingestudeerde aan het publiek voor te schotelen. Het is een muziekcultuur die zich ontwikkelt buiten alle gevestigde kanalen om. Naast de punk ontstaat de ‘hardcore’. Vele tientallen bands steken de kop op, met illustere namen als The Nitwitz, de Wanda’s, Frites Modern, The Workmates, Lol en de Ellendelingen, B. G. K. (het Balthasar Geraerdts Kommando), The Vopos, Gepöpel en niet te vergeten the Ex. Deze laatste, in 1979 opgerichte, band is de enige die de tand des tijds doorstaan heeft en dertig jaar later nog steeds – internationaal – aan de weg timmert.
Samen met anderen 7 staat de zanger van the Ex, Jos Kleij alias G. W. Sok, aan de wieg van ‘De Konkurrent’. Dit in 1982 opgerichte bedrijfje houdt zich bezig met de verkoop en distributie van onafhankelijk uitgebrachte lp’s, singles, cassettes, fanzines, posters, buttons, T-shirts en alles wat er nog meer in ‘eigen beheer’ vanuit de punk-, hardcore- en alternatieve muziekscene op de markt gebracht wordt.
Wat eerst in de muziek gebeurde, vindt later plaats in de beeldende kunst. Kunstenaars ontdekken de ongekende mogelijkheden die gekraakte panden bieden. Je hoeft niet meer met je werk te leuren bij allerlei galerieën, of veel geld te besteden aan de huur van een eigen atelier, maar begint je eigen kunstenaarsparadijs.
Eind 1979 kraakt een groep studenten van de Rietveldacademie een voormalig theater aan de Warmoesstraat 139. Onder hen Ad de Jong en Guus van der Werf, die als leden van een popgroep al eerder kennismaakten met de voordelen van een eigen plek. Als een demonstratie van de nog verborgen, maar veelbelovende mogelijkheden wordt bij de opening in 1980 een lege en vrije ruimte aan het publiek getoond. ‘W139′ ontwikkelt zich langzaam maar zeker tot een tentoonstellingshal en werkplaats voor een reeks beginnende kunstenaars. Om de vrijheid en de onafhankelijkheid te waarborgen worden pers, kunstcritici en tentoonstellingsmakers buiten de deur gehouden. De kunstenaars beheren zelf het gebouw en richten de exposities in.
Na een grote tentoonstelling in 1981, waar zo’n dertig beeldende kunstenaars aan meedoen, voor een belangrijk deel afkomstig van de Rietveldacademie, ontstaat onder anderen bij Peter Giele het idee voor nog een ruimte waar kunstenaars hun gang kunnen gaan. Na maandenlange voorbereidingen wordt in juni 1982 in de voormalige drukkerij van het NRC-complex galerie ‘Aorta’ geopend. Peter Giele is heel wat minder beducht voor de invloed van de pers en de gevestigde kunstkliek, met als gevolg dat de groep die regelmatig in Aorta werkt en exposeert, al snel door de gevestigde kunstkenners wordt gebombardeerd tot een nieuwe kunststroming: de ‘Nieuwe Wilden’; onder hen Rob Scholte, Peter Klashorst, Maarten Ploeg, Aldert Mantje, Bart Domburg en Sonja Oudendijk. Na Aorta stort de onvermoeibare Peter Giele zich op een nieuw initiatief en richt in 1987 aan het Singel de discotheek ‘Roxy’ op. De sfeer en de ideeën die begin jaren tachtig ten grondslag lagen aan Aorta, worden hier klaargestoomd voor de jaren negentig. Het wordt een van de eerste plekken in Amsterdam waar een nieuwe muzieksoort ten gehore wordt gebracht: de house. De Roxy, die trouwens helemaal niets meer met de kraakscene te maken heeft, brandt in 1999 af, wanneer in het gebouw het plotselinge overlijden van Peter Giele op gepaste wijze wordt herdacht.
W139 en Aorta zijn twee van de bekendste kunstenaarsinitiatieven die in kraakpanden tot bloei gekomen zijn. Vergelijkbare initiatieven in andere steden waren V2 in Den Bosch, de Fabriek in Eindhoven en Kunst en Komplex in Rotterdam. Wat dichter bij Amsterdam bevindt zich het dorpje Ruigoord. Dit lieflijke plekje is gelegen in een landelijk gebied ten westen van Amsterdam, waar al sinds eind jaren zestig een uitbreiding van de Amsterdamse haven is gepland. Eind 1972, begin 1973 worden de leeggekomen huizen gekraakt. Eerst met de bedoeling om er enkele communes op te richten, maar al snel stroomt het dorp vol met dichters en kunstenaars. Als de bestaande huizen allemaal gekraakt zijn, worden er eigenhandig bouwsels aan het dorp toegevoegd. De uitvoering van de plannen voor de havenuitbreiding van Amsterdam wordt jarenlang uitgesteld, zowel vanwege de economische crisis als door toedoen van allerlei juridische procedures. Ruigoord ontwikkelt zich tot een kunstenaarsenclave. In het dorpskerkje vinden geregeld exposities, voordrachten of andere kunstuitingen plaats. In 1999 bereikt het uitbreidingsspook uiteindelijk het dorpje. Ruigoord wordt net niet helemaal van de kaart geveegd; alleen het kerkje en enkele omliggende huizen worden door de oprukkende bulldozers gespaard. De overgebleven Ruigoorders betalen inmiddels een bescheiden huur en met steun van de gemeente Amsterdam worden er nieuwe ateliers bijgebouwd.
Overal in de grotere kraakpanden van Amsterdam zitten talloze kunstenaars die de ruimte benutten als atelier en voor exposities. Vanzelfsprekend wordt er veel geëxperimenteerd met kunstvormen die in de gevestigde galerieën en musea geen voet aan de grond krijgen: veel dynamisch werk met vuur en andere effecten, maar ook allerlei performances en grote monumentale werken. Berucht in dit opzicht zijn de kunstenaars in de in 1985 gekraakte voormalige Rijkskledingmagazijnen aan de Conradstraat. Na een spectaculaire ontruiming in 1988 vinden velen van hen eind jaren tachtig een nieuw gekraakt onderkomen in de Graansilo op een schiereiland in het IJ, een paar kilometer ten westen van het Centraal Station.
Net als de punk- en de muziekscene neemt de beeldende-kunstscene in de kraakwereld een eigen plek in. De betrokkenheid van de kunstenaars in gekraakte panden bij het wel en wee van de rest van de beweging is echter gering. Ze houden zich verre van de wereldverbeteraars die in hoog tempo van de ene naar de andere actie rennen. Dit leidt ertoe dat hun nogal eens het verwijt wordt gemaakt alleen maar te profiteren van omstandigheden die door anderen bevochten zijn. Het engagement van de kunstenaars in de kraakscene komt echter vooral tot uiting in de niet-aflatende inspanningen om vergeten ruimtes in de stad tot leven te brengen. Juist omdat die initiatieven buiten de gevestigde kunstkanalen tot stand komen op onverwachte locaties, weten ze voortdurend de nieuwsgierigheid van buitenstaanders te prikkelen en zijn ze bij uitstek in staat de bijdrage van de kraakbeweging aan de dynamiek van de stad in een gunstig daglicht te stellen. In die zin geven ze met hun activiteiten tegenwicht aan het beeld van de nietsontziende relschopper, waar de kraker in toenemende mate onder te lijden heeft.
Het vermogen om de oorspronkelijke politieke strijdpunten van de kraakbeweging aan te passen is niet alleen voorbehouden aan kunstenaars. Steeds openlijker klinkt in plaats van de roep om meer jongerenhuisvesting de eis van erkenning van de in de veroverde ruimtes in praktijk gebrachte initiatieven en leefwijzen. Voor het merendeel van de krakers vormt de kwaliteit van hun bestaan in de panden langzamerhand een belangrijkere politieke motivatie voor hun betrokkenheid bij de beweging dan de woningnood. Je huis verliezen is één, maar dat daarmee je hele manier van leven op het spel komt te staan is nog veel bedreigender.
De verschuiving van de speerpunten van de kraakbeweging van kwantiteit naar kwaliteit leidt ertoe dat met hernieuwd elan de eigen kring kan worden opengebroken om nieuwe medestanders, klanten en sympathisanten op te zoeken. Je hoeft allang niet meer zelf met woonproblemen te kampen te hebben om toch bij de activiteiten van de kraakbeweging betrokken te raken. In toenemende mate worden initiatieven ontplooid en projecten opgezet die niet alleen bedoeld zijn voor krakers uit de eigen subcultuur, maar juist ook geïnteresseerden daarbuiten proberen aan te spreken. Net als op het terrein van de politieke acties is hier sprake van een verbreding van de horizon. Met de uitbouw van de infrastructuur worden niet alleen de eigen idealen van de krakers verwezenlijkt, het is tevens een poging uit het isolement te breken en weer aansluiting te zoeken bij een breder publiek.
Een belangrijke rol in dit proces is weggelegd voor de ‘woonwerkpanden’. In een woonwerkpand, de naam zegt het al, wordt zowel gewoond als gewerkt. Het gaat onder andere om voormalige scholen, ziekenhuizen en bedrijfsruimtes die groot genoeg zijn om naast bewoners ook plaats te bieden aan degenen die er alleen maar werken, de ‘gebruikers’ genaamd. Veel van de initiatieven die hierboven de revue zijn gepasseerd, worden ontplooid in deze woonwerkpanden. In Amsterdam zijn er tientallen van. Ze variëren in grootte en ook de verhouding tussen bewoners en gebruikers verschilt nogal. De grootste woonwerkpanden, zoals Tetterode, het NRC en Wijers, herbergen vaak tientallen bewoners en bieden plek aan een groot aantal bedrijfjes, kunstenaarsateliers en gemeenschappelijke voorzieningen. In andere panden ligt de nadruk meer op de bedrijvigheid en zijn de bewoners in de minderheid. Sommige kleinere panden stellen welwillend een of meerdere ruimtes ter beschikking voor specifieke activiteiten. Verspreid over de stad krijgen de woonwerkpanden steeds meer een buurtfunctie, door het aanbieden van allerlei openbare voorzieningen. De restaurants, cafés, theaters, kindercrèches, gereedschapsuitlenen en kinderboerderijen et cetera staan ook open voor andere buurtbewoners.
Ook buiten Amsterdam bloeit de subcultuur op. Elke grotere stad met een eigen kraakgemeenschap kent wel een groot woonwerkpand dat uitgroeit tot het centrum van de plaatselijke scene. Den Haag heeft ‘De Blauwe Aanslag’, Utrecht de ‘ACU’, Arnhem ‘Hotel Bosch’, Rotterdam het ‘Poortgebouw’, Nijmegen de ‘Grote Broek’, Groningen z’n ‘RKZ’ en Den Bosch ‘de Paap’; soms ontstaan er ook grote woonwerkpanden op het platteland, zoals de ‘Groote Weiver’ in Krommenie. Een café, een restaurant en een concert- annex filmzaal behoren tot de basisinrichting, waaromheen andere initiatieven zoals infowinkels of boekhandels, werkplaatsen en drukkerijen kunnen gedijen. Het zijn stuk voor stuk panden die eind jaren zeventig of begin jaren tachtig zijn gekraakt en zich door de jaren heen een vaste positie hebben verworven in het culturele en (alternatieve) politieke leven van de verschillende steden. Alle genoemde centra buiten Amsterdam hebben de eeuwwisseling gehaald, ofwel omdat ze inmiddels aangekocht en gelegaliseerd zijn (ACU, Poortgebouw, RKZ, de Paap, de Grote Broek en Hotel Bosch), ofwel omdat een dreigende ontruiming keer op keer wordt uitgesteld.
Lang niet alle woonwerkpanden krijgen de kans zich zo lang staande te houden. Vele zijn in de tussentijd gesneuveld en met hen tal van ongebruikelijke initiatieven en experimentele projecten. In de conflicten met de overheid die hieraan voorafgingen, vormde de woonwerkcultuur de inzet. Na het verzet tegen de woningnood en de speculatie, dat met het verlies van de Lucky Luijk over zijn hoogtepunt heen leek, hervindt de kraakbeweging rond het gevecht om de woonwerkpanden nog één keer de kracht zich opnieuw te manifesteren. De strijd om het behoud van Wijers in Amsterdam vormt de volgende fase in de ontwikkeling van het grootschalige krakersverzet.
De gebouwen van de voormalige woningtextielfirma Wijers op de kop van de Nieuwendijk en de Nieuwezijds Voorburgwal worden gekraakt op 3 oktober 1981. Het is een enorm complex met een hoofdgebouw van zeven verdiepingen, dat in verbinding staat met zestien kleinere panden eromheen. Zo’n vierhonderd mensen helpen mee met de kraak en het verstevigen van de vele ramen en toegangsdeuren, want knokploegen zijn in deze tijd zeer actief. Het pand stroomt geleidelijk vol met meer dan honderd bewoners en tal van gebruikers in de ateliers en oefenruimtes voor bands. Verder komen er een café, een restaurant, een theaterzaal, een avondwinkel, een galerie, een kindercrèche en een skateboardbaan. Alle bewoners en gebruikers betalen f 100,- per maand, waarvan onder andere de grote hoeveelheid gasbetonblokken wordt betaald, waarmee de grote ruimtes worden opgedeeld in kleinere eenheden.
Het haalbaarheidsonderzoek dat wordt uitgevoerd, loopt op niets uit: de verbouwing tot HAT-eenheden blijkt veel te duur en zou ten koste gaan van de aankoop van een reeks andere kraakpanden. De eigenaar en de hotelketen Holiday Inn sluiten met de gemeente een conceptovereenkomst voor de sloop van Wijers en de bouw van een hotel, 31 woningwetwoningen, 72 HAT-eenheden en een parkeergarage. Die laatste mocht echter alleen gebouwd worden als de gemeenteraad niet binnen afzienbare tijd een positieve beslissing zou nemen over de aanleg van een andere parkeergarage, tegenover het Centraal Station. De plannen vallen de krakers rauw op het dak. Niet alleen dreigen ze hun pand kwijt te raken, daarbovenop komt in hun ogen ook nog eens de versjachering van de binnenstad ten behoeve van de toeristenindustrie. Vooral de parkeergarage is onacceptabel. In hun afkeer van de ‘cityvorming’ worden ze gesteund door enkele bewonersorganisaties uit de buurt. Zodra de plannen voor de hotelbouw bekend worden, gaan de krakers aan de slag met alternatieve plannen. Er wordt een Werkcongres gehouden, waarop het alternatief een nadere invulling krijgt. Een dertigtal bedrijfjes meldt zich aan die zich allemaal wel in Wijers willen vestigen. Op het moment dat de gemeenteraad aanstalten maakt over de gesloten conceptovereenkomst een besluit te nemen, worden de alternatieven gepresenteerd. De gemeenteraad ziet daarin in meerderheid echter geen aanleiding de voorgenomen plannen te wijzigen. De PvdA-achterban sputtert nog wat tegen, maar kan uiteindelijk geen vuist maken. Op 29 juni 1983 valt het besluit over de sloop van Wijers en de bouw van Holiday Inn.
Nu beseft de gemeenteraad ook wel dat in tijden van grote werkloosheid spontane initiatieven voor het creëren van werkgelegenheid niet straffeloos genegeerd kunnen worden. De betrokken wethouder van economische zaken, de CDA’er Heerma, gaf tijdens de behandeling van de conceptovereenkomst al aan dat hij de alternatieve plannen van Wijers waardeert, maar dat die wat hem betreft niet onlosmakelijk verbonden zijn met het pand zelf. Aan het gemeenteraadsbesluit over de sloop en nieuwbouw wordt daarom toegevoegd dat de gemeente de krakers een andere locatie aan moet bieden, waar de gepresenteerde plannen alsnog gerealiseerd kunnen worden.
De krakers staan nu voor de keus al dan niet in te gaan op het aanbod van de gemeente. Met het ‘dubbelbesluit’, zoals de beslissing van de gemeenteraad door het leven gaat, worden ze in een positie gemanoeuvreerd waarop de hele organisatie nauwelijks is ingesteld. Men is niet gewend water bij de wijn te doen en fixeert zich op duidelijke tegenstellingen die niets aan de verbeelding overlaten: het gaat altijd om de good guys tegenover de bad guys. Het vermogen en de bereidheid te opereren binnen de kaders van het gevestigde politieke krachtenveld zijn de kraakbeweging niet gegeven. De interne organisatie- en besluitvormingsstructuur die altijd gericht is op consensus, maakt het bespreken van ‘redelijke’ alternatieven tot een hachelijke ondernemening.
Door het merendeel van de krakers wordt het aanbod voor vervangende ruimte onmiddellijk weggehoond. ‘Wijers, ons onvervangbaar perspectief: voor zinvol werk, voor lage woonlasten, voor een veelzijdige binnenstad’ heet het in een pamflet uit juni 1983. Alleen al omdat het gebouw en de activiteiten een monument tegen de cityvorming zijn, is Wijers in de ogen van de krakers niet te verplaatsen.
Vanuit Wijers zelf wordt er alles aan gedaan om te voorkomen dat de discussie over de toekomst van het pand voortijdig op slot gaat. Een kleine groep van tien bewoners die tot nu toe de kar trokken en ook in allerijl de alternatieve plannen hebben ontwikkeld, neemt deze taak op zich. In afwachting van de invulling van het aanbod van de gemeente, proberen ze allereerst het pand bij de rest van de krakers onder de aandacht te brengen. Ze beklagen zich over de geringe belangstelling: ‘Hoe is het mogelijk dat het grootste kraakpand van Amsterdam, een pand waarbij het om veel meer gaat dan wonen alleen, hoe is het mogelijk dat dit fantastische pand met ongekende mogelijkheden, zo weinig actieve betrokkenheid oproept in de beweging.’8 Die oproep is niet aan dovemansoren gericht. Sommigen begeven zich in de zomer van 1983 op het vertrouwde pad van de prikacties om zich tegen de dreigende ontruiming te verzetten. Er worden vernielingen aangericht in Halfweg bij een complex van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds, dat als financier van het hotelproject optreedt en in de voortuin van ABP-directeur Masson in Zuid-Limburg wordt een ‘diepgravend onderzoek’ ingesteld naar de malversaties waarbij het ABP in die tijd betrokken is.
Een andere groep krakers van buiten het Wijers-complex toont op een wat minder daadkrachtige wijze haar betrokkenheid. Onder de kop ‘Discussie of geweld’9 werkt ze twee strategieën uit waaruit volgens haar de kraakbeweging een keuze moet maken: ‘de harde lijn of scoren’, ofwel doorgaan op de lijn zoals gevolgd bij de Luijk – ‘we gaan er nooit uit’ -, ofwel aansturen op een compromis en ingaan op het aanbod van de gemeente. Beide strategieën acht de groep onhaalbaar; die van de harde lijn, omdat daarmee het pand sowieso verloren gaat, en die van het compromis omdat er tot nu toe geen reëel aanbod van de gemeente op tafel ligt, waarover zinvol gediscussieerd kan worden. Tussen de regels door klinkt een duidelijke voorkeur er alles aan te doen om de hardliners de wind uit de zeilen te nemen. Ze sturen aan op een situatie waarin wél sprake kan zijn van een open discussie. Om enige duidelijkheid van de kant van de gemeente te krijgen, interviewen ze wethouder Heerma. Op de vraag of het alternatief voor Wijers ook politiek realiseerbaar is, antwoordt die: ‘De gedachte en de initiatieven zijn goed en als bestuur moet je daarop inspelen en daar moet je voorwaarden voor scheppen. Ik denk dat het kan, dat de ideeën en initiatieven die er leven over te nemen zijn.’ De bedoeling is dat het op 16 september 1983 afgenomen interview wordt gepubliceerd in Bluf!, maar daar steekt de redactie een stokje voor. Ze wil niet gebruikt worden voor de politieke bedoelingen van de lobbyisten: ‘Bluf! moet stelling nemen, de politici aanpakken, niet met deze verantwoordelijken discussiëren. Interviews in Bluf! mogen nooit ”open gesprekken” zijn, ze moeten worden omgewerkt naar de argumenten waar het om gaat.’10 Met de beslissing het interview niet te publiceren draagt de redactie van Bluf! er in ieder geval toe bij dat voorzichtige pogingen buiten de gebruikelijke zwartwitkaders om een nieuwe politiek voor de kraakbeweging te ontwikkelen, bij voorbaat gefrustreerd worden.
Ook als de gemeente eind september met het langverwachte alternatief op tafel komt, wijst niets erop dat de meerderheid van de krakers geneigd is de vertrouwde stellingen te verlaten. Van het tegenover Artis gelegen Entrepotdok, een groot pakhuizencomplex dat compleet wordt verbouwd voor sociale woningbouw en kleine bedrijfsruimtes, wordt de eerste verdieping van zesentwintig naast elkaar gelegen pakhuizen aangeboden. Bovendien behelst het aanbod van de gemeente de begane grond van zes pakhuizen voor de in de alternatieve plannen opgenomen openbare voorzieningen. De krakers krijgen drie maanden de tijd om er nog eens rustig onderling over te praten alvorens met een definitief antwoord te komen.
Van het begin af aan is echter al duidelijk wat men van het alternatief op het Entrepotdok vindt: veel te klein en bovendien onbetaalbaar voor de armlastige bewoners en gebruikers. Het aanbod van de ruimte op de begane grond wordt opgevat als een belediging. Het Entrepotdok is in de ogen van de krakers zo ver van het centrum verwijderd dat ze verwachten dat er nooit een kip langs zal komen. Bij al deze argumenten speelt op de achtergrond ook de onwil van de bewoners en gebruikers om te verhuizen. Direct na het genomen dubbelbesluit in juni wordt tijdens de eerste de beste huisvergadering al duidelijk dat het alternatief van de gemeente weinig kans van slagen heeft. Na een rondje onder de aanwezige bewoners en gebruikers waarin de meningen worden gepeild, merkt de notulist enigszins beschroomd op dat ‘veel mensen er nauwelijks of geen trek in hebben om in een eventueel Heerma-pand het met dezelfde kliek nog ’s dunnetjes over te gaan doen’11.
Desondanks wordt vanuit Wijers een Brede Amsterdamse Discussie (BAD) gestart. Dit initiatief wordt niet zozeer ingegeven door de naar buiten toe volgehouden bewering dat op deze wijze tot een weloverwogen JA of NEE tegenover het gemeentelijke alternatief gekomen kan worden, maar is eerder een poging om Wijers en de strijd tegen de cityvorming tot een thema te maken voor alle Amsterdammers en niet slechts voor de krakers zelf. Over de volle breedte van de samenleving wordt gelobbyd en steun gezocht, van Tweede-Kamerleden en vakbonden tot kerken en buurtcentra. En met redelijk succes; veel organisaties spreken hun solidariteit uit met de bewoners en gebruikers van Wijers. Het levert een groot aantal steunbetuigingen op, die af en toe het voorstellingsvermogen van de gemiddelde kraker verre te boven gaan: ‘Het nieuwe Jeruzalem wordt vernietigd voor Babylon’ heet het in een steunverklaring van de Raad van Kerken.
Anders dan bij de Groote Keijser het geval was, waar de vele steunbetuigingen juist leidden tot een verharding van het krakersstandpunt, groeit bij een deel van de organisatoren van Wijers de neiging het ditmaal over een andere boeg te gooien. Intern circuleert in kleine kring in het najaar van 1983 het stuk ‘Hoe JA toch NEE kan zijn’. Beargumenteerd wordt hierin dat door in te gaan op het aanbod van de gemeente voorwaarden kunnen worden gesteld aan het JA en wel zodanig dat het ‘zal knagen aan de geloofwaardigheid van de Amsterdamse politieke strategie’. De verwachting wordt uitgesproken dat door middel van onderhandelingen, die ten gevolge van het JA op gang zullen komen, de legitimiteit van het dubbelbesluit onderuitgehaald kan worden, waardoor de stellingnames die rond Wijers geformuleerd zijn, alsnog in het politieke krachtenveld een rol van betekenis kunnen spelen. ‘Omdat deze lijn die ik me voorstel alles te maken heeft met het toekomstperspectief van de beweging, moeten dus ook veel bredere eisen op tafel komen, eisen die samenhangen met onze manier van leven, die meer en meer de kop wordt ingedrukt,’ aldus het slot van het betoog.
Niet alle krakers zijn echter te spreken over de vanuit Wijers geopperde strategie. In de Staatsliedenbuurt wordt een oproep verspreid om de BAD ‘positief’ te beïnvloeden: ‘Door de media wordt Wijers op dit moment nog steeds gelijk gesteld aan de kraakbeweging. Wat bij ons waarschijnlijk vragen opwekt, is de verbreding die er op het moment met alle moeite wordt nagestreefd en het nog steeds verkrampt politiek bezig zijn.’ Als grootste gevaar wordt beschouwd dat je je afhankelijk maakt van de instanties waarop je een beroep doet om solidariteit. De schrijver van ‘Hoe JA toch NEE kan zijn’, en een van de initiatoren van de verbredingspolitiek, Jaap Draaisma, wordt vanuit de Staatsliedenbuurt vervolgens ‘ontmaskerd’. Hem wordt zijn lidmaatschap van de CPN voor de voeten gegooid, en dat is in die kringen zo’n beetje het ergste verwijt dat een medekraker kan treffen; dat riekt naar verraad.
Het is en blijft uiteindelijk een ondubbelzinnig NEE. En dus wordt er ontruimd zonder dat er vervangende ruimte wordt geregeld. Het enige wat alle interne discussies over de strategie van de kraakbeweging, die sinds de ontruiming van de Lucky Luijk gevoerd zijn, concreet hebben opgeleverd, is dat er besloten wordt tot lijdzaam verzet bij de ontruiming. Dat maakt het voor de nieuwe burgemeester, Van Thijn, die al bij zijn aantreden in juni 1983 verkondigde de confrontatie met de kraakbeweging rond Wijers niet uit de weg te gaan, wel zo gemakkelijk om ook van zijn kant de actievoerders tegemoet te komen. De ontruiming van Wijers op 14 februari 1984 is de eerste die van tevoren wordt aangekondigd. Tevens zal Van Thijn op de in het gebouw verzamelde krakers ME ‘in vredestenue’ afsturen om ze één voor één in stadsbussen te zetten die hen ver van het pand moeten brengen. Dat laatste blijkt nog een hele klus. Meer dan vijftienhonderd krakers en sympathisanten zijn in de nacht voor de ontruiming in Wijers samengekomen. Bij het vreedzaam wegslepen van de massa verliest de me snel haar geduld en de sfeer wordt grimmiger. Ook op straat is sprake van enkele ongeregeldheden, waarbij ‘stillen’ weer hun gebruikelijke jacht openen op de actievoerders. Ondanks het feit dat geweld en repressie weer de kop opsteken, verloopt de ontruiming van Wijers alles bij elkaar een stuk rustiger dan de ontruimingen in de jaren daarvoor.
14 februari 1984, krakers in Wijers wachten de komst van de ME af.
Zoals in het verleden wel vaker het geval was, betekende de nederlaag van de krakers rond Wijers nog niet dat alles voor niets is geweest. Niet alleen zorgen de oud-bewoners en -gebruikers van Wijers uiteindelijk zelf voor vervangende ruimte door her en der in de stad nieuwe woonwerkpanden te kraken (onder andere de Binnenpret, Emma, de Conradstraat en een deel van het voormalige Wilhelmina Gasthuis), ook worden in het verdere verloop van de jaren tachtig in en buiten Amsterdam vele woonwerkprojecten gelegaliseerd. Vooral schoolgebouwen die niet meer aan de eisen van het eigentijdse onderwijs voldoen, zijn in groten getale verbouwd voor de zittende krakers. In deze gelegaliseerde panden zullen veel van de vanuit de kraakbeweging opgestarte initiatieven voortleven.
Rond Wijers is getracht de koers van de kraakbeweging te verleggen: aandacht voor de woningnood maakte plaats voor die van de veel bredere woonwerkcultuur. Van een grote stedelijk georganiseerde en politiek gemotiveerde kraakbeweging is na Wijers echter geen sprake meer. De kracht van de beweging zoals die zich eind jaren zeventig, begin jaren tachtig manifesteerde, lag vooral in het feit dat er ondanks de vele verschillen tussen de krakers een hechte onderlinge band bestond. De twee uitersten – aan de ene kant krakers die de confrontatie zochten met de gevestigde orde en aan de andere kant krakers die zich daar juist verre van hielden om te doen wat ze zelf wilden – hielden elkaar in evenwicht doordat het gros van de krakers ertussen heen en weer schipperde. Men vulde elkaar aan, wat een ongekende dynamiek teweegbracht. Was er geen grote groep krakers geweest die een invulling gaf aan de successen die door middel van de confrontatie bereikt werden, dan zou het kraakrijk nooit tot bloei gekomen zijn. Aan de andere kant verhinderde de strijdbare opstelling van meer politiek doorgewinterde krakers dat de talrijke initiatieven die in de kraakpanden ontplooid werden binnen de kortste keren het loodje zouden leggen door een snelle ontruiming.
Rond de Luijk raakt de balans definitief verstoord. De voorstanders van de harde lijn krijgen de wind van voren en houden zich voorlopig koest. Rond Wijers ontwikkelt zich een nieuwe politiek die veel meer gericht is op verbreding en samenwerking dan op confrontatie. De kraakbeweging als geheel is echter niet bij machte de volgende stap in dit veranderingsproces te zetten: de bereidheid tot het sluiten van compromissen. Als ook de voorstanders van deze nieuwe politiek na de ontruiming van Wijers met lege handen staan, groeien de twee lijnen waarlangs de kraakbeweging zich ontwikkelde definitief uit elkaar. De meerderheid van de krakers trekt zich terug in de panden, zo ze daar überhaupt al uit te voorschijn waren gekomen, en gaat op in de woonwerkcultuur. Het is voor velen het begin van het grote afhaken, dat hen geleidelijk aan weer terugbrengt in de burgermaatschappij.
Een veel kleinere groep van hooguit een paar honderd krakers zet de strijd voort. De meesten richten zich alleen nog op actiedoelen buiten de klassieke krakersissues om; een kleine minderheid probeert de idealen van de oude kraakbeweging levend te houden. De kern van deze groep bevindt zich in de Amsterdamse Staatsliedenbuurt. Hier zetelt het merendeel van de zogenaamde bonzen die na de Luijk aan de schandpaal werden genageld. Onmiddellijk na de ontruiming van Wijers slaan ze terug. Met het stuk ‘Kraken of grutten’ rekenen ze af met de ontwikkelingen die sinds de ontruiming van de Lucky Luijk de krakers het meest hebben beziggehouden: ‘Langzamerhand woekeren onder de protektie van de kraakbeweging(en) de commercie en de alternatieve arbeidsmoraal.’ De hele politiek rond Wijers hangt volgens het stuk aan elkaar van ‘valse politieke pretenties’. ‘Wie geld ziet als salaris in plaats van een mogelijkheid om naar eigen inzichten te leven of als aktiesteun, wie werkkultuur ziet als een alternatieve kopie van traditioneel werken en studeren, wie zich door legalisering onderwerpt aan zijn tegenstanders en aan kontrôle door de staat, raakt steeds meer afkerig van konfrontatiepolitiek.’ De auteurs 12 van ‘Kraken of grutten’ laten aan duidelijkheid niets te wensen over: ‘In de toekomst willen we hard werken aan de restauratie van de kraakbeweging.’ Hoe een en ander wordt aangepakt en wat dit alles teweegbrengt, zal uit de doeken worden gedaan in het volgende hoofdstuk, dat de verdergaande radicalisering van de kraakbeweging, of wat er nog van over is, onder de loep neemt.
Noten [7] Doe het zelf!

1. Een samenvatting van de jarenlange onderhandelingen over het NRC-complex is te vinden in De stad in eigen hand, blz 192 – 205.
2. Bluf! 156, 7 februari 1985.
3. Bluf! 150, 19 december 1984.
4. Bluf! 97, 30 november 1983.
5. Zie het Bondsorgaan van de NBTA, nr 1, maart 1983.
6. Bluf! 102, 19 januari 1984.
7. De Koekrand, of eigenlijk de Nieuwe Koekrand, is vanaf 1980 de opvolger van de in 1977 onder anderen door Diana Ozon en Hugo Kaagman gemaakte Coecrandt. De titel verwijst naar de aangekoekte rand van de wc-pot in het pand aan de Sarphatistraat waar het blad gemaakt werd. (In dit pand waren ook de punkclub DDT666 en galerie Anus gevestigd). De Nieuwe Koekrand blijft bestaan tot 1990. In totaal zijn er vanaf 1977 negentig nummers verschenen. Zie Johan was punk and he knows it, uitgegeven in eigen beheer door Johan van Leeuwen (1959-2003) in 1997.
8. Bluf! 80, 4 augustus 1983.
9. Bluf! 85, 8 september 1983.
10. Intern stuk voor de redactie van Bluf!, september 1983.
11. Notulen van de huisvergadering van Wijers op 4 juli 1983.
12. Auteur van ‘Kraken of grutten’ is Leo Adriaenssen, die het stuk voorafgaande aan de verspreiding en publicatie in Bluf! laat circuleren onder ‘intimi’.

Uit: Het Staatsarchief, Het archief van de kraak- en actieberwging in Nederland, Over de geschiedenis van krakers, actievoerders en ander onaangepast volk

http://www.iisg.nl/staatsarchief/publicaties/voettussendedeur/hoofdstuk07.php