Edzard Dideric – ROMAN VAN WALEWEIN (ofwel een voorspelbare afloop)

Koning Arthur zit met zijn ridders, waaronder neef Walewein, in zijn kasteel te eten. Plotseling richten alle ogen zich op een van de ramen. Er zweeft een schitterend schaakbord naar binnen dat kalm op de vloer landt. Niemand durft zich te verroeren. Na een tijdje zweeft het via hetzelfde raam weer weg.
“Wie durft het terug te halen?” vraagt Arthur.
De ridders staren zwijgend naar de grond.
“Dan doe ik het zelf,” zegt hij.
Dan springt Walewein op.
“Nee, laat mij het doen.”
“Omdat je zo aandringt,” zegt de koning opgelucht. “Mocht het lukken dan word je mijn opvolger.”
Walewein haalt zijn lievelingspaard Gringolette, neemt afscheid en gaat op pad. De achterblijvers schudden hun hoofd. Onbegonnen werk. Die zien ze nooit meer terug.

Walewein ziet het schaakbord in een spelonk verdwijnen en gaat er met paard al achter aan. Ineens wordt het stikdonker. De berg heeft zich gesloten. Wat nu? Hij doolt als een blinde rond. Is dat verre lichtpuntje een ster? Dan stuit hij op een nest jonge draken. Walewein trekt zijn zwaard en hakt erop los. Eentje vliegt hem sissend aan. Terwijl de ridder zijn muil uitelkaar trekt tot de kop eraf ligt, plet Gringolette een tweede draak onder haar hoeven.
“Wegwezen,” zegt Walewein, “en op naar het licht.”
Bij de uitgang is het groot alarm. Daar komt moeder draak aangevlogen! Hij houdt zijn speer gereed. Zodra de dampende snuit binnenkomt, werpt hij hem recht in de vuurkeel. Als de vlammen eruit spuiten, springt hij bliksemsnel opzij. Buiten de grot zwiept de woeste drakenstaart. Het gruis en de keien vliegen in het rond. Hierdoor verbreedt zich de spelonk en kan Gringolette ontsnappen. Voor hemzelf ziet het er slechter uit. Het zwaard is in de verwarring zoekgeraakt. Zijn dolk is slechts goed voor speldenprikken. Vlijmscherpe drakennagels krabben zijn maliënkolder open. Hevig bloedend wordt hij door de draak meegesleurd over een smal en steil pad. Eenmaal boven zakt het monster luid rochelend in elkaar. Meer dood dan levend kruipt Walewein onder de poten vandaan. Het monster heeft veel kracht gekost. Desondanks weet hij zijn zwaard terug te vinden.
Buiten de grot wacht Gringolette. De ridder begroet haar en kijkt voorzichtig in de afgrond. Rondom de berg stroomt een woeste rivier. Het is zwemmen of verzuipen. De uitgeputte Walewein hijst zich in het zadel en beveelt Gringolette te springen. Dan wordt alles zwart.

Hij komt bij in een grote zaal. Vanaf zijn bed ziet hij twee heren aan een tafel het schaakspel spelen. Gevonden! denkt Walewein. Ze stellen zich voor.
“Koning Wonder,” zegt de oudste.
“Zijn zoon, Alydrisonder,” zegt de ander.
“Ik ben Walewein.”
Nou, dat wisten ze dus allang.
“Hoe voel je je?”
“Puik, hoe gek het ook klinkt.”
“Je bent bij ons in goede handen, zegt de koning, “ook je paard is weer als nieuw.”
“Waar,” zegt de ridder, “heb ik dit alles aan te danken?”
“Beste Walewein, dit is het land van Wonder. Waar alles kan.”
“Ik zat wel achter jullie schaakbord aan.”
“Het is inderdaad van ons, al kon je dat niet weten. Wie het wil bemachtigen, zal er iets voor moeten doen.”
“Zeg het maar.”
“Mij het Zwaard met de Twee Ringen brengen. Het is in bezit van Koning Amoraen. Het is wel een wapen met een eigen wil. Een man die deugt heeft er wat aan, anderen vinden het een onding.”
“Ik ga er achteraan zodra ik mijn wapens terug heb.”
“Laat dat maar aan ons over,” zeggen koning Wonder en zijn zoon.
“Goed,” zegt Walewein, “morgen vertrek ik.”

Walewein rijdt een bos binnen en hoort geweeklaag. Het is een schildknaap op een schonkig paard. Hoe hij het dier ook slaat, ze komen nauwelijks vooruit.
“Problemen?”
“Zeker,” zegt de jongen. “Ik ben onderweg naar een tweekamp met de ridder die mijn broer ombracht. Als schildknaap moet ik eerst naar koning Arthur om mij tot ridder te laten slaan. Anders kan het gevecht niet plaatsvinden.”
“Ik snap het,” zegt Walewein, “en met zo’n halfdood dier schiet dat niet op.”
“Precies. Bovendien hebben tollenaars mijn spullen geroofd.”
“Om je belofte na te komen mag je mijn paard Gringolette gebruiken.”
“En u dan?”
“Zorg jij nou maar dat je die moordenaar uitschakelt,” zegt Walewein.
Ze ruilen van paard. Waarna de schildknaap hem bedankt en wegrijdt. Met het scharminkel blijkt inderdaad niets te beginnen. Dat wordt lopen.
Na een tijdje ziet hij een grote donkere burcht. Dus hier huizen die tol eisende ratten! Daar komt er al eentje op zijn schimmel aangehobbeld.
“Dokken!”
“Waarom?”
“Omdat ik het zeg!”
“Waarmee?”
“Geef me je wapenrusting!”
“Kom maar halen!”
Als de parasiet naar zijn zwaard grijpt, klieft Walewein hem met het zijne zo ongeveer in tweeën.
“Hier is je tol,” zegt hij tegen de stervende.
Op de schimmel van zijn slachtoffer nadert hij het kasteel. De poortwachter houdt hem tegen. Walewein hem de kop af en gebruikt zijn sleutels om het gebouw binnen te komen. Iedereen die zijn pad kruist gaat eraan.
“Moeten ze maar geen tol heffen,” zegt Walewein.
Dan doet hij het kasteel op slot, gooit de sleutels in een put en vervolgt zijn tocht.

Vele bossen, kastelen en avonturen later arriveert Walewein eindelijk bij het kasteel van koning Amoraen. Het staat op een steile rots midden in een zee, die dieper dan zijn paard hoog is. Hopend op een onderaardse tunnel, verkent hij de omgeving. Maar vindt slechts voet- en hoefafdrukken. Starend naar de branding, krijgt hij een ingeving. Natuurlijk, eb en vloed! Zodra het tij zakt sprint Walewein naar de voet van de rots. Achter hem stijgt het water alweer. Hij ontdekt een pad dat naar het kasteel leidt.
Na door de vriendelijke poortwachters te zijn ontwapend, wordt Walewein voorgesteld aan koning Amoraen en zijn gezelschap.
“Welkom, ridder Walewein. Het is mij een eer.”
“Wederzijds, koning,” zegt Walewein, terwijl hij een blik werpt op de jonge vrouwen die van een afstandje staan te gluren.
“Maar hoe kent u eigenlijk mijn naam?”
De vraag negerend biedt de koning hem een heerlijk maal aan met genoeg wijn.
Nadat het gezelschap is uitgegeten neemt Amoraen het woord.
“Heer Walewein, Eens huwde ik de mooiste dochter van de Ierse koning. Helaas kwam ze te overlijden. Toen ik destijds mijn bruid ophaalde, kwam ik langs je ooms kasteel. Iedereen bewees me eer, ik zal het nooit vergeten. Terwijl we de poort uitreden zagen we vier ridders in de houding staan. Jij was een van hen. Bij navraag hoorde ik niets dan goeds over je. Je bent zorgzaam en tegelijk zit het avontuur je in het bloed.”
“Ik vervul gewoon mijn plicht,” zegt Walewein.
“Om kort te gaan, er valt een uniek zwaard te verdienen,” zegt de koning. “Zo wreed als het voor de vijand is, zo zachtaardig is het voor de juiste drager.”
“Het Zwaard met de Twee Ringen?”
“Precies. Je moet er het volgende voor doen. Ik heb een oogje op een zekere Ysabele. Ze woont ergens ver in Endi. Ik wil haar trouwen. Haar vader, koning Assentijn, laat haar echter niet gaan. Zijn kasteel is omringd door twaalf muren, telt zo’n tachtig torens, enzovoort. Geen eenvoudig klusje.”
“Nee,” zegt Walewijn, “maar als u me Gringolette terugbezorgt wil ik me er toch aan wagen.”
De koning stuurt zijn mensen erop uit. Het paard wordt wonderbaarlijk snel gevonden. Goed wel herenigd, kan de tocht beginnen.

Ze volgen een rivieroever. Aan de overkant gaat een ridder op een fors paard. Schild, wapenrusting, vaandel, alles rood. De man heeft nogal een rotkop, vindt Walewein. Naast hem rijdt een jonge vrouw met lange blonde vlechten. De rode ridder geeft haar er met zijn riem van langs. Haar prachtige kleren gaan aan flarden. Halfnaakt tracht ze de klappen af te weren. Wil Walewein haar te hulp schieten, dan moet hij eerst naar de overkant. Er is geen brug. Hij laat Gringolette een aanloop nemen. Ze komen tot halverwege. Dat wordt zwemmen.
“Hé rooie, stop eens even!” schreeuwt Walewein.
De bruut kijkt op noch om en haalt nog eens flink uit met zijn riem. De vrouw krimpt ineen. Haar ontblote borsten druipen van het bloed.
“Ben je soms doof?”
“Flikker op, en bemoei je met je eigen zaken.”
“Een ware ridder slaat geen vrouwen,” zegt Walewein, “dus vraag ik je…”
“Ach mietje, rot op naar je moeder!”
De riem raakt haar in het gezicht. Walewein kan het niet meer aanzien en binnen de kortste tijd stormen de twee met vooruitgestoken lans op elkaar af. Waarbij ze uit het zadel gestoten worden en het uitloopt op een zwaardgevecht. De ander is groter en sterker. Maar het Zwaard met de Twee Ringen doet het verschil teniet. Het uit de gevelde reus gutsende bloed, maakt hem nog roder dan hij al was.
“Heer,” zegt de vrouw, “u hebt mij gered, laat mij u als dank, voor eeuwig dienen!”
“Mm,” zegt Walewein. “Even kijken of die rooie nog iets te melden heeft.”
Hij vult zijn helm met rivierwater en gooit het over het slachtoffer.
“Genade,” smeekt de rode ridder. “Ik berouw al mijn slechte daden en de rampspoed die het hen bracht. Dit onschuldige vrouwtje is door mij, nadat ik haar broer doodde, ontvoerd en misbruikt. De genade waar ik om vraag, verdien ik in de verste verte niet. Heus, de hel is nog te goed voor mij.”
“Vraag haar om vergeving,” zegt Walewein, “misschien kan het je redden.”
Ze ziet dat hij stervende is, dus moet ze hem wel vergeven. Dan blaast de rode ridder, na al zijn misdaden te hebben opgebiecht, de laatste adem uit.

Jaren later, na een lange tocht vol hindernissen, bereikt onze held het verre Endi. Hij kijkt omhoog naar de eerste van de twaalf muren. Gringolette heeft haar nut bewezen, nu moet hij alleen verder.
In de eerste poort zit een luik waar hij net doorheen kan. De wachters springen op en grijpen hun wapens. Als Walewijn het Zwaard met de Twee Ringen trekt, vluchten ze richting tweede poort. Waar ze voor schijters worden uitgemaakt. Walewein is stiekem met hen mee naar binnen geglipt. Bij het zien van zijn zwaard zien vlucht iedereen naar de derde poort. Daar beginnen de soldaten keihard op hem in te slaan. Walewein hakt links en rechts hoofden, benen en armen af. Dan vluchten ze naar de vierde poort. Dezelfde taferelen. Hij is de uitputting nabij als bij de vijfde poort plotseling de nacht valt. De wachters blijven angstig maaien naar alles wat beweegt. Walewein verstopt zich op een geheime plek en valt in slaap. Terwijl de rest in het donker, in plaats van de indringer, elkaar afslacht.
De volgende morgen trekken soldaten van de zesde tot en met de negende poort er gezamenlijk op uit om het, denken ze, enorme leger te verslaan dat de nachtelijke slachting heeft aangericht. De achter de linies ontwaakte Walewein ziet nergens een soldaat en loopt op zijn gemak naar de volgende muur.
Ondertussen vertelt in het kasteel Ysabele, voor wie de ridder is gekomen, haar vader wat ze gedroomd heeft. In ruil hiervoor mag ze een wens doen.
“Ik zag een galante jongeman, met verfijnde gelaatstrekken. Hij kwam van ver.”
“Een dolende ridder,” zegt koning Assentijn.
“Hij droeg een wapenrok van leeuwenvel.”
“Moedig en trouw…”
“En had een vuurspuwende slang bij zich.”
“Die dit kasteel wil binnendringen om mij schade toe te brengen. Tenminste als ik hem zou laten begaan.”
Hij informeert glimlachend naar haar wens.
“Vertel ik later wel, zegt Ysabele. “Ik moet nu weg.”
Hij staat zich er nog over te verwonderen, als er een boodschapper binnenstormt.
“Foute boel! Vreemde ridder in het kasteel! De meeste poorten gepasseerd!”
“Tijd voor actie,” zegt de koning, “aanval is de beste verdediging.”

De nieuwe confrontatie bevalt Walewein allerminst. Om te beginnen ramt Assentijn met gestrekte lans hem zo hard, dat zijn zwaard wel veertig meter door de lucht vliegt. Als de koning hem vervolgens gevangen wil nemen, grist Walewein een van de soldaten het zwaard uit de hand en slaat een deuk in de koninklijke helm. Zijn tegenstander keert zijn paard en komt opnieuw aangestormd. Als hij toestoot, breekt het geleende zwaard af bij het handvat. Hij zwaait er nog even mee, en beseft dan hoe belachelijk dit er uitziet.
“Goed,” zegt hij, “ik geef me over. Een ridder kan niet altijd winnen.”
Terwijl Walewein wordt weggevoerd, onthoofdt veertig meter achter hem het wonderzwaard iedere soldaat die het op wil pakken.
De koning en zijn dochter bevinden zich op de binnenplaats van het kasteel. Ysabele werpt een blik op de gevangen Walewein, en is op slag verliefd.
“Nu wil ik mijn wens doen,” zegt ze plotseling.
“Dat kan,” zegt haar vader.
“Deze ridder mag niet sterven.”
“Nee, dat kan ik, tegenover mijn gesneuvelde soldaten, echt niet maken.”
“Ook niet voor een nachtje, om me even op hem uit te leven?”
“Mm.. ik weet niet.”
“Alstublieft, morgen krijgt u hem van me terug. Dood of levend.”
“Voor deze keer dan,” zegt hij. “Omdat je het zo lief vraagt.”

Walewein zit in zijn kerker tegen de duisternis te praten.
“De schoonheid van Isabele heeft me van mijn stuk gebracht. Zelfs als ze me zou ombrengen, dan nog ik wil bij haar zijn.”
De koningsdochter heeft zich vlakbij verstopt en hoort het. De liefde komt duidelijk van twee kanten. Zodra de koning en zijn volgelingen slapen, geeft ze opdracht Walewein uit de cel te halen.
“Ontwapen hem!” beveelt Isabele bij zijn binnenkomst.
Kleedt hem uit zodat ik zijn lichaam kan bewonderen, is wat ze eigenlijk bedoelt.
“Doe wat je wilt, met jou voelt zelfs pijn als plezier,” zegt Walewein.
Isabele verzoekt de overige aanwezigen weg te gaan.
“Ik heb zulke weerzinwekkende folteringen voor deze ridder in petto,” zegt ze, “ik zou me schamen als jullie me bezig zagen.”
Even later bonzen er nog maar twee harten in de kamer. Ze knoopt snel de boeien van haar geliefde los, neemt hem bij de hand en voert hem naar haar slaapkamer. Deze is van boven tot onder bedekt met prachtig geschilderde decoraties. Waardoor het geheime luik in de vloer minder opvalt. Nadat de slimme Isabele hem de onderaardse gang heeft getoond, werpen ze zich in elkaars armen. Om elkaar vervolgens een nachtlang te beminnen.
De koningsdochter is niet onervaren, ze heeft in het geheim al eens iets gehad met een van haar vaders ridders. Terwijl de koning denkt dat ze Walewein aan het doodmartelen is, luistert er een jaloerse spion aan deur. De geluiden duiden niet op wrede folteringen. Hij rent naar de koning om te vertellen wat er speelt. De man wordt asgrauw.
“Mijn bloedeigen kind heeft me verraden, roept hij uit, “ze gaat eraan!”
Gevolgd door zijn ridders stuift hij naar de plek des onheils, trapt de deur open, en daar zitten ze, open en bloot, elkaar druiven en andere lekkernijen voerend.
“Liefste, de onderaardse gang, snel!” sist Isabele.
Maar Walewein wil de koning in de ogen kijken. En vooral, te lijf gaan.
“Mijn wapenrusting, schat.”
De hel breekt los. In dezelfde kamer waar zo even nog zoete woordjes werden gewisseld, klinkt nu geschreeuw en zwaardgekletter. Ridder na ridder stormt binnen, om ter plekke te worden afgeslacht. Koning Assentijn wil laten zien hoe het moet en komt met geheven zwaard op Walewein af. Maar deze springt elegant opzij en deelt zelf een klap uit. Waarna alweer tien anderen zich op hem storten. Ja, met het magische zwaard had hij het wellicht gered. Maar deze overmacht is gewoon te groot. Hij voelt zijn krachten wegvloeien.

De geliefden zijn geketend en in aparte kerkers gesmeten, waar ze al weer enige dagen zitten. Hun gedachten zijn bij het lot van de ander. Ze vragen zich af of ze elkaar ooit nog zullen zien en welk einde hen te wachten staat.
Tijdens Waleweins geweeklaag over wat hem en zijn geliefde overkomen is, verschijnt er een geest in de duisternis.
“Ik ben de rode ridder,” klinkt het, “door jou is mij de hel bespaard gebleven.”
“Gefeliciteerd,” zegt Walewein.
“Omdat je mij verlost hebt, zal ik op mijn beurt jou verlossen.”
“Graag.”
De geest verbreekt Waleweins ketenen en leidt hem naar de plek waar Ysabele gevangen zit. Ook haar ketenen worden verbroken. De dode rode ridder laat alle sloten openspringen tot ze bij de buitenste poort komen. Zijn wapenrusting en het wonderzwaard liggen al gereed. Ook staat er een paard klaar. Met Ysabele voor zich snelt Walewein naar de zee. Waar ze het paard achterlaten en door de geheime onderaardse tunnel rennen. Aan het eind bedankt het tweetal de geest van de rode ridder, wiens taak nu volbracht is. Op de oever blijkt even later de trouwe Gringolette hen al op te staan wachten.
“Op naar het kasteel van koning Amoraen,” zegt Walewein, “voor er nog meer rampen gebeuren.”
“Amoraen?” zegt Isabele verbaasd.
Hij legt uit dat hij, in ruil voor het Zwaard met de Twee Ringen, de koning heeft beloofd haar naar hem toe te brengen.
“Spoor jij wel? Ik wil gewoon bij jou blijven, en niet bij zo’n ouwe vent.”
“Kan zijn, maar beloofd is beloofd.”
“Ridders en hun beloften”, verzucht ze, “het is om gek van te worden.”
“Pardon?”
“Ik hou van je, maar probeer eens wat minder voorspelbaar te zijn.”
“Het avontuur zit me in het bloed,” zegt hij, “en toch moeten we gaan.”
“Jaja,” zegt Isabele.

De geliefden bekorten de tocht door per boot de zee over te steken. De wind waait in de richting van Ravensteen, het kasteel van koning Amoraen. Eenmaal aan land gestapt, vragen ze een schildknaap naar het welzijn van de koning.
“Welzijn?” zegt de schildknaap, “hij is niet meer.”
“Ach,” zegt Walewein, “hoe tragisch.”
Maar niet heus, denkt hij. Doordat Amoraen deze wereld heeft verlaten, is het probleem tussen mij en Ysabele wel mooi opgelost.
“Ik kan gedachten lezen,” zegt ze, “zo braaf ben je dus ook weer niet.”
De ridder begint hevig te blozen.
“Je lijkt de rode ridder wel!”
Hierop vallen ze elkaar lachend in de armen.
Walewein wordt op het kasteel eervol ontvangen. De succesvolle missie moet, ook al is opdrachtgever dood, gevierd worden. Drie dagenlang maar liefst. Op de vierde krijgt Ysabele een eigen rijdier. Dan nemen ze afscheid en vertrekken.
In gedachten verzonken rijden de geliefden urenlang voort. In de namiddag komen ze bij een schaduwrijke plek met een klaterende bron. Ze lessen hun dorst en vlijen zich languit neer op het malse gras. Hand in hand, proeven ze het genot van samen te zijn. Hun oogleden worden zwaar en ze vallen in een diepe slaap.

Een gezelschap van prachtig geklede ridders vermaakt zich met een soort tweekampspel. Fraai uitgedoste jonkvrouwen kijken van een afstand toe. Walewein gaat naar de mannen toe om te vragen bij wie ze horen.
“Bij koning Wonder. Hij zit met zijn zoon Alydrisonder, vanonder onder die boom daar naar ons te kijken.”
De koning wenkt Walewein. De ridder en zijn geliefde stijgen af, lopen erheen en buigen. De koning en zijn zoon kijken hem vol verwachting aan.
“Onderneming geslaagd, mijne heren,” zegt hij glimlachend.
“Perfect!” roepen vader en zoon tegelijk.
De moedige ridder wordt bedolven onder schouderklopjes. Onderwijl doet hij zijn verhaal over hoe geweldig het Zwaard met de Twee Ringen hem gediend heeft.
“Laat het zien, we kunnen niet langer wachten,” zegt koning Wonder.
Walewein haalt het zwaard der zwaarden tevoorschijn en overhandigt het.
“Om stil van te worden,” zegt Alydrisonder.
“Maak je geen zorgen, straks in het paleis, krijg je je schaakspel,” zegt de glunderende koning.
En opnieuw wordt er ter hunner eer een feest georganiseerd. Walewein en Ysabele krijgen splinternieuwe kleren en sieraden. Ze mogen zich tegoed doen aan de heerlijkste spijzen, en slapen in de beste kamer van het kasteel. Waar ze genieten van een heerlijk opwindende nacht.
“We moeten echt weer eens verder,” zegt Walewein de volgende dag tegen koning Wonder.
“Ben je gek,” antwoordt deze, “jullie blijven minstens nog een week. Straks wordt er nog rond gebazuind dat ik een slechte gastheer ben.”
Ten langen leste mogen ze, nadat hen het kostbare schaakbord eindelijk is overhandigd, vertrekken. Ze bedanken voor alles en rijden weg.

De reis voert langs talloze steden, kastelen en door golvende landschappen. Na een maand bereiken ze het einddoel. Bij binnenkomst in de grote zaal van het kasteel van koning Arthur, komt deze met gespreide armen op hen af. Als Walewein het schaakspel op de vloer neerzet, is het een en al bewondering. Ongelooflijk dat mensenhanden, als het die al geweest zijn, zoiets schitterends kunnen voortbrengen.
“Beste neef, je hebt je woord gehouden, “zegt Arthur, “dus doe ik dat ook.”
De aanwezige ridders en jonkvrouwen beginnen luid te juichen.
“Hierbij benoem ik, mocht ik sterven, Walewein tot mijn opvolger.”
De ridder buigt eerbiedig voor de koning. Terwijl nogmaals een gejuich opstijgt, fluistert Ysabele iets in Waleweins oor.
“Wat zeg je?”
“Dat het misschien iets te voorspelbaar is,” zegt ze.
“Wat precies?” vraagt hij.
“Van dit verhaal, de gelukkige afloop.”
“Nou, dan is dat maar zo” zegt hij glimlachend.