Daan van Lent & Sandra Smallenburg – Ruimtes voor kunstexperiment verdwijnen

Kunstpodia
Zware tijden voor presentatie-instellingen voor beeldende kunst. De budgetten krimpen met 40 procent. In Den Haag, Assen, Vlissingen en Zwolle sloten ze, voor andere dreigt sluiting. „Nederland verliest ruimtes voor kunstexperimenten.”

Een uur lang staarden ze elkaar in de ogen, met hun wijsvingers als revolvers op de ander gericht, elkaar nét niet rakend. Marina Abramovic en Ulay hadden elkaar nog maar net leren kennen toen zij in 1980 hun performance Point of Contact opvoerden in pakhuis de Appel aan de Amsterdamse Brouwersgracht. Jonge kunstenaars waren ze, met hun carrière nog voor zich. Ze hadden niet durven dromen dat hun performance dertig jaar later non-stop zou worden uitgevoerd in het MoMA in New York. Daar trok hun tentoonstelling in 2010 honderdduizenden bezoekers. In de Appel was maar een handjevol mensen komen kijken.

Zo zijn er talloze voorbeelden te noemen van internationale kunstenaars die op Nederlandse kunstpodia legendarische werken maakten die intussen tot de recente kunstgeschiedenis horen. Nederland had in die voorbije decennia een goed klimaat voor kunstenaars, door de opkomst van experimentele plekken waar ze nieuwe dingen konden uitproberen en risico’s konden nemen. Dat trok buitenlands talent naar Nederland, maar gaf Nederlands talent ook een springplank naar het buitenland.

Kunstenaars hebben die plekken nodig, maar door crisis en bezuinigingen staan ze onder druk. Dat blijkt ook uit het onderzoek dat cultuursocioloog Ton Bevers eerder dit jaar publiceerde. Tussen 1996 en 2010 was er een sterke groei van de zichtbaarheid van Nederlandse en in Nederland wonende kunstenaars in het buitenland, bleek uit zijn onderzoek. Sinds 2010 is het aantal exposities en opdrachten uit het buitenland echter weer op het niveau van midden jaren negentig beland. Dat heeft met de wereldwijde economische crisis te maken, maar zeker ook met de bezuinigingen in Nederland, constateerde Bevers in zijn boek Nederlandse kunst in de wereld.

“Mensen schrikken dat we stoppen, omdat we er al zo lang zijn.”
Marie Jeanne de Rooij, Gemak

Juist omdat Nederland volgens Bevers een vrij zwak ontwikkelde kunstmarkt van galeries, beurzen en verzamelaars heeft, zijn kunstenaars afhankelijk van door overheden gesubsidieerde instellingen en kunstenaarsinitiatieven. Deze gesubsidieerde kunstruimtes verkopen geen kunstwerken (zoals galeries) en kopen die ook niet aan (zoals musea), maar zijn er puur om hedendaagse kunst te tonen. Ze geven kunstenaars de kans nieuw werk te maken, ze doen aan onderzoek en educatie, ze bereiken een lokaal maar ook zeker een internationaal publiek. Samen met de honderden kunstenaarsinitiatieven in ons land worden ze als onmisbare schakel in de keten van talentontwikkeling van kunstenaars gezien. Je zou ze ‘het midden- en kleinbedrijf’ van de cultuursector kunnen noemen.

Maar sinds de bezuinigingen van kabinet-Rutte 1 wordt dit mkb niet langer gekoesterd door overheden. Het Rijk subsidieert nog slechts zes presentatie-instellingen via de basisinfrastructuur, terwijl dat er vóór 2013 vijftien waren. Het Mondriaan Fonds, waar ook de afvallers nu moeten aankloppen voor subsidie, zette de afgelopen periode zijn reserves in om een 25-tal instellingen overeind te houden. Maar die reserves zijn nu op, zegt directeur Birgit Donker. „Ons jaarlijkse budget voor presentatie-instellingen is in 2013 verminderd van 2,4 naar 2,1 miljoen euro. Ook mag het Mondriaan Fonds straks weer bijdragen aan tijdschriften, maar dat moet uit die 2,1 miljoen betaald worden. En veel gemeentes geven ook minder uit aan cultuur.”

De druk op instellingen is groot, en ook op hun directeuren. Denk alleen al aan het conflict tussen Lorenzo Benedetti en het bestuur van de Appel. Zijn artistieke visie is onomstreden, maar het bestuur liet hem als directeur vallen omdat hij voor deze tijden niet de juiste managementcapaciteiten heeft. Het illustreert hoe het takenpakket is veranderd.

Rond de bezuinigingen van 2012 en 2013 vielen de eerste slachtoffers. Andere gingen door, meer of minder gekort door hun overheden en genoodzaakt te snijden in hun toch al kleine organisaties. Nu vallen er opnieuw slachtoffers. In de afgelopen maanden sloten diverse kunstpodia hun deuren, waaronder Gemak in Den Haag, Willem3 in Vlissingen, P.ART in Zwolle en het CBK Drenthe in Assen.

Gemak werd in 2007 opgericht door de Vrije Academie en het Gemeentemuseum Den Haag. Drie jaar geleden moest de instelling bij bezuinigingen door de gemeente 75 procent inleveren. Werkplaatsen werden gesloten, het personeelsbestand werd teruggebracht tot 1,7 fte. „Daardoor moesten we ingrijpend saneren, het gebouw meer verhuren en het programma op orde houden”, zegt directeur Marie Jeanne de Rooij. „Dat is nog aardig gelukt met gemiddeld tien tentoonstellingen per jaar.”

Maar een subsidieaanvraag voor de volgende periode zat er niet meer in, besloten directie en raad van toezicht noodgedwongen afgelopen zomer. Het was op. „Als de tekorten blijven oplopen, is het moeilijk om een plan te maken”, zegt De Rooij. „Mensen schrikken dat we verdwijnen, omdat de Vrije Academie er al sinds 1947 is. Instellingen in de kunsten hoeven niet het eeuwige leven te hebben, maar er verdwijnen nu nodeloos veel kunstruimtes door een gebrek aan visie. Ik ben bang dat er ook geen ruimte meer is voor nieuwe initiatieven van kunstenaars.”

Willem 3, dat exposities organiseerde van kunstenaars uit Nederland, Duitsland en België, werd slachtoffer van de grondspeculaties van de gemeente Vlissingen, die daarop zoveel verloor dat het hard ingrijpt op het cultuurbudget. De subsidie aan de Cultuurwerf, waartoe Willem 3 behoort, wordt de komende vier jaar met 25 procent per jaar volledig afgebouwd. Directeur Onno Bakker: „Beeldende kunst is veel kwetsbaarder dan de festivals die wij organiseren. Sponsors staan niet in de rij en met twee zalen zijn we te klein om entree te vragen. Maar het gebouw en de mensen kunnen we niet meer betalen, dus sluiten we en gaan we proberen beeldende kunst op festivals en op locaties in de stad voort te zetten.”

In het naburige Middelburg dreigde de Vleeshal zo zwaar gekort te worden dat voortbestaan in het geding kwam. Die sluiting is afgewend, maar nog steeds heeft de internationaal hoog aangeschreven instelling een flinke bezuinigingsopdracht. „Ik zal vanaf 2016 sowieso moeten reorganiseren”, zegt directeur Roos Gortzak. „We zijn door de gemeente inmiddels al met 125.000 euro gekort, maar de prestatie-eisen die zij ons oplegt, zijn hetzelfde gebleven.” Gortzak vreest dat ze Vleeshal Zusterstraat, de tweede locatie, zal moeten afstoten. „Dat zou doodzonde zijn, omdat ik sinds mijn aantreden juist zo geprogrammeerd heb dat de tentoonstellingen op beide locaties inhoudelijk een dialoog met elkaar aangaan. Het Mondriaan Fonds heeft voor deze programmering subsidie gegeven, dus tot 2017 gaan we ermee door. Mochten we de Zusterstraat daarna moeten verlaten, verliezen we ook ons kantoor.”

Toen Hotel Maria Kapel (HMK) in Hoorn het een jaar zonder steun van het Mondriaan Fonds moest stellen, dreigde een sluiting. Ook HMK stootte een gebouw af. Irene de Craen geeft een schets van haar functie als directeur: „Ik schrijf nu soms wel vijf subsidieaanvragen in een maand. Entree heffen is ingewikkeld. De bezuinigingen zijn begonnen vanuit het idee dat kunst te elitair zou zijn. Maar als we nu ineens entree gaan vragen, werpen we juist een drempel op. Dan kun je alleen maar programma minderen en je personeelsbestand halveren. En dat terwijl de meesten van ons al ver onder het minimumloon werken.”

Hotel Maria Kapel kreeg vorige maand weer voor een jaar subsidie door het Mondriaan Fonds toegekend. Het illustreert de wijze waarop het fonds, met zijn slinkende budgetten, cruciaal is voor instellingen. De Craen, tevens bestuurslid van Platform Beeldende Kunst: „Het Mondriaan Fonds is voor veel instellingen de basis van de begroting. Dat is soms een lastige situatie omdat je aan de ene kant eigenzinnig en experimenteel wilt zijn, maar je tegelijkertijd ook steeds de beleidslijn van de subsidiegever in je achterhoofd moet houden.”

Je kunt deze kunstpodia en presentatie-instellingen ‘het midden- en kleinbedrijf’ van de cultuursector noemen

Dat merkte Club Solo in Breda, een initiatief dat kunstenaars namen nadat Lokaal01 in 2012 na 33 jaar in Breda was gestopt omdat het geen uitzicht meer had op financiering van het Mondriaan Fonds. Kernlid Thomas Bakker: „Wij besloten om de ruimte te gebruiken voor tentoonstellingen van midcareer kunstenaars die eerder in hun carrière beeldbepalend waren, maar ondanks hun belangrijke rol niet vaak meer getoond worden. Wij zien ze als inspirerend voorbeeld voor jongere generaties kunstenaars. We sloten samenwerking met het Van Abbemuseum in Eindhoven en het MuhKa in Antwerpen, die bij elke tentoonstelling met een werk uit hun collectie reageren op onze kunstenaar.” De gemeente sprong in en vorig jaar gaf het Mondriaan Fonds voor een jaar een subsidie van 50.000 euro. Vorig najaar werd een nieuwe aanvraag voor een meerjarige subsidie afgewezen. „Dat betekent dat de provincie niet meer automatisch matcht. De gemeente informeerde eerst ook wat er aan de hand was, maar heeft inmiddels voor 2016 50.000 euro toegezegd”

Tegen de afwijzing door het Mondriaan Fonds is Club Solo in bezwaar gegaan. Bakker: „Uit tijdgebrek hebben wij onze visie en strategie niet goed opgeschreven. Die kritiek van het Fonds begrijpen we. Maar we zijn nog een experiment dat pas een jaar bezig is. We zijn een organisatie in opbouw en hopen dat ze ons toch nog een kans geven.”

Zonder subsidie overleven instellingen niet. Expodium in Utrecht zei twee jaar geleden in NRC dat het streefde naar subsidieonafhankelijkheid. Maar deze instelling die kunst in stedenbouwkundige projecten probeert in te brengen, is daar volgens oprichter Bart Witte nog niet in geslaagd. „We waren misschien een beetje naïef. We zijn actief op zoek gegaan naar commerciële opdrachtgevers, maar die zijn terughoudend omdat je een kleine organisatie bent en zij de potentie van deze niche-instellingen niet genoeg kennen. Bovendien hebben marktpartijen het ook economisch zwaar en dan is kunst of onderzoek van culturele instellingen niet hetgeen waarin geïnvesteerd wordt. Inmiddels lukt het ons om met 60 procent aan subsidies te volstaan. Daarmee financieren we onderzoek en publicaties, waarmee we de interesse van marktpartijen willen opwekken.”

Ook instellingen die een steviger plek hebben, worden geconfronteerd met wat Arno van Roosmalen, directeur van Stroom in Den Haag en bestuurslid van belangenorganisatie De Zaak Nu, het slowburn-effect heeft gedoopt. De Zaak Nu heeft becijferd dat het budget voor de presentatie-instellingen in de komende periode naar schatting met 40 procent afneemt. Met flinke slijtage als gevolg. Van Roosmalen: „Bij Stroom ziet het er aan de buitenkant nog prima uit. De kwaliteit van het programma is goed en de financiën zijn op orde. Maar we teren op allerlei manieren in op reserves. Je moet uit meer bronnen je geld zien te halen en dat kost veel tijd. We raken achter op het gebied van ict, dat doet iemand erbij. Dat geldt ook voor communicatie en educatie. Functies van mensen die weggaan, vullen we niet op. Uiteindelijk hol je daarmee ook je programma uit. De bezuinigingen gaan vooral ten koste van onderzoek en reflectie. Terwijl dat precies onze kernkwaliteiten zijn.”

De effecten voor beeldend kunstenaars zijn groot. Terwijl veel musea zich steeds vaker richten op blockbusters en presentatie-instellingen moeten sluiten, worden de expositiemogelijkheden voor hen steeds geringer. Met als gevolg dat het klimaat voor hedendaagse kunst in Nederland steeds schraler wordt. Irene de Craen, die zelf lesgeeft aan de Rietveld Academie, merkt dat veel buitenlandse studenten na hun kunstopleiding snel weer vertrekken. „Eerst wordt er fors door de overheid geïnvesteerd om talent aan te trekken, maar vervolgens trekken ze allemaal door naar Brussel of Berlijn.”

Volgens Robbert Roos, directeur van Kunsthal Kade in Amersfoort, is de infrastructuur van de beeldende kunst in Nederland intussen totaal uit balans. „Wij hebben in de grotere steden veelal óf grote musea óf zeer avant-gardistische instituten. Vergelijk dat eens met de middelgrote Duitse steden: daar wordt minimaal een drieslag gemaakt en vaak een vierslag, met een Kunstverein (onze presentatie-instellingen), een Kunsthalle (exposities met meer gevestigde kunstenaars), een apart museum voor moderne en hedendaagse kunst en een topmuseum (met ook oude kunst). In Nederland ontbreekt het middensegment vrijwel.” En juist dat kan voor een opener houding richting publiek zorgen.

Want dat is misschien wel het fundamentele probleem dat ten grondslag ligt aan de cultuurbezuinigingen die in 2008 in gang gezet werden, denkt Roos. Hij noemt de grote ingrepen die sindsdien het culturele subsidiebestel hebben aangetast een ‘game changer’. „De aanname dat steun voor cultuur een maatschappelijk doel dient, verdween in alarmerend tempo uit zicht. Het ‘volk’ vindt de ingrepen wel prima. Presentatie-instellingen zullen zich moeten gaan verhouden tot dat nieuwe sentiment. De kloof tussen de culturele elite en de basislaag van de bevolking blijkt enorm. Dat betekent niet dat je de ‘ernst’ moet laten varen. Kijk naar die Duitse Kunsthallen, maar ook naar de Serpentine in Londen of Palais de Tokyo in Parijs. Het kan om én publieksgericht én ‘intellectueel’ te zijn.”

NRC Handelsblad, 14 januari 2016

http://www.nrc.nl/handelsblad/2016/01/14/ruimtes-voor-kunstexperiment-verdwijnen-1576243