Edzard Dideric – Korte geschiedenis (106) van een metamorfose

Riemer was met de auto onderweg naar een plechtigheid waarvan hij zich de aard noch de aanleiding voor de geest kon halen. Ging er iemand gecremeerd worden of trouwen, of was hijzelf wellicht de ongelukkige of gelukkige? Geen flauw idee. Wegblijven, meende hij zich te herinneren, was in elk geval geen optie. Hoe dan ook, voor zijn doen zag Riemer er pico bello uit. Waardoor hij zich meteen ook zo voelde, pico bello. De soms haperende motor was in feite de enige dissonant gedurende de best pittige rit. Op zich niets bijzonders, occasions hadden vaak zo hun kuren, dus waarom zou de voor de gelegenheid aangeschafte wagen ervan gevrijwaard zijn? Alhoewel de motor nu ineens vanuit het niets besloot er helemaal mee te kappen. Riemer ontstak de alarmlichten, rolde richting vluchtstrook en trok de handrem aan.

De aanvankelijk schuchtere regen begon met bakken omlaag te komen. Het gemotoriseerde forensenleger bleef, ondanks waterfonteinen, onbarmhartig voorbijrazen.
Over legers gesproken, overal waar hij keek stonden als soldaten de bomen stram in het gelid. Het leek hem niet waarschijnlijk dat er zich met dit weer in deze bossen hulpvaardige mensen ophielden. Nee, wat dat betreft was het niet de meest geschikte plek om autopech te krijgen.

Hoewel minder hard, regende het stug door. Op de weg zelf was het allengs rustiger geworden. In feite heerste er al een tijdje een bijna angstaanjagende stilte. Af en toe het geluid van een vliegtuig, dat was het. De gepasseerde geluksvogels zaten allang thuis aan de warme maaltijd. Riemer stapte uit om de kofferbak te checken. In plaats van gereedschap, reserveonderdelen, een zaklamp, een gevarendriehoek, stuitte hij op een paar onbekende olijfgroene rubberlaarzen. Mogelijk door de vorige eigenaar van de auto vergeten eruit te halen. Zouden ze passen? Hij verwisselde zijn glimmend gepoetste schoenen voor de laarzen. Aan de grote kant, maar het ging. Ze vloekten bij zijn nette kleding, maar hij had geen andere keus.

In navolging van het hemelwater, viel ook de avond. Riemer was inmiddels op zoek naar een teken van leven. In dit schaarse licht bezien, beschouwde hij de in de bagageruimte aangetroffen laarzen als een geluk bij een ongeluk. Al deed een soppend geluid vermoeden, dat ze allesbehalve waterdicht waren.

Tegenslag is de brandstof van iedere metamorfose. Althans iets dergelijks had hij ooit ergens gelezen of gehoord. De combinatie van het maatpak en de laarzen had hem veranderd in een rare snuiter, een zonderling. Ofwel het tegendeel van wat hij volgens zichzelf was. Enfin, de uren verstreken en het doel van de reis vervaagde meer en meer. Hij werd een dolende ziel met een rap verslechterend humeur. De vrolijke feestganger achter het stuur van de auto, leek een schertsfiguur geworden.

Nergens een levend wezen te bekennen, laat staan een garage om een helpende hand te bieden. Riemer tuurde omhoog naar de hemel. Van de overkomende vliegtuigen viel weinig te verwachten. Ze kwamen en gingen volgens nauwgezette vluchtplannen, werden op vaste plekken en tijden elders verwacht. Net als hijzelf. Al was het in zijn geval tevergeefs. Ergens in de buurt moest zich een luchthaven bevinden. Met een verkeerstoren, landingsbanen, hangars, vertrekhallen, restaurants, kiosken, taxi’s, bussen, souvenirshops, dames- en herentoiletten, bagagekarretjes en jawel, lui die iets van motoren wisten. Hij besloot niet op te geven en de zoektocht voort te zetten.

Zo goed als droog. Hier en daar lieten boomtakken nog een laatste druppel los. Zijn kleren waren totaal doorweekt. Het stralende wit van het overhemd had de kleur van zijn huid aangenomen. Alles wat Riemer kon doen was zijn das uitwringen. Al bleef het de vraag wat ie er mee opschoot. Bos, bos, en nog meer bos. Boven zijn hoofd kwamen en gingen de vliegtuigen. De luchthaven kwam niet dichterbij. Voor de zoveelste keer sloeg hij een andere richting in.

Holy shit! Stond daar werkelijk een auto? Het leek er verdacht veel op. Hoera, eindelijk een stuk beschaving… Al naderend nam bij hem de opwinding toe. Tot de afknapper… Het was verdomme zijn eigen wagen! Hij moest ongemerkt in een cirkel hebben gelopen. Hij opende het portier en liet zich als een zoutzak op de voorbank neerploffen.

Na een tijd wezenloos voor zich uit gestaard te hebben, realiseerde Riemer zich wat het betekende om een dak boven je hoofd te hebben, een radio met tientallen zenders om in alle vrijheid uit te kunnen kiezen. Dit overdenkend hoorde hij motorgeronk. Waar kwam dat vandaan? Nergens in de buurt iets te zien. Wacht, het was gewoon de zijne! Zojuist, toen hij zijn zegeningen zat te tellen, moet hij onwillekeurig de contactsleutel… In plaats van een gat in de lucht te springen, ging de handrem los draaide hij de weg op.

Onderweg tuurde hij om de haverklap via de gekantelde achteruitkijkspiegel naar zichzelf. Gestaag het nog altijd onbekende doel naderend, werd Riemer opnieuw de autobestuurder van voordat de motorpech had toegeslagen. Zelfs zijn kleding leek zich op wonderbaarlijke wijze van de ontberingen te herstellen. Oh ja, vooral niet vergeten na aankomst de laarzen weer te verruilen voor de schoenen.