Cor Hendriks – Velikovsky, de Khazaren en de verdwenen tien stammen van Israël

De Khazaren zijn ‘hot’! Niet alleen als nieuws maar ook als controverse. In de nagelaten papieren van Velikovsky (https://www.varchive.org/ce/baalbek/khazars.htm) gaat de bekende controversiële wetenschapper ook in op dit ‘hot topic’. Zijn korte verhandeling op dit punt, genaamd ‘Beyond the Mountains of Darkness’ [zie voor deze bergen, Kevin Alan Brook, ‘The Jews of Khazaria’, 2005, 185], maakt geen deel uit van zijn reconstructie van de oude geschiedenis, daarentegen betreft het een ander ‘hot topic’, n.l. wat er is gebeurd met de verdwenen tien stammen van Israël.

De zin in 2 Kon. 17:6, die vertelt hoe de koning van Assur (= Assyrië) Samaria innam en Israël in ballingschap meevoerde naar Assur en hen deed wonen ‘in Chalach aan de Chabor, de rivier van Gozan en in de steden der Meden’, veroorzaakte veel debat onder de historici. Het mysterie van de Tien Verloren Stammen produceerde ook fantastische overtuigingen, zoals het geloof dat de Britten de afstammelingen zijn van de Verloren Stammen, die na lange omzwervingen Albion bereikten (zie https://en.wikipedia.org/wiki/British_Israelism).

De zin in 2 Kon. 17:6 wordt bijna letterlijk herhaald in 18:11 (‘bracht hen naar Chalach, Chabor, de rivier van Gozan en de steden der Meden’). In 1 Kron. 5:26 wordt de wegvoering van de Transjordaanse stammen – Reuben, Gad en de halve stam Manasse – naar Chalach, Chabor, Hara en de rivier Gozan toegeschreven aan Pul, de koning van Assur, en aan Tillegatpilneser, de koning van Assur. Moderne geleerden beschouwen Pul en Tiglath-pileser als een en dezelfde koning, Pul was zijn naam in Babylon geweest (zie https://en.wikipedia.org/wiki/Tiglath-Pileser_III).

Het wordt algemeen aangenomen, dat de locatie van Chalach (in het Hebreeuws met tweemaal de letter ‘kheth’, in het Nederlands met ch overgezet [Eng. Halah, beter Khalakh]) zich niet laat identificeren. Wat betreft Gozan spreekt de tekst in 2 Kon. van Chabor aan de rivier Gozan, terwijl ook 1 Kron. 5:26 spreekt van de rivier Gozan. Maar bij Jesaja 37:12 is het een gebied of een volk. De correcte vertaling van de twee passages uit 2 Kon. is ‘aan de samenvloeiing (= ‘habor’) van de rivier Gozan’ [zie http://www.abarim-publications.com/Meaning/Habor.html#.WjzU4VXibIU, waar als betekenis wordt opgegeven: ‘Joined Together’, Uniting Together; of http://biblehub.com/hebrew/2249.htm: ‘united’; https://www.biblestudytools.com/dictionary/habor/: ‘the united stream’; https://www.blueletterbible.org/lang/lexicon/lexicon.cfm?t=nasb&strongs=h2249: ‘joining together’].

Bijbel geleerden, die naar de plaats van verbanning zochten, van eerst de 2½ stam van Israël door Tiglath-pileser en dan van al de stammen van Israël door Sargon na de val van Samaria, besloten, dat de naam van de rivier Chabor was en Gozan het gebied. Daarom identificeerden ze Gozan met Guzana, moderne Tell Halaf in noordoost Syrië. Maar deze interpretatie is een schending van de teksten. Zoekend naar een rivier Chabor dachten ze, die te identificeren met een toevoer van de rivier Eufraat genoemd door Ezechiël 1:3: ‘het woord van de Heer kwam… tot Ezechiël… in het land der Chaldeeën aan de rivier de Kebar [Chebar].’ Maar de spelling in het Hebreeuws van Chabor en Kebar zijn verschillend, de rivier Khvor (Kebar) is niet Chabor, en de laatste is helemaal geen rivier. Bovendien is de zgn. rivier Kebar in feite een irrigatiekanaal.

Bij het uitleggen, waarom het ongeluk van de verbanning de bevolking van het Noordrijk is overkomen, zegt het boek Koningen, dat de kinderen van Israël ‘zich [hadden] neergebogen voor het gehele heer (= leger) des hemels en de Baäl gediend’ en ‘hun zonen en dochters door het vuur doen gaan, waarzeggerij en wichelarij gepleegd’ en daarom ‘was de Heer zeer vertoornd geworden op Israël en had hen van voor zijn aangezicht verwijderd: niets bleef er over dan alleen de stam van Juda’ (2 Kon. 17:17-18).

‘Van voor zijn aangezicht verwijderd’ lijkt te betekenen, dat het volk van Israël ver weg werd verwijderd, buiten ieder contact met het restant Juda, zelfs niet door een toevallige bode.

Toen honderdachtendertig jaar later, aan het begin van de zesde eeuw, het volk van Juda ook in ballingschap werd weg gevoerd – door Nebuchadnessar, koning van Babylon – vonden ze niet de verbannen stammen van Israël in Babylon, hoewel zij woonden bij de rivier Kebar (Khvor, i.e. Khabur), die in het centrale gebied van dat land stroomt.

Het schijnt, dat de plaatsen, waar de Tien Stammen werden heen gevoerd door de Assyrische koningen, veel verder weg waren gelegen dan noordoost Syrië.

Assyrië, met zijn hoofdsteden Nimrod (Kalah), Dur Sharrukin (Khorsabad) en Ninivé – allemaal aan de Tigris –, breidde zich enorm uit in de dagen van zijn krijgsvorsten Tiglath-pileser, Sargon en Sennacherib (zie https://en.wikipedia.org/wiki/Neo-Assyrian_Empire). Herhaaldelijk leidden de Assyrische koningen hun troepen over de Caucasus noordwaarts. Niet tevreden met de doorgang via de kustweg van de Kaspische Zee, verkenden zij ook de bergpassen. Sargon, de veroveraar van Samaria, schreef in zijn annalen: ‘Ik opende machtige bergen, wier passen moeilijk en ontelbaar waren en ik verkende hun paden. Over ontoegankelijke paden in steile en angstwekkende plaatsen doorkruiste ik…’ (Luckenbill, ‘Records of Assyrië’, II, §54)

De beschrijvingen van Tiglath-pileser en Sargon van hun campagnes in het noorden doen ons inzien, dat zij de bergen van de Caucasus overstaken en de steppen tussen de Don en de Wolga bereikten. Toen de barrière van de bergen was overwonnen, konden zij noordwaarts verder trekken in een nauwelijks bewoond gebied zonder natuurlijke verdediging, waar ze minder weerstand zullen hebben ondervonden dan in de voetheuvels van de bergen. Het is onbekend hoe ver ze hun legers hebben laten marcheren over de steppen, maar waarschijnlijk gaven ze niet de order om terug naar huis te keren, voordat het leger zijn insignes had gebracht naar een of ander echt ver weg gelegen punt: het zou zo ver kunnen zijn als de plek van samenvloeiing van de Kama en de Wolga, of zelfs van de Oka, nog verder noordwaarts. De midden stroom van de Wolga zou het verste gebied van het Assyrische rijk zijn.

De wegen naar de Russische steppen langs de Kaspische en Zwarte zeeën waren veel beter begaanbaar dan het nauwe pad langs de rivier Terek en de Daryal Kloof, dat dwars door de Caucasus snijdt en windt rond de voet van de berg Kazbek, meer dan 16.000 voet hoog.

Het feit, dat ‘de samenvloeiing van de rivier Gozan’ wordt beschouwd als voldoende aanduiding suggereert, dat het een grote stroom moet zijn geweest. Een grote rivier in de vlakte achter de kam van de Caucasus is de Don, en een nog grotere rivier – de grootste van Europa – is de Wolga. Als de Assyriërs niet stil hielden op de vlakte, die zich uitstrekt onmiddellijk achter de Caucasus, en voort ging langs de rivieren zonder ze over te steken om de grote vlakte te veroveren, die open ligt na de nauwe ruimte, waar de rivieren Don en Wolga convergeren – dan zou de meest waarschijnlijke plaats van verbanning aan de midden Wolga kunnen zijn. De afstand van Dur Sharrukin naar dit gebied op de Russische (Skytische) vlakte is in feite veel minder dan de afstand van Ninivé naar Thebe in Egypte, een pad genomen door Assurbanipal enige decennia later. Onder Esarhaddon en Assurbanipal drongen Assyrische legers herhaaldelijk binnen in ‘Patursi en Kusi’ – Opper Egypte en Ethiopië (Soedan). Maar de Assyrische bezetting van Scythia is niet slechts een veronderstelling: deze wordt bevestigd door archeologisch bewijs. ‘De vroegste objecten uit Scythia, die we kunnen dateren,’ schrijft een kenner van de oudheden van dat gebied, ‘refereren aan de 7e en 6e eeuw v.C., zijn onder overweldigende Assyrische invloed’ (Ellis H. Minns, ‘Scythians and Greeks’, Cambridge 1913, 263).

De bannelingen, die werden weg gevoerd uit Samaria, een stad van paleizen en tempels, betreurden ongetwijfeld de hoofdstad, die ze drie jaar lang hadden verdedigd tegen het leger van wat toentertijd het machtigste land ter wereld was. Dus zou het kunnen, dat ze hun nieuwe vestigingsplek Samaria (in Hebreeuws Shemer of Shomron; Sumur in de el-Amarna brieven) hebben genoemd.

Aan de midden stroom van de Wolga ligt een stad genaamd Samara en ligt daar al sinds oeroude tijden. Hij is gelegen een kleine eindje stroomafwaarts van het punt, waar de Wolga en de Kama samen komen. Russische veroveraars van de 9e eeuw vonden deze stad reeds bestaand. De middeleeuwse Arabische geograaf Yakubi, zich baserend op verslagen van de 9e eeuwse reiziger Ibn Fadlan, spreekt van de Khazaren, die in Samara wonen (Yakubi, ‘Kitab al-Buldan’, 262 [ed. De Goeje, in Bibl. Geogr. Arab. VII]) [zie https://en.wikipedia.org/wiki/Samara en https://www.bh.org.il/jewish-community-samara-russia/]. Dit volk domineerde zuid en oost Rusland mogelijk zo vroeg als de derde eeuw (Masudi geeft een traditie door, dat de Sassanide koning Ardashir vocht tegen de Khazaren. Masudi, ‘Muruj al-Dhabab’, ed. Barbier de Meynard & Pavet de Courteille, Paris 1861-78, VI, 124ff), maar vooral tijdens de 10e en 11e eeuwen. Zij staken de Caucasus over om deel te nemen aan de oorlogen van de Romeinen en de Perzen, beheersten de Oekraïne zo ver als Kiev, sloten verdragen met de keizers van Byzantium en hun invloed en heerschappij reikten op sommige momenten zo ver westwaarts als Sofia (voor een algemene discussie, zie D.M. Dunlop, ‘The History of the Jewish Khazars’, Princeton 1954. [Zie https://www.commentarymagazine.com/articles/the-history-of-the-jewish-khazars-by-d-m-dunlop/]).

Waren de Khazaren en hun heersende aristocratie in een latere tijd tot het jodendom bekeerd? Dit standpunt was gebaseerd op wat er gezegd wordt in een brief van de Khazaar koning Jozef, geschreven rond het jaar 961 aan de Joodse rijksgrote, Hasdai ibn-Shaprut, aan het hof van Cordoba. Abd-al-Rahman al-Nasir, de Moorse heerser van Spanje, had de koning van de Khazaren gevraagd om alle beschikbare informatie te verschaffen over zijn volk, geloofsbroeders van Hasdai. In de antwoordbrief vertelde de Khazaar koning een traditie of legende: pleiters van de drie religies kwamen naar een vroegere koning van de Khazaren en hij nam het Joodse geloof, omdat zowel de Christen als de Moslim het Joodse geloof prefereerden boven dat van hun rivaal (zie Arthur Koestler, ‘The Thirteenth Tribe’, pp. 63-4) [zie https://en.wikipedia.org/wiki/Khazar_Correspondence].

Het verhaal geeft blijk van zijn mythische karakter. In de 7e of 8e eeuwen van het huidige tijdvak werden de aanhangers van het Joodse geloof vervolgd door de Christenen en ook door de Moslims en zou nauwelijks zijn uitgekozen om de staatsreligie te worden. Een zelfde legende van een religie ‘kiezen’ wordt verteld over Vladimir van Kiev: in deze legende zijn de Khazaren de afgevaardigden van het Joodse geloof [dat in dit geval niet werd gekozen].

Waren de Khazaren bekeerd tot het Jodendom, dan zou het bijna ongelooflijk zijn, dat zij hun stad Samara zouden hebben genoemd. Samaria was een zondige stad vanuit het perspectief van het volk, dat na de val van Samaria achter bleef in Palestina en waaruit in de loop der tijden het rabbijnse Jodendom van later eeuwen groeide.

De bekering tot de Joodse religie zou ook niet de aanname van de Hebreeuwse taal inhouden. Het is opmerkelijk, dat de staatstaal van de Khazaren het Hebreeuws was; de koning van de Khazaren was zeer wel in staat een Hebreeuwse brief te lezen en te beantwoorden.

Lang voor de correspondentie tussen Jozef en Hasdai in de tiende eeuw droegen de Khazaarse vorsten Hebreeuwse namen. De leden van de dynastie voor koning Jozef waren in oplopende volgorde: Aäron, Benjamin, Menahem, Nisi, Manasse II, Isaac, Hannuka, Manasse, Hezekia en Obadia [zie https://en.wikipedia.org/wiki/List_of_Khazar_rulers#Bulanid_dynasty]. Een bekering tot het Jodendom in de 7e of 8e eeuw zou met zich meebrengen namen gebruikelijk voor Hebreeën in de vroege Middeleeuwen, als Saadia of Nachman; het Jodendom van de vroeg Christelijke periode was rijk in namen als Hillel, Gamaliël, terwijl Hellinistische namen als Alexander of Aristobulus niet ongewoon waren. Verder zouden Bijbel namen uit een vroege periode voorrang geven aan namen als Joab, Gideon of Iftach [Jefta] en een nog oudere groep van namen zouden zijn: Gad, Issachar, Zwulun of Benjamin.

Het is eigenaardig, dat sommige van de koningen van de Khazaren namen droegen, die gebruikt werden in Israël ten tijde van de inname van Samaria door de Assyriërs. Hezekia was toentertijd koning van Jeruzalem (2 Kon. 18:10) en de naam van zijn zoon was Manasse. Obadia was een van de meest voorkomende namen van die tijd en de voorgaande eeuw. Het lijkt dus niet arbitrair om aan te nemen, dat de Khazaren de restanten van enige der stammen van Israël absorbeerden of oorspronkelijk zelfs waren.

Het is zeer waarschijnlijk, dat de religieuze hervorming onder de Khazaren, waarover enige traditie was bewaard tot de tiende eeuw, geïnterpreteerd moet worden als een daad van zuivering van de half heidense religie, die de bannelingen van Samaria brachten naar en ontwikkelden in hun nieuwe verblijfplaats aan de Wolga en als een daad van terugkeer naar de oude Hebreeuwse religie van Jahweh. Dit kan zijn volbracht met de hulp van enige Hebreeën, die toevallig de scholen van Sura en Pumbadita verlieten, waar de Babylonische Talmud werd samengesteld. Oude Joodse schrijvers maken melding van het feit, dat leraren van rabbijns Jodendom werden uitgenodigd naar het koninkrijk der Khazaren zo vroeg als in de achtste eeuw. Mogelijk moet de naam ‘Khazaren’, ondanks een verschil in schrijfwijze, geïnterpreteerd worden als ‘zij die terugkeren’. Een lange, waarschijnlijk ongeletterde periode, toen Hebreeuws alleen gebruikt werd in de spraak, kan vooraf zijn gegaan aan de periode van herleving van studie en de zuivering van het geloof.

Velikovsky spreekt hier zijn geloof uit, dat opgravingen in of rond Samara aan de Volga Hebreeuwse tekens van de achtste en zevende eeuw v.C. zouden kunnen opleveren. Andere plekken met oude vestigingen aan de Wolga zouden ook resten van oude Hebreeuwse cultuur kunnen opleveren [CH: zie aan het einde van dit artikel].

De Hebreeuwse (hoogst waarschijnlijk ook Assyrische) naam voor de Wolga, Gozan, schijnt te hebben overleefd in de naam Kazan. De stad Kazan ligt ten noorden van Samara, een heel klein stukje voorbij de plek van samenvloeiing van de Wolga en de Kama, twee even grote stromen. Een bijrivier met de naam Kazanka, oftewel ‘kleine Kazan’, stroomt daar in de Wolga [zie https://en.wikipedia.org/wiki/Kazan#Etymology].

In de dagen van het Khazaar rijk werd de rivier Wolga niet bij zijn Assyrische naam genoemd, noch bij zijn huidige naam, maar bij de naam Etel (de naam wordt ook gegeven als Itil of Atil [zie Brook 2005, 20: hoofdstad van de Khazars]). Deze naam lijkt te komen van een Semitische wortel; hij wordt ook gebruikt door de middeleeuwse Arabische geografen.

Veel plaatsnamen in Zuid Rusland lijken van Hebreeuwse herkomst te zijn. De naam van de rivier Don zou terug kunnen gaan op de naam van de Israëlitische tempelstad Dan. De Kaspische Zee is het best verklaard als ‘De Zilveren Zee’ van het Hebreeuwse ‘caspi’ = zilveren. Rostov betekent ‘De Goede Haven’ in het Hebreeuws. Orel, gelezen als Hebreeuws, zou ‘onbesneden’ betekenen; Saratov kan ‘een insnijding maken’ betekenen.

Met onze identificatie van Gozan – een van de plaatsen van verbanning van de Tien Stammen – als de Wolga, kunnen we nu de vraag onderzoeken, welke plaats Chalach is, de andere plek van verbanning genoemd in 2 Kon. 17:6? Deze plaats wordt algemeen gezien als niet te identificeren.

De oostkust van de Zwarte Zee was het doel van de expeditie van de Argonauten bij hun zoektocht naar het Gouden Vlies. Deze expeditie, georganiseerd door Jason, werd ondernomen op de boot Argo. Het land aan de oostkust van de Zwarte Zee werd in oude tijden Colchis genoemd en de regio staat nog steeds bekend onder die naam. In Russische literatuur werd het Kolkhida.

Velikovsky beschouwt West Georgië, waartoe Colchis behoort, als het Bijbelse Chalach. Zij van de bannelingen uit Samaria, wier bestemming Chalach was, arriveerden daar enige decennia na de Argonauten expeditie, die werd gezien door de latere Grieken als een historische gebeurtenis en chronologisch geplaatst twee of drie generaties voor de Trojaanse Oorlog [Herodotus (II, 104) bericht, dat in zijn tijd de mensen van Colchis besnijding bedreven en afstamming claimden uit Egypte] (voor Georgië en Colchis, zie https://en.wikipedia.org/wiki/Roman_Georgia).

In het berggebied van West Georgië, grenzend aan de kust van Colchis, leven de zgn. Georgische of Berg joden [zie https://en.wikipedia.org/wiki/Mountain_Jews]. Zij beweren af te stammen van de Tien Stammen van Israël, hun voorouders zouden daar heen zijn verbannen na de vernietiging van het koninkrijk Israël door de Assyriërs. Ben Zvi, de tweede president van de moderne staat Israël, vertelt over deze mensen en hun claim. He schrijft, dat ‘er geen reden is te twijfelen aan het bestaan van een continue Joodse vestiging in zowel het noorden als zuiden van Caucasia, wier wortels werden gelegd in zeer oude tijden, misschien zo vroeg als de dagen van de Tweede Tempel, misschien zelfs eerder.’ Maar hij zegt geen woord over, dat Chalach Colchis zou hebben kunnen zijn.

De derde plaats van verbanning van de Tien Stammen volgens het boek Koningen waren de ‘steden van de Meden’. Is het mogelijk ook deze laatste bestemming te lokaliseren? De Meden verschijnen voor het eerst in de Assyrische annalen in de tijd van Shalmaneser III: het was in zijn dagen, dat ze begonnen binnen te dringen over de bergen van Iran over de grenzen van het Assyrische koninkrijk. Ze verschijnen weer in de annalen van Sargon II, die beweert ‘de verre Meden op de rand van de Bikni Berg’ te hebben terug geslagen. Enige geleerden houden vol, dat het thuisland voor hun bezetting van het Iraanse plateau in de 7e en 6e eeuw was Turan, dat wil zeggen, West Turkestan. Sargons referentie naar ‘verre Meden’ zou dan hun thuisland in Turan aanduiden.

In deze context is het interessant te merken, dat de Joden van Bukhara [zie https://en.wikipedia.org/wiki/Bukharan_Jews], de grote handelsstad en metropolis van West Turkestan (Turan), beweren direct af te stammen van de Tien Stammen. Sommige schrijvers zijn zelfs bereid de mogelijke waarheid van deze claim toe te geven, hoewel niemand tot dus ver geprobeerd schijnt te hebben de ‘steden van de Meden’ in dit gebied te plaatsen. Terwijl het grootste deel van de Joodse gemeenschap van Bukhara best kan afstammen van de migranten uit de tijd van de Babylonische Ballingschap of de Diaspora van de Romeinse tijd of zelfs later, valt niet uit te sluiten, dat de oudste groep onder hen de resten zijn van die stammen weg gezonden door Sargon naar de ‘steden van de Meden’.

Velikovsky beweerde, dat opgravingen in of rond Samara aan de Volga Hebreeuwse tekens van de achtste en zevende eeuw v.C. zouden kunnen opleveren. En ook andere plekken met oude vestigingen aan de Wolga zouden resten van oude Hebreeuwse cultuur kunnen opleveren. Ik vond hierover informatie op de site Biblesearchers (http://www.biblesearchers.com/hebrewchurch/primitive/losttribesisrael12.shtml).

Onder het kopje ‘The Tombstone and Tumuli Imprint of the Israelite-Scythians’ wordt het volgende gezegd:

The imprint of the Lost Israelites living in the Crimean Region above the Black Sea was discovered in the ancient cemeteries in which numerous tombstones with Hebrew-Phoenician inscriptions engraved were found. Seven hundred of these inscriptions were deciphered by a Professor Chwolsen of Petrograd and recorded in the archeological records. These striking tombstones that gave their Hebrew names and dates today reside in the Museum of St. Petersburg. The script as noted by Haberman was “not square Hebrew but marks a transition from the Phoenician characters to the later Hebrew”. These tombstone engravings include:
1. “This is the tombstone of Buki, the son of Izchak, the priest. May his rest be in Eden at the time of the salvation of Israel. In the year 702 of our exile.” – If the date of the exile began in the year of 717 BCE, then this tombstone was created in the year of 15 BCE.
2. “To one of the faithful in Israel, Abraham ben Mar-Sinchah of Kertch, in the year of our exile 1682, when the envoys of the Prince of Rosh Meschek came from Kiou to our Master Chazar Prince David, Halmah, Habor and Gozan, to which place Tiglath Pileser had exiled the sons of Reuben and Gad, and the half tribe of Manasseh, and permitted to settle there, and from which they have been scattered through the entire coast, even as far as China.” – Here again was archeological confirmations of the “wanderings” of the Lost Tribes of Israel, except the date would have to have been from the date of the Exodus (1486 BCE) of which would give us a date of the tombstone in the year of 197 CE.
3. “Rabbi Moses Levi, died in the year 726 of our exile.”
“Zadok the Levite, son of Moses, died 4000 after the creation, 785 of our exile.”
(Frederick Haberman, “Tracing our Ancestors”, 1930s, pg. 130.)

Hieronder volgt de letterlijke tekst van Haberman:

Many tumuli have been found in Southern Russia, some of whose interiors were built of white marble. In these were found chariots, pottery, jewelry, bracelets, gold, and precious stones of the finest workmanship and greatest abundance. The finest of those tumuli [known as kurgan, see https://en.wikipedia.org/wiki/Kurgan] is that of Solokha in the Crimea [see https://en.wikipedia.org/wiki/Solokha], which served as a mausoleum for the Scythian kings for several centuries. This tomb contained magnificent furnishings of silver and gold. One of the royal skeletons found in it wore a heavy golden necklace with lion headed ends. Couching lions are also very prominent on the exquisite repose work of solid gold, adorning the walls and on the various gold and silver ornaments found, as well as on the handles and sheaths of the swords, which themselves were made of fine steel. The repose relief work pictured mostly battle and hunting scenes, on which the warriors appear in chain mail coats. It is also noteworthy that [they are] wearing trousers. All the ornamental design is of most unusual excellence, are found in the “American Journal of Archaeology” of 1914, Vol. XVIII., and in the “Illustrated London News” of January 3 and February 14. 1914.

Professor Hanny refers to a Hebrew manuscript found in one of those tumuli, which reads:

Plate XXI (uit Haberman)

Plate XXI (uit Haberman)

“I am Jehudi, the son of Moses, the son of Jehudi the Mighty, a man of the tribe of Naphtali, which was carried captive with the other tribes of Israel, by the Prince Shalmaneser, from Samaria during the reign of Hoshea, King of Israel. They were carried to Halah, to Habor — which is Cabul – to Gozan and to the Chersoneus – which is the Crimea.”

This confirms the story of these wanderers or Scyths, the people of Israel, who were taken to the river Gozan, the identical story to that found in 2 Kings, but it also tells us of the later wanderings to the Crimea. In the Crimea have also been found numerous ancient cemeteries with Hebrew-Phoenician inscriptions on their tombstones; seven hundred of them have been deciphered by Professor Chwolsen of Petrograd. Our Plate XXI [see picture] gives us a photograph of one of them, but it will be noted that the script is not the square Hebrew but marks a transition from the Phoenician characters to the later Hebrew. The inscription as translated read:

“This is the tombstone of the Buki, the son of Itchak the priest; may his rest be in Eden, at the time of the salvation of Israel. In the year 702 of the years of our exile.”

If we date the exile from the Fall of Samaria in 717 B.C., then the 702nd year of the Exile would be 15 B.C.

Another inscription reads:

“To one of the faithful in Israel, Abraham ben Mar-Sinchah of Kertch, in the year of our exile 1682, when the Chazar Prince David, Halmah, Habor and Gozan, to which place Tiglath Pileser had exiled the sons of Reuben and Gad, and the half tribe of Manasseh, and permitted to settle there, and from which they have been scattered through the entire coast, even as far as China.”

Een bevestiging voor deze Hebreeuwse inscripties heb ik (nog) niet kunnen vinden.

Bij verder zoeken kwam ik erachter, dat op een andere pagina van Biblesearchers (http://www.biblesearchers.com/hebrewchurch/primitive/losttribesisrael7.shtml) uitgebreid dit artikel van Velikovsky wordt geciteerd, d.w.z. voor ongeveer tweederde deel is overgenomen. Juist, waar Velikovsky melding maakt van zijn geloof, dat opgravingen rond Samara Hebreeuwse tekens uit de 8e en 7e eeuw v.C. zouden kunnen opleveren, wordt gestopt. Overigens wordt er geen enkel commentaar op gegeven. Net zo min wordt ingegaan op hoe dit past binnen de algehele theorie van deze site.

Nieuw en nog niet onderzocht is de vondst van een Judees zegel in een Sarmatisch graf. Zie het artikel van Julia Fridman uit 2015: https://www.haaretz.com/jewish/archaeology/1.682980.

At first the amazed Russian archaeologists thought the seal was Phoenician or Aramaic. It’s ancient Hebrew, and says ‘Elyashib,’ like seals found at fortress Arad.

A spectacular find was made near the Black Sea this summer: Excavating the 2,000-year-old grave of a Sarmatian noblewoman, which miraculously hadn’t been looted, the archaeologists found a wealth of artifacts – including a carnelian seal with ancient Hebrew letters, centuries older than the tomb.

The woman’s grave, located at Rostov-on-Don, was replete with burial offerings. The items, dating from the 1st century BCE to the 1st century AD, included wooden dishes and a cup lying by her right hand. By her feet were pieces of a bronze bucket with a floral design and a ladle with the head of the Gorgon, and by her pelvis was a gold vial with a lid and fossilized contents. Four clay vessels were found in the northeast corner of the tomb, as well as knives, over a hundred arrows and a harness, and an unfinished sword with an intricate handle inlay.

Seal of Elyashib, found in 2,000-year old grave of Sarmatian warrior woman (Institute of Archaeology of Russian Academy of Sciences)

The seal of Elyashib, bizarrely found in the 2,000-year old grave of a Sarmatian warrior woman. (Institute of Archaeology of Russian Academy of Sciences)

But the startling finding was the carved gem resting on her chest, inscribed with letters that were clearly from the ancient Levant.

Unversed in ancient Levantine languages, the archaeologists assumed the writing was Phoenician or early Aramaic. But the letters are clearly ancient Hebrew. The unusual artifact was first noticed by archaeology bloggers Jim Davila and Aviv Benedix, who suspected the writing was a form of paleo-Hebrew. Their suspicions were confirmed by Prof. Christopher Rollston of George Washington University, an epigraphic expert.

The discovery was made by a Russian Academy of Sciences’ Institute of Archaeology team, led by Roman Mimokhod.

The Sarmatian people originated in Central Asia and migrated northward to the Ural mountains between the 6th-4th centuries BCE. By the 2nd century BCE, they had conquered the Scythians and most of Southern Russia. Their women were known to have fought alongside men: some scholars think that it is they who, even though they kept both breasts intact, inspired the Greek tales of the Amazons.

The famous Elyashib

“The script is the Old Hebrew script. It would be dated paleographically to the 8th century BCE, not later,” says Rollston, who has however one qualification: “The [letter] shin bothers me, though. It’s not a good 8th-century form (rather a pretty bad one), though the rest of the forms are standard 8th-century BCE forms.”

What the writing says is simply the name “Elyashib,” son of Oshiyahu, whom we know as the commander of an isolated Judean fortress, Arad. His name has been found before, Rollston points out – from ostraca (pottery sherds), and on no less than three other seals, found in the ancient fortress of Arad. One is apparently made of carnelian, like the Sarmatian discovery. The 18 Elyashib letters also found there date to the 8th century BCE (etc.) [zie voor deze brieven: https://suppositorydepository.wordpress.com/2016/04/16/the-arad-and-lachish-letters-and-the-last-moments-of-the-kingdom-of-judah].
Meer over deze zegel op http://failedmessiah.typepad.com/failed_messiahcom/2015/10/stunning-ancient-judean-seal-found-in-non-jewish-grave-in-southern-russia-567.html.

Kritische noten bij het artikel van Fridman plaatste Jim Davila (http://paleojudaica.blogspot.nl/2015_10_25_archive.html):

Well done, Ms. Fridman, for publicizing this important discovery. However, let it be noted — since this article doesn’t — that back in August (http://paleojudaica.blogspot.nl/2015_08_09_archive.html#4320692313271729363, http://paleojudaica.blogspot.nl/2015_08_16_archive.html#6277981480244047350, http://paleojudaica.blogspot.nl/2015_08_16_archive.html#6595006824280350272, and http://paleojudaica.blogspot.nl/2015_08_16_archive.html#6603700925396230710) I broke this story based on the Daily Mail article that publicized the seal. I deciphered the seal, gave a correct date range for it, and recognized that it was probably in Hebrew. Aviv Benedix also followed the story up at his Times of Israel Blog (see http://blogs.timesofisrael.com/mysterious-biblical-seal-found-in-russia-top-find-of-2015 and http://blogs.timesofisrael.com/mysterious-biblical-hebrew-seal-found-in-russia-with-a-name-mentioned-17-times-in-the-bible-elyashiv-part-1) and many of the points raised in the Haaretz article were already raised in the discussion in his posts and in my blog comments on them.

A couple of other points. First, when the article says this…
What the writing says is simply the name “Elyashib,” son of Oshiyahu, whom we know as the commander of an isolated Judean fortress, Arad.
…the natural implication of this sentence, although this may just be due to unclear phrasing, is that the Elyashib (= Elyashiv) of the Russian seal is the same Elyashib as the commander of the fortress at Arad. As I have already said, there is no reason to think they are the same person. As the article goes on to note, the name is found in a number of unrelated inscriptions. It does not note, although I did, that the name also appears in the Bible. Also, I would vocalize the name of the Arad Elyashiv’s father as something more like ‘Ishyahu (אשיהו), “Man of YHWH.”

Second, contra the headline (but correctly in the article), the archaeologists thought it might be Phoenician, not Philistine.

UPDATE: I have been in touch with Julia Fridman and have learned that she credited both me and Aviv Benedix in her original article, but the credits were removed through an editorial error. She has instructed the editor to add the credits again. Unfortunately, I have now used up my free premium-article allowance for Haaretz and can’t view the article again, but I assume the credits have been or imminently will be restored. Thanks to her and Haaretz for correcting the error.

Meer over deze zegel op http://our-russia.com/1408034156/amazons-king-arthur-and-sarmatian-warrior-priestesses, waar ook de tocht van de Tien Stammen wordt weergegeven (volgens de Brits-Israël interpretatie).

Wordt vast vervolgd…

Meer informatie:
https://robscholtemuseum.nl/?s=Velikovsky