Edzard Dideric – LANSELOET VAN DENEMARKEN (ofwel een dodelijk standsverschil)

Verdekt opgesteld in de schaduw van de rozenboom, wacht Lanseloet op de komst van Sanderijn, de dienstmaagd van zijn moeder. Uit woede, vanwege het stiekeme gedoe, geeft hij de boom een schop. De vogels vliegen verschrikt op. Bèn ik een keer op een meisje verliefd, denkt hij, blijkt het de verkeerde te zijn. Dat wil zeggen in de ogen van mijn moeder dan. Laat dat mens zich met d’r eigen zaken bemoeien. Ah gelukkig, daar komt zijn liefje al aan.
“Hallo, ridder van mijn dromen. Wat kijk je sip!”
“Terecht, want onze liefde staat op het spel. Kwade tongen spreken van een niet te overbruggen verschil van afkomst. Onze relatie wordt gedwarsboomd.”
“Natuurlijk weer je moeder?”
“Wie anders,” verzucht Lanseloet. “Mam gunt me geen geluk.”
“Helaas heeft ze niet helemaal ongelijk, zegt Sanderijn, “want al gedraag ik me nog zo goed, ik blijf in jullie kringen uit de toon vallen.”
“Onzin,” zegt hij, “ze kijken onbewust juist tegen je op. Qua uitstraling doe je ieder ander meisje verbleken.”
“Je hebt het flink van me te pakken,” zegt ze, “ik ben geen virus of zo.”
“Scheelt niet veel, misschien word je wel mijn dood.”
Op haar voorhoofd verschijnt een frons.
“Ik smacht er gewoon naar om met je…”
“Ga door,” zegt ze, ”mijn simpele oortjes schrikken nergens van.”
“Nou, je weet wel.”
“Dus niet de lasten, zegt ze, maar wel de lusten?”
Nee, ze begrijpt hem totaal verkeerd. Hij respecteert haar.
“Ik wil er best voor betalen.”
“Pardon,” zegt ze, ”wat krijgen we nu?”
“Nou ja, bij wijze van spreken natuurlijk, om aan te geven hoe wanhopig ik ben.”
Er valt een stilte. De vogels zingen er vrolijk op los. De geopende bloemen tonen hun kleuren. Het zachte gras lonkt.
“Nee,” zegt Sanderijn.
“Ik heb je niets gevraagd,” zegt Lanseloet.
“Daarom juist.”

Zijn moeder hoort hem thuiskomen en roept hem direct bij zich.
“We moeten hoognodig praten.”
Lanseloet beweert er even niet voor in de stemming te zijn.
“Ik weet precies voor wie en wat, je wel in de stemming bent,” zegt ze, “ik zag jullie wel, daarnet in de boomgaard. Ze stond de hele tijd met haar kont te draaien, die Sanderijn van jou. Je kon bijna niet van haar afblijven.”
“Mam, waar heb je het over, al ben ik totaal verzot op die meid, ik ben niet gek!”
“Waait vanzelf over,” zegt ze, “gewoon leuk voor een keertje. Wacht maar tot je iemand van je eigen stand ontmoet. Dan zal je het verschil merken.”
“Ze is voor mij de enige, ik wil absoluut met haar trouwen.”
“Sukkel,” zegt ze, “die meid gebruikt je slechts om hogerop te komen.”
Zoonlief schudt het hoofd en zucht diep. Moederlief begint peinzend heen en weer te lopen.
“Wacht,” zegt ze, “ik weet een ideale oplossing.”
“Ook al laat het me koud,” zegt hij, “toch wil het horen.”
“Ik ga zorgen dat Sanderijn vannacht naar je kamer toekomt. Haal alles met haar uit wat je wilt, nee, bespaar me alsjeblieft de ranzige details, tot je er genoeg van hebt. Zeg daarna dat de lol eraf is, draai je om en doe alsof je slaapt.”
Lanseloet staat perplex.
“Zo bot? Nee, dat kan je niet van me eisen. Ik geef toevallig wel om Sanderijn.”
“Het is kiezen of delen,” stelt ze.
Hij denkt na. Is het de begeerte of is hij het zelf, die met dit verachtelijke voorstel instemt?

Lanseloet’s moeder is op zoek naar Sanderijn.
“Sanderijn, schoonheid, waar ben je? Ik moet je spreken.”
Daar komt de gezochte al aangesneld.
“Wat wenst u, mevrouw?”
“Och, meisje, het gaat om Lanseloet. Hij weigert te praten en ligt alleen maar te kreunen op zijn bed. Mij wil hij onder geen beding zien. Ik maak me grote zorgen, misschien is hij ziek en zal hij spoedig te sterven. Wil je alsjeblieft voor mij gaan kijken wat mijn zoon in vredesnaam mankeert?”
“Mevrouw, dat spreekt vanzelf. Ik zou het mezelf nimmer vergeven als hem iets ernstigs overkomt.”
Wanneer ze even later ongerust, en hijgend van het rennen, de geheel in duister gehulde kamer betreedt, duwt de spiernaakte Lanseloet haar achterover op bed, en wringt zich tussen haar dijen.

De volgende morgen zwerft Sanderijn half verdoofd door de bossen. Ze verwijt zichzelf veel te goedgelovig te zijn geweest. Dan dringt het langzaam tot haar dat ze in de val gelokt moet zijn. Het was natuurlijk Lanseloet’s moeder die erachter zat. Toch neemt ze het haar geliefde het meeste kwalijk. Achter zijn zoete woordjes school een valse rat. Ben ik even met de neus op de feiten gedrukt, denkt Sanderijn. Hopelijk overkomt me dit nooit meer. Ze besluit van land naar land te trekken. Hoe verder van de plek des onheils, hoe beter.

Sanderijn heeft een bron gevonden om haar dorst te lessen. Zo zuiver en helder als dit water, beseft ze, word ik van mijn leven niet meer. Door die ene nacht werden mijn ogen geopend, maar is er tevens een deur dichtgesmeten. Ze neemt een paar slokken van het water. Dan klinkt er een geritsel. Waarop ze zich snel achter een boom verstopt.
“Geen hert, geen zwijn, zelfs nog geen konijn gevangen,” zegt de ridder, “ik schaam me dood, het lijkt alsof ik op lucht jaag.”
Sanderijn waagt het erop en komt tevoorschijn. De onbekende houdt stil en richt al glimlachend zijn boog op haar.
“Daar bij die fontein, dat leuke blondje,” zegt hij, “een mooier stuk wild heb ik van mijn leven niet gezien.”
Zijn woorden brengen haar onwillekeurig aan het lachen.
“Schoonheid,” zegt de ridder, “hoe kom je zo verdwaald, heb je problemen, kan ik je soms ergens mee van dienst zijn?”
Sanderijn begint over de schande die haar is aangedaan en hoe ze vanaf dat moment dolende is. Ondertussen dwalen zijn ogen over haar lichaam. Het is duidelijk dat ze bij hem zeer in de smaak valt.
“Kom met me mee,” zegt hij, “naar mijn schitterende kasteel.”
“Daar trap ik geen tweede keer in,” zegt Sanderijn.
“Lieve schat, ik laat je nooit meer gaan, ik wil met je trouwen!”
“Serieus?” vraagt ze.
“Ik zweer het, op mijn erewoord als ridder.”
“Dan zal ik zeggen wie ik ben. Ik heet Sanderijn en mijn vader Robberecht doet als schildknecht dienst bij de koning van Navarra.”
“Perfect,” zegt hij, “toen ik vanmorgen vertrok had ik al een voorgevoel dat er iets geweldigs stond te gebeuren.”
“Luister eerst naar mijn verhaal lieve ridder,” zegt Sanderijn. “In een prachtig dal staat een boom vol in bloei. Iedereen komt erop af en geniet van de kleur en geur van de bloesems. Dan stort zich een valk omlaag en rooft een bloesempje. Moet de boom daarom worden gehaat en gemeden?”
“Natuurlijk niet,” zegt de ridder, “er zijn nog zat bloesems over, de boom is gewoon nog net zo mooi.”

Lanseloet ondertussen, zakt steeds dieper weg in het moeras dat hij als het ware zelf heeft aangelegd. Hij beseft hoe slap hij is geweest om zijn moeder te gehoorzamen, en hoe gemeen hij Sanderijn heeft behandeld. Elke nacht is hij in zijn dromen vergeefs naar haar op zoek. Hij ontbiedt zijn kamerdienaar Reinout om bij hem zijn hart uit te storten.
“Wat zit u dwars?” vraagt Reinout.
“Ik wil hoe dan ook Sanderijn terug,” zegt Lanseloet. “want zonder haar kan ik niet leven. Spoor haar op en vertel dat ik niemand anders wil als vrouw.”
“Het is te proberen,” zegt de kamerdienaar, “maar garanderen kan ik niets.”
“Doe je uiterste best, is het enige wat ik vraag.”

Een boswachter, al jaren in dienst van de ridder, loopt een beetje voor zich uit te mompelen in het bos. Zijn oog valt op de bron.
“Verdorie, weer geen lekker wijf te zien die ervan drinkt,” moppert hij. “Daar moet je zeker eerst een ridder voor zijn.”
“Goedemorgen!” klinkt er ineens een luide stem.
De boswachter kijkt verschrikt op. Een man belemmert hem de doorgang.
“Ik ben naar iemand op zoek”, zegt Reinout, “en kan daarbij je hulp gebruiken.”
“Wie weet,” zegt de boswachter.
“Weleens loslopend wild gezien, verdwaalde meisjes of zoiets?
De man begint te lachen.
“Moet je bij de baas zijn, die is er met eentje getrouwd.”
“Wat is haar naam?”
“Sanderijn. Echt een gelukkig stel, die twee.”
“Luister, ik heb stad en land afgereisd om haar te vinden. Ik zou graag een keertje met haar willen praten.”
Nou, daar moet de boswachter even over nadenken.
“Akkoord, in ruil voor een drinkgeldje.”
“Drank is altijd zo weer op”, zegt Reinout, “als je doorgeeft dat een bode uit Denemarken haar dringend moet spreken, krijg je nog wat extra.”

Ontmoeting geregeld. Sanderijn wordt door de boswachter naar Reinout gebracht.
“Het doet me deugd u gezond en wel te zien,” zegt hij
“Welkom beste Reinout,” zegt ze, “wat voert u hierheen?”
“Ik ben gestuurd door Lanseloet. Hij zit in zak en as om wat hij u heeft aangedaan en droeg mij op u te zoeken en te vragen alsnog zijn bruid te worden.”
“Ach Reinout, daarvoor is het nu te laat. Laat hem maar een ander kiezen. Dat grassprietje is allang uit de grond getrokken.”
“Ik smeek u, Sanderijn, hij overleeft het niet als ik met lege handen terugkom.”
“Jammer, maar helaas. Zeg dat ik een lieve man van aanzien heb getrouwd, met wie dat ik dolgelukkig ben.”
“Ik vraag u voor de laatste keer.”
“Nee, echt niet. Mijn huidige man is een ridder in de ware zin van het woord. Iets dat van je baas moeilijk valt zeggen.”
“Hoe bewijs ik dat wij elkaar ontmoet hebben?”
“Ik zal je een verhaal vertellen, knoop het als bewijs goed in je oren. In een prachtig dal staat een boom in volle bloei. Iedereen komt erop af en geniet van de kleur en geur van de bloesems. Dan stort zich een valk omlaag en rooft een bloesem van een tak. Niemand kijkt erna nog naar de boom om. Later komt de valk terug, maar vindt aan de tak geen bloesem meer. Dit doet de valk veel verdriet.”
Renout gelooft dat de harde waarheid voor zijn baas de doodsteek betekent. De hele terugreis lang zit hij te piekeren. Hoe het slechte nieuws op een acceptabele manier aan Lanseloet over te brengen?

Bij terugkeer heet de sterk vermagerde en lijkbleke Lanseloet hem van harte welkom. Waarbij hij de bode opgetogen op de schouders slaat.
“En?”
“Ik heb gezocht en gezocht, u wilt niet weten waar allemaal. Uiteindelijk bleek Sanderijn zich in Afrika te bevinden. In Rabat, om precies te zijn. Alleen is ze helaas niet meer in leven.”
“Uit de duim gezogen,” zegt Lanseloet, “liegen was nooit je sterkste punt.”
“Dat merk ik,” zegt Reinout. “Laat mij u dan maar het volgende verhaal vertellen. In een mooi dal staat een boom vol in bloei. Iedereen komt erop af om te genieten van de kleur en geur van de bloesems. Dan stort zich een valk omlaag en rooft een bloesem van een tak. Als de valk later terugkomt treft hij, tot zijn groot verdriet, op de tak geen bloesem meer aan. Dit verhaal is het laatste levensteken dat ik van haar ontving.”
“Oh nee! Dus ze leeft echt niet meer?”
“Dood en begraven, edele ridder.”
“Arme Sanderijn,” mompelt Lanseloet. “Dus jij was die tak met bloesems, en ik de valk, met mijn verdriet.. Mam zat te lachen in haar vuistje, terwijl ik, stommeling die ik was…”
Lanseloet grijpt naar zijn borst en wordt asgrauw. Reinout rent weg om water te halen. Maar bij terugkeer blijkt de ridder al te zijn gestorven.