Edzard Dideric – Korte geschiedenis (111) van de Rots

In ons kustdorp gebeurde vrijwel nooit iets. Dus moesten we het voornamelijk van de zee hebben. Jawel, alsof ze over horens beschikten. Zo hard beukten de golven op de rotsen. Maar wat ze ook briesten en schuimbekten, de rotsen gaven geen krimp. Net zo onverzettelijk overkomend, zagen wij, jong en naïef als we waren, de oude Jack als het equivalent van een rots. En onszelf als de branding die eindeloos kwamen aangerold.
Jack was dagelijks in dorpscafé “De Brulboei” te vinden. Aan zijn vaste tafeltje, achterin de kroeg, kon hij urenlang voor zich uit zitten te staren. Desalniettemin was ie nooit te beroerd om onze jongensproblemen aan te horen en in alle rust te laten bezinken. Krabbend aan zijn grauwe stoppelbaard of meewarig zijn doorleefde kop schuddend, zocht hij naar het juiste antwoord. Om tenslotte iets te grommen in de trant van “de tijd zal het leren”, “je weet maar nooit” of “onze lieve heer heeft rare kostgangers”. Gewoonlijk trakteerden we hem dan op een biertje, om erna dankbaar en weer iets wijzer geworden op huis aan te gaan.

Hoewel de Rots ons inmiddels van haver tot gort zou moeten kennen, kwamen we over hemzelf bitter weinig te weten. Was hij bijvoorbeeld wel of niet getrouwd, had hij wel of geen kinderen, bestond er naast het kroegbezoek, nog een ander leven? Allemaal vragen die op hun beurt weer nieuwe vragen opriepen. Enfin, toen we er een keer voorzichtig over begonnen, bromde Jack na een tergend lange denkpauze “dat het er simpelweg nooit van gekomen was”. Een mededeling die naar onze mening beslist van zelfkennis en levenservaring getuigde. Op de volgende vraag, hoe hij eigenlijk aan zijn geld kwam, waar hij in godsnaam van leefde, bleef het angstig stil. Uiteindelijk volgde er een schouderophalen. We concludeerden dat er kennelijk een grens was overschreden, en gingen over op een onschuldiger onderwerp: het weer van de komende dagen. Oh, maar daar wilde hij wel iets over kwijt. Het kon namelijk “vriezen of dooien”.

Voor de talloze inzichten die hij ons belangeloos verschafte, verdiende de Rots ons inziens een vette medaille. Toen we het hem mededeelden kwam er van zijn kant een wegwerpgebaar. Of we helemaal gek geworden waren. Geen sprake van, “je reinste kul”. De onverwacht heftige reactie op weg naar huis besprekend, kwam er bij ons een beter idee opborrelen. Waarom de beste man van onze gezamenlijke spaarcenten niet gewoon een pijp en een voorraadje tabak cadeau gedaan? Goh, dat we daar niet eerder aan gedacht hadden.

Toen we enige dagen later met het in een naburig dorp aangeschafte rookgerei kwamen aanzetten, toonde Jack zich in eerste instantie weinig enthousiast. Na enig aandringen kregen we hem zover dat hij de pijp, weliswaar “om het af te leren”, toch in zijn mond stak. Wat uiteindelijk resulteerde in een ware triomf, aangezien de twee vanaf dat moment onafscheidelijk bleken.

Het roken maakte Jack nog bedachtzamer dan hij al was. De spaarzame keren dat de pijp zijn mond verliet, hingen we dan ook vol verwachting aan zijn lippen. Helaas ging door het luide uitkloppen, het merendeel van de ongetwijfeld wijze woorden verloren. Met veel goede wil, viel er nog net iets berustends uit te destilleren. Al deed de precieze betekenis er weinig meer toe. Het ging ons in toenemende mate om de innerlijke rust die hij al rokend en puffend uitstraalde. Een kalmte die ons dusdanig sterkte, dat we ons dorpse leventje weer een tijdje aankonden.