Edzard Dideric – Korte geschiedenis (89) van de jachtlust

Er was eens een zeer bekwame schutter die leefde van de jacht. De man, hoewel niet meer de jongste en geestelijk ietwat aan de beperkte kant, was nog altijd zeer levenslustig. Hij woonde al zo’n beetje zijn hele leven in een soort van stal aan de rand van het bos. Alwaar je hem echter zelden of nooit aantrof, daar hij meestentijds achter de herten, everzwijnen, fazanten, hazen en wat dies meer zij, aanzat. Best een avontuurlijk bestaan, zou je denken. Dat een mens bovendien fysiek bij de les hield, beweerde althans de jager zelf. Wat decennia lang ook zeker het geval geweest was. Alleen ervoer hij het gejaag de laatste tijd meer en meer als routine. Het achternazitten van altijd maar weer dezelfde doodsbange dieren, kon hem steeds minder bekoren. Kortom, de spanning was er wat hem betrof gewoon af. Diep in zijn hart zou hij de loop van zijn geweer liever richten op een ander type wild, zoals bijvoorbeeld jong en sappig vrouwenvlees, vol schrammen, blauwe plekken en met aan flarden gescheurde kleren. Waar hij in het bijzonder naar verlangde waren van die vlinderachtige bosnimfen. Helaas vertoonden deze betoverende wezentjes zich niet of nauwelijks binnen zijn jachtterritorium. Kreeg hij er een enkele keer toevallig eentje in het vizier, dan bleek de vogel alweer gevlogen voor zijn vinger de trekker kon overhalen.

Eens per week trok de jager naar het dichtstbijzijnde gehucht. Om ter plekke op de markt te verkopen wat hij zoal bij elkaar geschoten had, en vervolgens met de opbrengst nieuwe proviand in te slaan. Op een keer liep hij onderweg een stokoude kluizenaar tegen het lijf. Dat wil zeggen, de ouwe baas was over zijn belachelijk lange baard gestruikeld en vervolgens languit op de grond gekwakt. De jager had de ongelukkige overeind geholpen en hem, de rimpels en de grijze haren als tekenen van wijsheid beschouwend, in verband met de meisjesjacht langs zijn neus weg om raad gevraagd.
Tja, zei de kluizenaar, om te oogsten, zal er toch echt eerst gezaaid dienen te worden.
Gezaaid, herhaalde de jager, die behalve van het doden van dieren, nergens een greintje verstand van had, waar doelt u op?
Dat je ze om te beginnen eerst, wanneer ze nog piep- en piepjong zijn, binnen het jachtgebied moet uitzetten, legde de kluizenaar uit. Zo geef je ze de kans om op een zo natuurlijk mogelijke wijze te verwilderen. Blijken ze op zeker moment dusdanig verwilderd dat er werkelijk geen land meer mee valt te bezeilen, dan kan het jagen beginnen.
Aha, zei de jager, op die manier…
De op de been geholpen kluizenaar wilde ook nog wel vertellen hoe en waar het jonge spul probleemloos viel te bekomen.
Vertel!
Achter het treinstation hangt bijna altijd wel een stel van die begeerlijke kuikentjes rond.
Een treinstation, in deze negorij?
Nee, klonk het lachend, daarvoor zal je echt naar de grote stad moeten.
Wat moet dat moet, zei de jager, die gedurende zijn leven nooit verder was gekomen dan het bos en het dichtstbijzijnde gehucht. Verder nog iets?
Een flinke zak duiten meebrengen. Als je die tenminste hebt.
Een zak?
Ja, maar dan gevuld met duiten.
Maakt u zich maar geen zorgen, ik heb in de loop der jaren het nodige bij elkaar weten te sparen.

Direct de volgende dag ging de jager, met een van een boer geleende paard-en-wagen, in de richting van waar zich naar horen zeggen de grote stad moest bevinden. Daar hij onderweg diverse keren de weg kwijtraakte, duurde de tocht aanmerkelijk langer dan verwacht. Met als gevolg dat hij pas tegen het vallen van de avond de plaats van bestemming bereikte.
Zoals hem door de kluizenaar voorgespiegeld, trof hij achter het station inderdaad verschillende uit het nest gevallen vogeltjes aan. Ze stapten brutaal op en spraken hem breed grijnzend aan. Driftig lonkend en obsceen gebarend werd er geïnformeerd naar zijn eventuele voorkeuren en wat het hem bij elkaar opgeteld ging kosten.
Indien mogelijk, sprak de jager, terwijl hij de duiten in de zak liet rinkelen, zou ik vreselijk graag in mijn eigen vertrouwde bos op jullie willen jagen!
Als dat alles is, was het vlotte antwoord, geef ons dan maar gauw die centen, dan zijn we de hele nacht tot je beschikking.
Ik weet niet, dit loopt wel érg gesmeerd, ging het door hem heen.
Kan ik echt voor de volle honderd procent van jullie op aan?
Ze knikten allen braaf van ja en tilden onderwijl hun rokjes op om hun vooruitgestoken en gladgeschoren poesjes te tonen.
Ik ben overtuigd, bromde hij, schichtig om zich heen loerend, laat maar weer gauw zakken die boel.
Nadat iedereen al ginnegappend in de wagen was gestapt, verliet het spul onder zijn leiding nog dezelfde avond de stad.

Pas tegen de dagenraad kwam de jager met zijn springlevende vracht in het bos aan. Hij reikte de meiden een voor een de hand bij het uitladen en wenste vervolgens iedereen goedenacht. Hè nu al? Het kon natuurlijk zijn dat ze slecht hadden opgelet, maar wat was nu eigenlijk precies de bedoeling?
Gewoon, zei de jager, om het verwilderingsproces in gang te zetten en omdat de lange reis me flink heeft uitgeput, zie ik mij gedwongen jullie bij deze aan je lot over te laten. En ach, niet getreurd, morgen is tenslotte weer een dag, nietwaar?
Hij klom al gapend op de bok, waarna het paard zich als vanzelf in beweging zette. Door plotselinge angst bevangen probeerden de meisjes uit alle macht terug in de wagen te klauteren. Het was een en al gegil en gekrijs, terwijl ze elkaar tot bloedens toe knepen en beten. Hier en daar vielen zelfs rake klappen en vlogen er hele plukken haar door de lucht. Om de dolgedraaide meute van zich af te houden, zag de jager zich genoodzaakt de zweep te laten knallen. En wel net zolang tot ze, kermend van de pijn en onder de striemen, hun pogingen moesten staken.
Tjonge, mompelde hij, het slagveld achter zich latend, net gearriveerd en toch al zo wild, dat geeft beslist hoop voor de toekomst.