Cor Hendriks – Vishnu: Beschermer van het Ongeboren Leven

De belangrijkste god in het Hindoeïsme is Vishnu (de spelling is niet consistent, zie Vishnoe; Visjnoe; zie https://nl.wikipedia.org/wiki/Vishnoe). Vishnu is de beschermer van het heelal. Hij wordt vaak afgebeeld op een adelaar of slapend op een reuzenslang. Zijn vrouw is Lakshmi, de godin van de schoonheid en rijkdom. Vishnu is binnen de Trimurti de handhaver van de schepping. Hij wordt afgebeeld met een blauwe huid en een aantal attributen als de oerschelp, de discus (cakra), de knots en de lotus. Hij zit of staat op de veelkoppige slang ‘Sesa’. De echtgenote van Vishnu is Lakshmi. Waneer er gevaar dreigt voor de schepping, incarneert Vishnu in een gedaante om deze te redden. Er zijn tot dusver negen incarnaties geweest, met een 10e die nog moet komen. (http://www.compare-islam.com/trimurti-brahma,-vishnu-en-shiva.php)

Vishnu (foto compare-islam)

Vishnu (foto compare-islam)

De Trimoerti is de Hindoeïstische Drie-eenheid, die bestaat uit Vishnu, Sjiva en Brahma. Op de genoemde site is een Indiaas filmpje (8:09) te zien van het ontstaan van de Trimoerti, dat op de site wordt bekritiseerd. “Vishnu (de beschermer) wordt als klein (mens) kind afgebeeld, dat opeens begint te groeien. Vervolgens groeit er uit de navel van Vishnu een lotusbloem waaruit Brahma (de schepper) ontstaat. Vervolgens zien we het ontstaan van Shiva (de vernietiger) plaatsvinden. Als we kijken naar de attributen van deze goden zien we iets wat niet klopt in het verhaal. We zien namelijk dat Vishnu – de beschermer eerder is ontstaan dan Brahma – de schepper. Als Brahma de schepper is welke de scheppende kracht heeft om alles en iedereen te creëren, zou Brahma de eerste moeten zijn in de reeks van het bestaan van deze goden. Brahma zou ‘ongecreëerd’ moeten zijn aangezien hij de macht heeft om te scheppen. De schepper is namelijk zelf ongeschapen. Hier zien we juist dat de schepper werd geschapen door een god die geen scheppende kracht heeft vanuit de hindoeïstische mythologie. Dit is dus een onmogelijkheid” (zie voor een beeldje van Vishnu met baby Brahma: http://collection.sciencemuseum.org.uk/objects/co122931/statue-of-vishnu-holding-baby-brahma-statue).

Dat een Moslim problemen hiermee heeft, hoeft ons niet te verbazen. We kunnen beter luisteren naar een Visjnoe-aanhanger. “Mijn persoonlijke god is Visjnoe. Hij is de heer van de wereld, hij is een liefdevolle schepper en al het leven op aarde maakte. Hij is ook de god die mensen wil verlossen van het kwaad en is daarom al in verschillende gedaantes op aarde tevoorschijn gekomen (koning Rama, herdersjongen Krisjna om slechte koningen te doden). Er zijn van de tien incarnaties 9 op aarde geweest, de laatste moet nog komen om de hele wereld definitief te verlossen van het kwaad (Kalkin). Je herkent Visjnoe aan de veelkoppige slang waar hij altijd mee wordt afgebeeld, hij houdt ook een lotusbloem, schelp, scepter en een discus vast.” (https://bentheversteegh.wordpress.com/2012/03/22/11/)

Trimoerti (foto bouwkunst.archidev.info)

Trimoerti (foto bouwkunst.archidev.info)

Op de bovenstaande afbeelding van de Trimoerti zien we Vishnu in het midden staan. Hij is een klein beetje groter dan Brahma (links) en Sjiva (rechts), waaruit we zijn belangrijkheid kunnen afleiden.

Deze belangrijkheid van Vishnu is niet altijd het geval geweest. In de Rigveda is de belangrijkste god Indra aan wie het merendeel van de hymnen gewijd is. Slechts vijf van de 1028 hymnen zijn gewijd aan Vishnu en hij wordt zeer zelden vermeld in de andere hymnen, aldus Klaus Klostermaier in zijn Hinduism. A Short History (Oxford/Boston 2000, 83), maar hieruit mogen we niet concluderen, dat Vishnu ‘a minor deity’ was: de Rigveda is representatief voor slechts een sectie van de religie van de Vedische Indiërs en bevat hymnen die werden gebruikt bij het zeer ontwikkelde en belangrijke Soma-offer, zoals dat werd uitgevoerd door de Brahmaanse orthodoxie. Het is correct om te zeggen, dat Vishnu niet prominent figureerde bij het Soma-offer, maar de attributen die hem worden gegeven, laten ons toe te zeggen dat hij belangrijk was. Samen met Indra wordt hij aangeroepen als de redder van Vritra (de ‘oerdraak’) en wordt hij ‘de grootste’ genoemd. Hij heeft de zeer belangrijke functie van ‘ondersteuner’ te zijn van hemel en aarde, die leefruimte verschaft aan alle levende wezens.

Vishnu’s belangrijkste daad in de Vedische tijd, een nog steeds populaire mythe, is zijn zetten van de drie stappen, waarmee hij aarde, ether en hemel bedekte en wat hem de naam Trivikrama opleverde. Het gaat hierbij met name om de derde stap, de hoogste stap, die buiten het bereik van stervelingen ligt en wat gezegd wordt te zijn “de welbeminde villa, waar mensen toegewijd aan de goden gelukkig zijn.” Volgens Klostermaier zit er een ‘salvific element’ in Vișņu trivikrama: “hij stapte voort over de rijken van aarde voor vrijheid en voor leven.” Dit ‘salvific element’ is te zien in de interpretatie, die de Śatapatha Brahmana geeft aan de trivikrama mythe: “Vișņu is het offer – door te stappen verkreeg hij voor de goden deze allesdoordringende kracht die hen nu toebehoort.” Vișņu trivikrama is de “redder van de deva’s (goden)” van de asura’s (‘demonen’), die de drie werelden hadden geüsurpeerd. Het verslaan van de asura’s door Vișņu geeft aan de deva’s hun macht terug. Van speciaal belang voor later Vaișņavisme (belangrijkste tak van Hindoeïsme, die Vișņu als de hoogste god vereert) is de aanduiding gegeven aan Vișņu als de “allesdoordringer”.

We komen nu toe aan Vishnu als beschermer van de ongeborenen. Vishnu als beschermer van het embryo en de voorbereider van de baarmoeder is een tamelijk frequent motief in Vedische literatuur. Klostermaier wijst erop, dat Vișņu in de Veda ook bekend is als Hiranyagarbha (‘Gouden Ei’; Golden Germ), die drijft op de oerwateren waaruit alles ontstond. Dit motief is ook opgenomen in veel van de latere literatuur en is de basis voor de boven genoemde video, waarin, voordat de baby Vishnu op het blad verschijnt, het gouden ei komt aanrollen. Klostermaier geeft het als volgt weer. “Wanneer de dag van de Heer volbracht is en mahāpralaya [Grote Vernietiging] plaats heeft gehad blijft niets over dan de Wateren der Oneindigheid en daarop drijvend een blad van een banyan boom en op dat blad een baby met de naam śūnya (‘nul’). Deze baby is Vișņu in de slaap van Yoga…” (K. 99)

Het concept van Vișņu als degene die “binnentreedt” en zijn connectie met het zaad lijken de basis te zijn voor het Vedische geloof in Vișņu als voorbereider van de baarmoeder voor bevruchting in vruchtbaarheidsrituelen en de beschermer van de embryo in de baarmoeder: het idee komt reeds voor in de Rigveda, wordt voortgezet in diverse Upanișads en is ook onderdeel van Puranisch geloof en volksgeloof. Het is niet moeilijk om van dit beeld het filosofische idee van de immanentie van God af te leiden – een concrete en fysieke immanentie. (K. 84f)

Een belangrijke heilige en leraar van yoga is Kapila (https://nl.wikipedia.org/wiki/Kapila), de stichter van Sānkhya filosofie, die ook wel wordt gezien als een avatar van Vișņu. Hij is ook de exponent van een eschatologie: hij beschrijft wat er gebeurt bij de dood van mensen die gehecht zijn aan wereldse objecten, hoe zij gekweld worden in diverse hellen, gevolgd door het proces van wedergeboorte als dieren en mensen. In dit verband leert Kapila biologie: het proces van groei van het embryo, het “lijden van het embryo” en de smarten van ieder stadium van leven – alles om de luisteraar weg te keren van materie en naar de Heer. (K. 98)

Sukta 10:121: ‘De onbekende god, het gouden embryo’, is een scheppingshymne, gewijd aan Hiranyagarbha, een waarlijk zwangere term uit “goud” + “baarmoeder”, “zaad”, “embryo” of “kind” en in latere tijden “ei”. Deze laatste betekenis wordt prominent in de cosmogonische mythe van het gouden ei, dat zich deelt, waarbij de twee schaalhelften de hemel en aarde worden, terwijl de dooier de zon is (CH: of een ander vurig hemellichaam, pas later geïnterpreteerd als de zon). [O’Flaherty 26f] In vers 7 lezen we:

Toen de hoge wateren kwamen, zwanger met het embryo,
Dat alles is, vuur voortbrengend,
Rees hij daaruit op, als de enige levensadem van de goden;
Wie is de god, die we moeten aanbidden met het offer?

De ‘hoge wateren’ zijn de vloed van Manu, de Indische Noach, die in een schip over deze wateren voer, maar in de Rigveda is er nog geen sprake van Manu, maar wel van de vloed en met enige fantasie is het begin van de video in deze tekst te zien. De onbekende god, die we moeten aanbidden met het offer, is in later tijden Vishnu geworden, maar is in de bovenstaande hymne het zogeheten ‘gouden embryo’, dat de ‘kiem’ (= germ) is van alles.

Het embryo zien we ook in sukta 10:82:5-6.

Dat wat voorbij de hemel en voorbij de aarde is,
Voorbij de goden en de Asura’s,
Wat was dit eerste embryo, dat de wateren ontvingen,
Waar al de goden tezamen het zagen?

Hij was het, die de wateren ontvingen als het 1e embryo,
Toen al de goden tezamen kwamen.
Op de Navel van de Ongeborene werd de Ene geplaatst,
Op wie alle schepselen rusten.

De Navel van de Ongeborene is het centrum van het Wiel; hieruit ontwikkelde het idee van Brahma op de lotus uit Vishnu’s navel.

De wateren kunnen ook beschouwd worden als de Vloed van Manu, die verbonden is met de eerste avatar van Vishnu als de vis Ekaśŗńga, die Manu redde tijdens de vloed. Manu is de Indiase Noach, die de zaden van alle levende dingen bij zich had, wat te vergelijken is met de ‘gouden embryo’, die de kiem van alle leven in zich droeg.

Matsya Avatar van Visjnoe (foto allposters)

Matsya Avatar van Visjnoe (foto allposters)

De 1e incarnatie van Vishnu was Matsya, de belichaming in de Maja-vis (Grote Vis), die de Banianen Cexis [vgl. Ceto] noemen. Aangezien voor de Indiërs het water het principe van de doorgang uit de dood naar het leven is en van het leven naar de dood, zo lag hen dit zeer na. Volgens de fabel was Brahma ingeslapen. De in opstand gekomen, afvallige mensengeest in de gedaante van de reus Hayagriva roofde van de ingeslapene de 4 Veda’s, de wereldwetten, door Brahma geschonken, en de wettenloze wereld moest nu in het rijk van het Kwaad verzinken. Toen redde Vishnu de wereld, doordat hij de reus, die zich onder de zee verborgen had, in de gedaante van een vis nazat en hem dwong de boeken terug te geven. [WdM, 325] Vollmer heeft een afbeelding van Matsya (fig. 210), die in grote mate overeenkomt met bovenstaande afbeelding behalve de vier kinderen, die bij Vollmer ontbreken. Ook de voorwerpen in de twee achterste handen zijn anders, n.l. hoofdachtige figuren op stokjes, misschien een soort ratels. De voorste handen, die geen kinderen vasthouden, zijn in de bekende een omhoog, een omlaag houding [= varadamudra, which grants boons to the devotee, and abhayamudra, which reassures the devotee of protection] (zie voor deze afbeelding https://nl.wikipedia.org/wiki/Matsya#/media/File:Matsya_avatar.jpg). In de achterste handen houdt hi j de Sudarshana chakra (discus) and a shankha (conch), de gebruikelijke wapens van Vishnu (zie https://en.wikipedia.org/wiki/Matsya).

De vier kinderen zijn de vier geredde Veda’s, maar er zijn maar drie Veda’s. Het verhaal wordt op vele manieren verteld. Vollmer meldt, dat Madhuribu een bijnaam is van Vishnu als de overwinnaar van de demonische reus Madhu, een Daitya volgens MEES, die samen met de Daitya Kaitabha de Veda’s had gestolen en waarvoor Vishnu werd geboren als Hayagriva avatar om de Veda’s [d.w.z. de Traditie (Rita), de wetten van de kosmos] weer te herstellen. Verder is er sprake van een demon Hayagriva van ongekende grootte en verschrikkelijke laagheid, die de hele wereld in het verderf stortte door de Veda’s te stelen tijdens de slaap van Brahma aan het eind van de 6e manvantara (regeringsperiode van een Manu; de huidige is de 7e). Hij verslond de heilige boeken, zodat de hele mensheid in zonde en laster wegzonk, wat de verdelging van hen door de zondvloed ten gevolg had, waaraan slechts de 7 Rishi’s en koning Satiavrata [= Manu] ontkwamen, omdat zij, vroom gebleven, door Vishnu waren gered. Hayagriva had zich naar de bodem van de zee begeven om zich te verbergen, maar Vishnu nam de vorm aan van een gehoornde vis, spleet de reus open en nam de heilige boeken eruit, alleen was het 4e deel reeds verteert, vandaar dat het tot op de huidige dag ontbreekt. [WdM, 139, 226; Mees, 4.]

Haya-Grīva betekent “paard-nekkig” (= met een paardenek). Volgens een legende was hij een daitya, die de Veda’s stal, toen deze uit de mond van Brahmā glipten, toen hij in slaap viel aan het eind van een Kalpa, en gedood werd door Vishnu in de visavatāra. Volgens een andere was hij Vishnu zelf, die deze gedaante aannam om de Veda terug te vinden, die ontvoerd was door twee Daitya’s. We hebben ook dit laatste gezien; het waren Madhu en Kaitabha [zie deel I]. Deze twee waren vreselijke demonen, die – volgens Mbh. en P’s – ontsproten aan een oor van Vishnu, toen hij lag te slapen aan het eind van een Kalpa, en stonden op het punt Brahmā te doden, die gelegen was op de lotus, ontsprongen aan Vishnu’s navel. Vishnu doodde hen en kreeg voortaan de naam Kaitabhajit en Madhu-sūdana. Volgens de HV kreeg de aarde de naam Medinī van het merg (medas) van deze demonen. Gezegd wordt, dat hun lichamen, in de zee geworpen, een enorme hoeveelheid merg of vet produceerden, die Nārāyana gebruikte om de aarde te vormen. Elders wordt gezegd, dat die medas de aarde geheel overdekte en vandaar het de naam Medinī gaf. [CDHM 120, 139]

Rama zegt: “Hoor wat verteld wordt in de Purana’s! Voorheen waren de zon, maan en hemel met zijn sterren, de aarde met haar bergen en wouden, de 3 Werelden met al wat beweegt en wat niet beweegt gedompeld in de wateren der grote oceaan. Toentertijd bestond Narayana als een tweede Sumeru en, in zijn buik lag de aarde met Lakshmi. De schepping vernietigd hebbend en in de wateren gegaan zijnd, lag de hooglijk stralende Vishnu, identiek met de zielen der schepselen, daar vele jaren lang te slapen. Vishnu in slaap ziend na de vernietiging der werelden en wetend, dat al de toegangen geblokkeerd zijn, ging de grote Brahma zijn buik in. Daarop ontsproot een gouden lotus uit Vishnu’s navel en die grote heer, de Schepper, Brahma, verrees daarvan en ging bezig met strenge boetedoeningen met het doel de aarde, lucht, bergen, bomen, mensen, reptielen en alle andere levensvormen te scheppen vanuit de baarmoeder of ei. Daarna werden uit de was in de oren van Narayana twee dappere en vreselijke Daitya’s geboren, Madhu en Kaitabha. Toen ze de Grootheer zagen, werden ze uiterst woedend en snelden op hem af, waarop Brahma, de Zelf-geborene, luid uitriep. Gewekt door dat geluid ging Narayana de strijd aan met Madhu en Kaitabha en doodde hen met zijn diskus en de aarde werd gedrenkt met hun bloed. Toen, haar nogmaals zuiverend, overdekte Vishnu, de Behoeder van de Wereld, haar met bomen en schiep medicinale kruiden. Aldus gevuld met de merg van Madhu en Kaitabha, werd de aarde Medini genoemd.” [Rām. III, 556f, 559, 563]

Trimoerti (foto Detechter)

Trimoerti (foto Detechter)

Manu kreeg de vloed als volgt aangekondigd. Op een ochtend werd Manu water gebracht om zijn handen te wassen en terwijl hij zich waste, kwam een vis in zijn handen. De vis zei tegen hem: “Verzorg me, ik zal je redden.” Manu vroeg hem waarvan en de vis zei: “Een vloed zal al deze schepsels wegvoeren, daarvan wil ik je redden.” Toen vroeg Manu, hoe hij hem moest verzorgen, en de vis zei: “Zolang we klein zijn, dreigt ons veel gevaar; want de ene vis vreet de andere; je kan me eerst in een aarden kom bewaren; wanneer ik daarvoor te groot word, kan je een sleuf [vijver] graven en me daarin voederen; wanneer ik daarvoor te groot word, dan kan je me in zee zetten; want dan zal ik de gevaren ontgroeid zijn.” Snel was hij een reuzenvis (jhasha), want hij wies geweldig; toen zei hij: “Dat en dat jaar zal de vloed komen, dan kan je een schip timmeren en je tot mij wenden; wanneer de vloed zich verheft, kan je in het schip gaan, dan zal ik je redden.”
Na hem aldus verzorgd te hebben, zette Manu hem in zee en het zoveelste jaar, als hij had aangeduid, timmerde Manu een schip en wendde zich tot hem. Toen de vloed zich verhief, ging hij in het schip. De vis zwom op hem af, aan diens hoorn bond Manu het touw van het schip en daarmee zette hij (Matsya) het schip over deze noordelijke berg [Himalaya?]. Hij sprak: “Ik heb je gered; bind het schip aan een boom, opdat je niet, als je ook op de berg bent, met het water wegspoelt. Wanneer het water allengs gezakt is, dan kun je ook allengs afdalen.” Hij daalde dus geleidelijk af, vandaar dat de noordelijke berg thans Manu’s Afdaling (Manor avasarpanam) heet. De vloed nu voerde alle schepselen weg, alleen Manu bleef over. Hij leefde biddend en vastend, begerig naar nakomelingen. Toen verrichtte hij ook het Pâka-offer, d.w.z. hij offerde ghî (geklaarde boter), dikke melk, molkwei en matte (kwark) in het water, waaruit in een jaar een vrouw ontstond; zij steeg druipend omhoog en de ghî droop op haar voetstappen; met haar kwamen Mitra en Varuna tezamen. Zij vroegen haar: “Wie ben je?” “Manu’s dochter.” “Die van ons, zeg dat!” “Nee,” zei ze, “wie me verwekte, van die ben ik.” Zij wensten aan haar een deel; dat beloofde ze, of beloofde ze het niet, en ging voort, tot ze bij Manu kwam. Manu vroeg haar: Wie ben je?” “Jouw dochter.” “Hoezo heerlijke! Mijn dochter?” “Die offergaven, die je in het water offerde, ghî, dikke melk, molkwei, matte, daaruit hem je me verwekt. Ik ben de zegenspreuk. Wend me bij het offer aan. Wanneer je mij bij het offer aan zult wenden, zult ge rijk worden aan nageslacht en vee. Welke zegenspreuk gij ergens met mij zult wensen, die zal u geheel ten deel vallen.” Hij wendde haar slechts in het midden van het offer aan; want dat is het midden van het offer, wat tussen het voorspel en het naspel plaatsvindt. Hij leefde met haar biddend en vastend, begerig naar nakomelingen; hij verwekte door haar dit geslacht, dat thans hier het geslacht van Manu heet. Welke zegenwens hij ergens met haar wenste, die werd hem ten deel. [GLAS, 30f.]

Bovenstaande mythe uit de Satapatha Brâhmana is de oudste mythe over Matsya. In de Mahâbhârata onthult de vis zich als een avatar van Brahma en smeekt Manu om bescherming. Manu doet hem in een kom, die hij snel ontgroeit. Dan verzoekt de vis in een grote kom te worden gezet. Manu plaatst hem in een vijver en wanneer hij die ontgroeit in de Ganges en tenslotte in zee (de oceaan). Dan waarschuwt de vis Manu voor de naderende vloed en zegt hem een schip te bouwen. Dan moet hij aan boord gaan met de 7 Rishi’s en de zaden van alle levende dingen. Wanneer de vloed komt, voert Manu de instructies uit. Over de Oceaan in dat statige schip werd gedragen de heer der mensen en door haar dansende, tuimelende golven en haar brullende wateren; en de boot werd heen en weer geslingerd door woeste winden, schudde op de oppervlakte van de diepte, waggelend en bevend als een dronken vrouw. Geen land was er meer te zien, noch de verre horizon, noch de ruimte ertussen, overal in het rond spreidde de wilde woestheid der wateren, behalve Manu en de 7 Wijzen en de Vis, die de boot trok. Onvermoeibaar trok zo de Vis jaar na jaar het schip over de opgehoopte wateren, totdat hij tenslotte de schuit bracht naar de top van de Himavan; toen zei de Vis zachtjes glimlachend tegen de wijze: “Maak haast het schip vast te binden aan deze hoge piek, ken mij de Heer van alles, de grote schepper Brahmâ, machtiger dan alle nacht, almachtig, door mij in visgedaante ben je gered in uiterste nood, van Manu moet de hele schepping, goden, Asura’s, mensen worden geproduceerd. Door hem moet de wereld geschapen worden, dat wat beweegt en niet beweegt. [MEES, 4.]

Visjnoe (foto bentheversteegh)

Visjnoe (foto bentheversteegh)

In de Purâna’s is de vis een avatâr van Vishnu. In de Matsya Purâna wordt Manu afgebeeld bezig met zijn geestelijke oefeningen in Malabar. Wanneer de Vis een gigantische vorm aanneemt, kent Manu de godsvreze [vgl. Arjuna en Krishna, p. ] en spreekt hem toe: “Gij zijt een god of gij zijt Vasudeva [naam van Krishna en zijn “aardse” vader]. Hoe kan iemand anders zo zijn? Eer aan u, Heer van de Wereld!” Zo toegesproken gaf de goddelijke Janardana [Janârddana: “de vereerde der mensheid”: Krishna in de visgedaante ten antwoord: “Gij hebt goed gesproken en juist kent ge me. Binnenkort zal de aarde met zijn bergen, bossen en wouden onderzinken in het water. Dit schip is gebouwd door het gezelschap der goden voor het behoud van al het levende. Ga aan boord met alle levende wezens (…) en planten, behoed ze voor de ramp. Wanneer, voortgedreven door de “rukwinden” (blast) aan het einde van de yuga, het schip wordt voortgezwiept, zult ge het vastbinden aan mijn hoorn. Dan, aan het eind van de ‘oplossing’ (pralaya), zult ge de Prajapati [schepper] van deze wereld zijn, de vaste en de beweeglijke.” Toen de zondvloed plaats had, kwam de serpent Ananta in de vorm van een touw en verbond het schip met de hoorn van de vis. [Dowson, 133]

In de Bhagavata Purâna komt de vis naar de wijze Satyavrata, die Manu wordt in de volgende cyclus: “Op de 7e dag zullen de 3 werelden zinken onder de Oceaan van de Oplossing. Wanneer de kosmos is opgelost in die oceaan, zal door mij gezonden een groot schip naar je komen. Met medeneming van planten en allerlei zaden, omgeven door de 7 Rishi’s en onder toezicht van alle wezens, zal je aan boord gaan op het grote schip en zonder alarm bewegen over de donkere oceaan. Wanneer het schip hevig geschud zal worden door de verschrikkelijke wind, maak het dan door de grote serpent aan mijn hoorn vast, want ik zal vlakbij zijn.” [MEES, 5.]

De tweede avatar van Vishnu was Kurma, de schildpad. Nadat Matsya de Veda’s had gered, brak er een strijd uit tussen de goden en de reuzen [= Asura’s] over de bereiding van de onsterfelijkheiddrank en ze riepen de luchtgod, de Aap Baali [p. ], erbij om de wereldberg Mandar te bewegen, waartoe ook de eeuwigheidslang [= Ouroboros] Addisseschen gebruikt werd, doordat men haar als touw om de berg slingerde. De berg dreigde in de Melkzee, waarin hij stond, weg te zinken, maar toen onderstutte Vishnu hem in zijn 2e incarnatie als Kurma, de schildpad, waarop de karnstok [de berg] kon rusten. Volgens een Brahmanenmythe nam Prajapati, toen hij nageslacht wilde verwekken, de gedaante van een schildpad aan. Fig. 27 toont een Hindoe-dessin van de schepping van de wereld. Op de achtergrond is de berg Meru; ervoor heeft het karnen van de Melkzee plaats door de afwisselende rotatie van de Kosmische as, gedragen door de wereldschildpad. De schildpad is het heilige dier van een aanzienlijk deel der mensheid; de Sioux en de Hurons van N. Amerika bijv. hebben dit symbool gemeen met de volken van Septentrionaal en Centraal Azië. De schildpad rust op de oerwateren, zij heeft 4 georiënteerde pootpilaren en op haar rug draagt ze de hemelkoepel (of de hemelberg). In de Mongoolse mythen draagt de schildpad op zijn rug de wereldberg. De overeenstemming van de voorstelling in Centraal Azië en Tibet is op dit punt zeer groot en gaat terug op een Hindoe-mythe, die Vishnu de aarde laat dragen; later is deze god in die rol vervangen door een Boeddhistische Bodhisattva. Deze verglijding is suggestief: het schijnt, dat men in het diersymbool een aanwezigheid zag van de godheid, die de wereld in stand hield, vanuit (of buiten) de chaos, vanwaar zij haar tevoorschijn had laten komen door haar almacht. [Eliade, 125; WdM, 303; BART, 85; Symboles, fig. 27b.]

De derde avatar van Vishnu is de Varaha-avatar, waarover ik heb geschreven in de mythe van de aardeduiker (https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-mythe-van-de-aardeduiker/). De Varaha-avatar wordt meestal voorgesteld als Vishnu, 4-armig en met een everkop, op wiens slagtanden een maansikkel rust, wat volgens MEES het beeld is van het oplichten van de aarde van onder uit de wateren. In de Taittiriya Brahmana Prajapati verrichtte de Schepper zijn aanbiddingen in een universum van water. Hij zag een lotusplant op de oppervlakte, waaruit hij concludeerde, dat er ook iets onder moest zijn. Dus nam hij de gedaante van een ever aan, dook in de wateren en vond de aarde. De aarde was door de oceanen verslonden als straf voor haar ongerechtigheden. Hiranyaksha, “hij met ogen van goud (of licht)” was een Daitya [Titaan]. Een lange tijd had hij doorgebracht met een ritueel [magische oefeningen = yoga (+ mantra)] ter ere van de Schepper en werd beloond met de verschijning van Brahma, die hem elke gunst toestond, die hij zou vragen [zogeheten rash promise (vgl. Orpheus bij Hades)]. Hiranyaksha verlangde een wereldrijk. Dit was ook de pretentie van Hayagriva Mahabali (en Lucifer, etc.). MEES wijst erop, dat dit de laatste van de 3 door Satan aan Jezus voorgelegde verleidingen was (Mat.4:8), waarna de duivel zich, als de sphinx bij Oidipous, in de afgrond (abyss) stortte. Behalve wereldmacht verlangde Hiranyaksha ook de gunst, dat hij niet door schadelijke dieren kan worden verwond en hij noemt er een aantal, waarschijnlijk de oude dierenriemvoorstelling [na pralaya komt er ook een nieuw zodiac, want de sterrenhemel is niet meer hetzelfde; de wijzigingen tussen de yuga’s zijn minder ingrijpend (toewijzing van sterrenbeeld)]. Hij vergat echter de ever te noemen. Ook deze gunst werd hem toegestaan. Nadat hij verkregen had, wat hij wenste, werd de Daitya uitermate aanmatigend [= hybris] en doortrapt, in zulke mate, dat hij de aarde greep, die hij aan het bederven was om die mee te nemen naar de diepte van de oceaan. De tussenkomst van de in stand houdende kracht van het universum werd nu noodzaak en Vishnu (in 1 versie voorkomend uit de neusgaten van Brahma) nam de vorm aan van een ever en dook in de Diepte, waar, na een vreselijke strijd, die wel 1000 jaar duurde, hij de Daytia Hiranyaksha versloeg en de aarde in zijn goede staat herstelde. In de vroegste mythen was Varaha een avatar van Brahma. [MEES, 9f.]

Visjnoe (foto Hindu Bhagwan)

Visjnoe (foto Hindu Bhagwan)

In de Bhagavata Purana vinden we een symboliek vergelijkbaar met het begin van Genesis: In het begin, om de wereld te scheppen, nam het Allerhoogste Zelf de Purusha-vorm [= persoonsvorm] aan… En hij is die heer, die verbleef in de wateren [van Pralaya], die verbleef in de slaap van Yoga of Samadhi en uit de lotus groeiend van wiens navel Brahma werd geboren, de vader van de verwekkers [= Prajapati’s] van de rassen der wezens. De 2e avatar [= 3e] was bedoeld voor de schepping van deze wereld; [dus] om de aarde, die verzonken was naar Rasatala, te doen oprijzen, nam de Heer der Offers [= Vishnu] de vorm aan van Varaha (het wildzwijn, de ever). Tot Brahma, de schepper, die tevoorschijn kwam vanuit Narayana [“de zich boven het water bewegende”], beval de Heer: “Nu, schep, zoals je deed in de vorige cyclus [= kalpa], de wezens, die in mij opgeslagen zijn.” De schepper deed als de ongeboren god hem opdroeg. Met zijn boetedoening [= yoga] en kennis schiep hij op speelse wijze [Leela/Maya] de werelden, die tevoren opgelost [pralaya] waren. M.a.w., zegt MEES, hij herstelde de Traditie, wat we kunnen zien als het opnieuw grondvesten van de wereld [met gewijzigd assenstelsel, kalenderindeling, etc.]. De Varaha-vorm wordt de “belichaming van de van de Veda’s genoemd. Bij het aanschouwen van de aarde, verloren op dat tijdstip te midden van de wateren, dacht de Schepper een lange tijd na hoe hij haar kon oplichten. Toen kwam uit zijn neusgat de ever, die in de wateren van Rasatala dook en de aarde naar boven bracht met zijn slagtanden. Zo vestigde Heer Hari de aarde op de wateren en verdween. [MEES, 8.]

We zien dat alle drie de avatars, die als de eerste drie worden voorgesteld, zich afspelen in de oerwateren en gezien kunnen worden als scheppingsmythen.

De naam Vārāha dankt de huidige kalpa (https://en.wikipedia.org/wiki/Kalpa_(aeon)) aan de verschijningsvorm van Brahmā als een ever, zoals hij in vorige kalpa’s de gedaante had aangenomen van een vis of schildpad, voegt de Vishnu-Purāna toe, duidelijk naar analogie van de Vishnu-avatara’s. Hij had voor het behoud van de hele aarde een gedaante aangenomen, samengesteld uit de offers van de Veda’s, en dook in de oceaan. De godin Aarde (Prithivi), die hem zo zag afdalen naar de onderaardse gebieden, boog in vrome aanbidding en vroeg hem haar op te heffen. De weldoende ondersteuner van de wereld, aldus door de aarde toegezongen, stootte een laag rommelend geluid uit, als het zingen van de Sāma-Veda; en de machtige ever, wiens ogen als lotussen waren en wiens lichaam, groot als de Nīla-berg, de donkere kleur had van de lotusbladeren, lichtte op zijn enorme slagtanden de aarde op vanuit de lagere regionen. Terwijl hij zijn kop ophief, reinigden de wateren, druipend van zijn voorhoofd, de grote wijzen, Sanandana en de anderen, verblijvend in de sfeer der heiligen. Door de deuken, veroorzaakt door zijn hoeven, gutsten de wateren de lagere werelden in met een donderend lawaai. Voor zijn adem werden de vrome bewoners van Janaloka uiteengejaagd en de muni’s zochten bescherming tussen de borstels op het schriftuurlijke [= gemaakt van de Veda-offers] lijf van de ever, bevend terwijl hij oprees, de aarde dragend en druipend van vochtigheid. Toen waren de grote wijzen, Sanandana en de rest, die voortdurend verblijven in de sfeer der heiligen, met vreugde geïnspireerd en diep neerbuigend prezen zij de strengogende drager van de aarde. [Wilson, 40, 42f]

WILSON geeft enige details over de Vārāha Avatāra uit de Vayu Purāna: De ever was 10 yojana’s breed en wel 1000 hoog, met de kleur van een donkere wolk en zijn gebrul was als de donder; zijn lijf was enorm als een berg; zijn tanden waren wit, scherp en gevaarlijk. Vuur flitste uit zijn ogen als bliksems en hij was stralend als de zon. Zijn schouders waren rond, dik en groot en hij schreed voort als een machtige leeuw. Zijn billen waren vet, zijn lendenen slank en zijn lichaam was glad en mooi. De Bhāgavata voegt toe, dat de Varāha voortkwam uit de neus van Brahmā, eerst ter grootte van een duim en snel groeiend tot de omvang van een olifant. Dit werk (BhP) koppelt hieraan ook de legende van de demon Hiranyāksha, die in een vorig bestaan één van Vishnu’s deurwachters bij zijn paleis in Vaikuntha was. Toen hij weigerde een gezelschap muni’s toe te laten, vervloekten zij hem en hij werd vervolgens herboren als een van Diti’s zonen (Daitya’s). Toen de aarde, bedrukt door het gewicht der bergen, wegzonk in de wateren, werd Vishnu gezien in de onderaardse gebieden (Rasātala) door Hiranyāksha, terwijl hij de aarde wegvoerde. De demon claimde de aarde en daagde Vishnu uit tot de strijd, maar werd verslagen. [Wilson, 43f]

De bijgevoegde PDF is een artikel van de bekende Nederlandse kenner van de oude Indische cultuur J. Gonda over ‘De Indische Zondvloedmythe’ uit 1978, waarin dieper wordt ingegaan op de eerste avatar van Vishnu en de ontwikkeling daarvan uit een avatar van Brahma. De Indische vloedsagen zullen nader aan de orde komen in de komende afleveringen van ‘The Sphinx Speaks’.

Meer informatie:
J. Gonda – Indische zondvloed

Meer informatie:
https://robscholtemuseum.nl/?s=Vishnu