Edzard Dideric – GLORIANT (ofwel een verre liefde)

We bevinden ons aan het hof van Brunswijk. Oom Gerard en zijn raadsman Godevaart zitten te bedisselen wat goed voor het land is. Ze concluderen dat hertog Gloriant aan de vrouw moet. Het is de hoogste tijd voor nageslacht. Een erfopvolger kan de toekomst van het land veilig stellen.
“De dochter van de koning van Auvergne, je weet wel,” zegt Godevaart, “beetje een trut, maar absoluut fatsoenlijk.”
“Aan haar afkomst zal het niet liggen, Godevaart, dat zit wel snor”, zegt Gerard.
“Prima, laten we naar de hertog gaan met ons advies,” stelt Godevaart voor.
“Doen we.”
De hertog ontvangt hen allervriendelijkst en vraagt naar de reden van het bezoek.
“Neef Gloriant,” zegt Gerard, “ons lijkt het de hoogste tijd dat u in het huwelijk treedt. Goed voor u en goed voor het hertogdom.”
“Mm,” zegt Gloriant, “ik blijf liever vrijgezel.”
“Stel dat u, God moge het verhoeden, morgen sterft,” zegt Godevaart, “dan zitten we dus wel mooi zonder opvolger.”
“Maar mijne heren, ik heb gewoon niets met vrouwen. Ze laten me koud.”
“Laat de godin Venus het niet horen,” waarschuwt de raadsman.
“Beste neef, het is de meest verstandige zet,” zegt Gerard,” de liefde speelt daar weinig of geen rol in”.
“Liefde en verstand sluiten elkaar uit,” zegt de hertog, “ben ik met je eens, maar bestaat er wel een passende vrouw voor zo’n goed gebouwde en machtige man als ik? Ik heb haar tenminste nog niet ontmoet.”
“Sorry, nu gaat u echt te ver, u beledigt vrouwen die u niet eens kent.”
“Kan ik het helpen,” zegt Gloriant, “dat ik zo welgeschapen ben? Ik ben tevreden met mezelf. Ik heb er geen vrouw bij nodig.”
“Beste neef, nooit gehoord van hoogmoed, en hoe die voor de val komt?”
“Ach, spreekwoorden zijn voor sukkels, heren.”

Ondertussen aan het hof van Abelant, duizenden kilometers zuidwaarts. De oosterse prinses Florentijn, al net zo knap en zelfingenomen als Gloriant, zou best willen trouwen, maar vindt geen emir of sultan goed genoeg. Ze heeft verhalen gehoord over een ridder uit het christelijke noorden, die soortgelijke problemen schijnt te hebben.
“Ik wil die man weleens ontmoeten,” zegt ze tegen haar koerier Rogier. “Zie je dit portretje van mij?”
Rogier knikt.
“Buitengewoon fraai, al zeg ik het zelf. Ga ermee naar de hertog van Brunswijk, vraag hem het goed te bestuderen en vertel hem dat Rode Lioen, heer van Abelant, mijn vader is.”
“Komt voor elkaar,” zegt de koerier.

Enkele weken later in Brunswijk. Rogier wordt door de hertog ontvangen en overhandigt hem het portretje van Florentijn.
“Edele heer, de vrouw op het portret verzoekt u haar aandachtig in ogenschouw te nemen.”
“Mm, wie mag dat dan wel zijn?”
“Florentijn van Abelant. Een van de mooiste vrouwen van Arabië. Zeer eigenzinnig van karakter. Geen man kan aan haar eisen beantwoorden.”
“Klinkt te mooi om waar te zijn,” zegt Gloriant.
“Ze wil u graag ontmoeten, zegt Rogier.
“Dat kan, te zijner tijd, maar doe haar in elk geval de hartelijke groeten en zeg maar dat ik van het portretje onder de indruk ben.”

Terug in Abelant wordt de koerier ongeduldig opgewacht door de prinses. Ze heeft zich wel een beeld gevormd van de hertog, maar of dat echt klopt?
“En?”
“De hertog is een rijk en machtig man. Hij wordt alom gerespecteerd.”
“Zal best, maar hoe reageerde hij?”
“Volgens mij ziet hij u wel zitten. Over een week of zeven wil hij een ontmoeting, hier ergens in de buurt.
“Spannend,” zegt Florentijn.

Ongeveer tezelfdertijd heeft Gloriant een gesprek met zijn oom.
“Beste neef, wat is het probleem?”
“Oom, ik wordt zo door de liefde zo gekweld, dat ik geen oog meer dicht doe.”
“Jij, die geen enkele vrouw een blik waardig gunt, hoe is dat nou weer mogelijk?”
“Door mijn dwaze uitspraken heb ik de wraak van Venus over me af geroepen, zegt Gloriant, “haar pijl heeft me in het hart getroffen.”
“Jouw edele hart, dat als een adelaar vanuit de hemel op de wereld neerkijkt? Sorry dat ik het zeg, maar dat lijkt me sterk.”
Zijn neef bekent dat hij zich achteraf nogal schaamt over zijn zelfingenomenheid. Gerard vraagt hoe de zaak in elkaar steekt.
“Ze heet Florentijn van Abelant. Haar vader is de Rode Lioen van Abelant.”
“Pardon? Hoe ken jij haar? Die woont nogal een eindje uit de buurt.
Gloriant vertelt van het portret en de boodschap.
“Ik zal niet rusten voor ik haar tot vrouw genomen heb.”
“Die vlieger gaat helaas niet op,” zegt Gerard, “er zijn wat probleempjes blijven liggen van voor jouw tijd, dingetjes tussen ons en de Rode Lioen. Zo heb Ik destijds zijn vader gedood, om maar iets te noemen. En jouw vader heeft een oom van hem de kop afgeslagen. Nee, al was je de koning van de complete christelijke wereld, wat zijn dochter betreft denk ik dat je het kan schudden.”
“Ik moet haar koste wat kost hebben, punt uit.”
“Oh, en hoe dacht je dat aan te pakken?”
“Door er incognito, als een dolende ridder, heen te reizen.”
Zijn oom vreest het ergste. De Rode Lioen is een meedogenloos man. Als hij achter zijn ware identiteit komt, is het met hem gebeurd.”
“Ik begrijp het, en toch ga ik,” zegt Gloriant. “Tijdens mijn afwezigheid zal het land onder jouw gezag staan.”

De mooie stad Abelant komt dichter en dichterbij. Hoewel danig vermoeid, weet zijn paard er nog redelijk de vaart in te houden. Wat kan de liefde een mens veranderen, denkt Gloriant. Sinds ik in de ban van Florentijn ben, kijk ik anders naar de wereld om me heen. Mijn oordeel is milder geworden, ik zie dingen in een positiever licht.
Het paard houdt halt, ze hebben de stadspoort bereikt. Het is twee uur in de nacht, dus de poort is gesloten. Gloriant besluit in het open veld te wachten tot het ochtend is. Het paard en hijzelf kunnen bovendien wel wat rust gebruiken.
Zonder dat de ridder het weet, wandelt de prinses over de stadsmuur en ziet ze hem afstijgen in het gras. Ze herkent het wapen met de valk van Brunswijk op zijn borst. Dit moet hem zijn, denkt Florentijn, ik ga naar hem toe.
“Welkom, Gloriant, daar ben je dus eindelijk!”
“Oh, Florentijn, als je wist welke gevaren ik heb doorstaan om bij je te kunnen komen!”
“Ik voel me zo gelukkig,” zegt ze, “dat ik bijna vergeet hoe riskant deze ontmoeting is. Als mijn vader erachter kost het ons beiden de kop.”
Gloriant stel voor zo snel mogelijk naar Brunswijk te vertrekken. Zodat de Rode Lioen hen niet meer in kan halen.
“Zodra we terug zijn wil ik met je trouwen,” belooft hij.
“Nee, dan trouw ik met jou,” antwoordt ze vrolijk.
Moe van de lange reis legt de hertog zijn hoofd in de schoot van Florentijn. Nog geen seconde later slaapt hij. Ook de prinses doezelt geleidelijk weg.

Floerant, neef van de Rode Lioen, heeft vanaf de stadsmuur alles gezien. Zodra de geliefden slapen pikt hij het paard en het zwaard van Gloriant in. Vervolgens gaat hij naar zijn oom en schudt hem wakker.
“Wat moet dat, wat is er aan de hand?”
“Uw dochter, voor wie geen Arabier goed genoeg was, ligt in de armen van een christen in de hoftuin.”
“Pardon?”
“Het is de hertog van Brunswijk. Kom maar mee, dan kunt u het zelf zien.”
Hij volgt zijn neef en gelooft zijn ogen niet.
“Hoe kan ze zich zo te schande maken, hiervoor gaat ze op de brandstapel, en die hertog laat ik opknopen aan de hoogste boom! Kom Floerant, laten we ze inrekenen!”
“Makkelijk zat,” zegt zijn neef, “ik heb hem niet voor niets ontwapend.”
Ze komen van de stadsmuur en stevenen recht op het paar af.
“Sta op, hertog, we hebben voor u nog een plekje vrij in de gevangenis!” zegt Floerant.
“Pardon, ellendige Saraceen, hoe durf je me zo te overvallen!”
“Ik zou wat minder hoog van de toren blazen, uw einde is dichterbij dan u denkt!”
“Mijn zwaard… mijn paard… Stoer zeg, om iemand in zijn slaap te beroven!”
“Bek houden, hertog,” zegt de Rode Lioen. “Er schiet mij ineens van alles te binnen. Uw familie heeft de mijne groot onrecht aangedaan. Ook daarvoor zult u boeten. En mijn dochter gaat zo snel mogelijk in vlammen op.”
“Doe met mij wat u wilt,” zegt Gloriant, “maar spaar Florentijn.” Wij waren bij elkaar en sliepen. Maar we hebben niet mét elkaar geslapen. Ze is nog steeds maagd.”
“Ze heeft uw liefdesverklaring aanvaard, alleen al daarom moet ze branden!”

De prinses is in haar kamer opgesloten. De schildwacht die bij de deur staat en haar moet bewaken is Rogier.
“Rogier, kom eens hier,” fluistert Florentijn door het sleutelgat.
“Dat rijmt,” zegt hij, “wat kan ik voor u doen?”
“Mij vertellen me wat mijn vader gezegd heeft.”
“Dat hij uw ridder op zal hangen en u op de brandstapel roosteren.”
“Ga naar zijn kerker en bevrijd Gloriant.”
“Als het ontdekt wordt, ga ik er ook aan,” zegt Rogier.
Florentijn belooft dat ze hem mee zullen nemen naar Brunswijk en royaal zullen belonen.

Gloriant zit te neergeslagen in het stikdonker in een smerige kerker. Dan hoort hij het gerinkel van sleutels en de stem van Rogier.
“Edele hertog, kom uit uw cel, alle sloten zijn los.”
Hij staat op en duwt tegen de celdeur. Inderdaad, hij is open. Rogier leidt hem door de kasteelgangen tot ze ergens buiten in een bos staan. Gloriant vraagt aan wie hij zijn bevrijding te danken heeft.
“Aan de prinses.”
“Waar is ze?”
“Gevangen in haar eigen kamer. Haar vader is van plan haar te om te brengen.”
“Oh, had ik mijn zwaard maar.”
“Is aan gedacht, zegt Rogier, terwijl hij het wapen vanachter zijn rug tevoorschijn tovert. “En uw paard heb ik aan die boom daar vastgebonden.”
“Dan ga ik nu naar Florentijn om haar te bevrijden,” zegt Gloriant.
“Lukt nooit, edele hertog, ik heb een beter plan.”
Rogier legt uit dat Gloriant zich in de bosjes moet verstoppen. Hij zal de Rode Lioen vragen zijn dochter de volgende morgen vroeg terecht te laten stellen. Zodra ze naar buiten komt moet hij haar in volle vaart weggrissen.

De volgende morgen vroeg zit de Rode Lioen zit te piekeren over wat hij met het betrapte tweetal moet doen.
“Rogier, heb je een suggestie?”
“Ik zou eerst Florentijn laten terechtstellen. Omdat ze ons geloof te schande heeft gemaakt. Vervolgens laat u Gloriant dubbel lijden door hem op te hangen op een plek waar hij de onthoofde prinses ziet.”
“Uitstekend idee, Rogier. Ga die slet maar meteen halen,”
“Tot uw dienst.”
Even later komt hij met de prinses terug. Ze trekt wit weg als ze behalve haar vader, ook de beul ziet staan.
“Florentijn,” zegt de Rode Lioen, “wat heeft je ertoe gebracht ons geloof te verraden en een christen lief te hebben? Dat gaat je je leven kosten!”
“Mijn leven is zonder Gloriant niets waard,” zegt ze, “waar is hij?”
“Doet er niet toe,” zegt de beul, “want ik ga u nu terechtstellen.”
Haar vader wordt ongeduldig.
“Schiet op, onthoofd die verraadster!”
De beul dwingt het meisje op de knieën en drukt haar hoofd op het hakblok. Hij heft zijn vlijmscherpe zwaard zo hoog mogelijk voor de beslissende klap… Ineens springt vanuit de struiken de hertog op zijn paard tevoorschijn. Hij slaat, met in de ene hand zijn eigen zwaard, de beul het zwaard uit handen en trekt met de andere Florentijn voor zich op het paard. De beul en de Rode Lioen staan als verlamd te kijken, ze zijn totaal verrast. Het geeft Rogier gelegenheid zijn paard te pakken en zich bij het vluchtend tweetal te voegen.

Brunswijk, enige tijd later. Het drietal komt de kasteelpoort binnen en wordt verwelkomd door een verheugde oom Gerard.
“Gloriant, ik zie dat ik me voor niets zorgen heb gemaakt, je bent veilig weergekeerd, en nog wel met de oosterse schone waar je hart naar uitging!”
De geliefden blozen ervan.
“Hoe is je dat in godsnaam gelukt?”
“Een heel verhaal, oom. Maar de liefde heeft me erdoorheen gesleept. Door de liefde bleef ik geloven op een goede afloop.”
“Beste neef, ik ben trots op je. Ook al is haar vader een Saraceen, hij is wel van goede afkomst. Zijn vader was koning van Babylon, zijn moeder dochter van de koning van Antiochië. Hij mag dan geen christen zijn, zijn moed wordt ook in onze wereld alom geroemd. Ik vreesde dat je je dood tegemoet ging, maar je bent als herboren teruggekeerd.”