Cor Hendriks – Te kijk staan (3): blok, kaak, schandpaal

Ook het ‘blok’ was een strafinstrument. ‘Zijn hoofd op het blok verliezen,’ onthoofd worden, werd gedaan op een soort hakblok, zoals ook slagers, etc. een blok hebben. Het straftuig is een zwaar houten gevaarte, waarin benen, armen of hals geklemd worden om beweging onmogelijk te maken: ‘tot het blok veroordeeld worden;’ ‘in het blok liggen;’ ‘hij sloot hun voeten zorgvuldig in het blok’ (Hand. 16:24). Ook paarden kregen een blok aan het been als ze te dartel waren. ‘Een blok aan het been hebben,’ gezegd van wat iemand het leven moeilijk maakt, hem bezwaart. [Van Dale 1984, 378. ID, 379: Berustend op een blok als een zwaar plomp voorwerp: ‘voor het blok (komen te) zitten,’ in een situatie terecht komen waarin men geen keus meer heeft; ‘iemand voor het blok zetten’ [CH: is dus geen keus geven].) Harrebomée I, 40: ‘Hij heeft een blok aan het been.’ Ook in het Duits: ‘jemanden an, in den Block schließen,’ iemand in het blok, in de ijzers sluiten. (Van Dale 1983, 256)]

Het ‘Idioomwoordenboek’ heeft de uitdrukking anders: ‘Een blok aan iemands been zijn,’ iemand tot last zijn, iemand in zijn bewegingsvrijheid beperken. In vroeger tijden was het gewoonte een blok met een ketting aan het been van gestraften te bevestigen. Een voorbeeld hiervan is te vinden in de ‘Camera Obscura’ van Hildebrand (1839), waarin het diakenhuismannetje vertelt over Klein Klaasje, een man die soms teveel borrels drinkt. De ‘vader’ van het ‘diakenhuis’ (= armenhuis van de diaconie), waar Klaasje woont, straft hem: ‘dan krijgt hij een blok an zen been, want hij is te oud om op den bok (= geselbank) gelegd te worden, en men kan em ook niet op zen bochel slaan.’ [Van Dale 1999, 72. De bok is een soort van geselbank: ‘Spaanse bok’, strafoefening voorheen op de negers in Suriname toegepast; ‘hij zal van de bok dromen,’ hem staat een bestraffing te wachten. ‘Iemand de bok doen,’ hem beetnemen (ID. 1984, 397). (Dit laatste van ‘bok’ = flater: een bok schieten?) In de tijd van ‘Jaapje’ (Jac. v. Looy, 78) werd het blok nooit meer gebruikt, maar Ale Aemenes die had het wel door jongens nog zien dragen aan hun been; je kon er niet hard mee lopen en als ze naar de kerk toe moesten gaan, droegen ze het onder hun arm.]

De uitdrukking ‘Iemand voor het blok zetten,’ iemand tot een keuze dwingen, zou ontleend kunnen zijn aan de Middeleeuwse gewoonte om veroordeelden voor iedereen zichtbaar vast te zetten in een houten blok met handen, hals of benen, zodat zij zich niet kunnen bewegen. Mogelijk werd hiermee gedreigd om een bekentenis af te dwingen. (Van Dale 1999, 72)

Een schandblok zoals dat tijdens de tentoonstelling "900 jaar bestuur" in het najaar van 2010 in het gemeentehuis van Deurne te bezichtigen was (foto Wikipedia)

Een schandblok zoals dat tijdens de tentoonstelling “900 jaar bestuur” in het najaar van 2010 in het gemeentehuis van Deurne te bezichtigen was (foto Pieter Deurne – Wikipedia [zie https://nl.wikipedia.org/wiki/Schandpaal])

Het tonen van de strafinstrumenten was heel gebruikelijk als verhoormethode. Men stond dan voor het blok en kon kiezen tussen bekennen of in het blok gezet worden.
In het Duits en het Engels wordt het blok ‘Stock’ genoemd. [Van Dale 1983, 1226: ‘Stock’ 0.3. blok (straftuig); 6.3. ‘jemanden in den Stock legen,’ iemand in het blok sluiten. Het ‘Stockhaus’ is de kerker, de gevangenis; ‘Stockmeister’, kerkermeester, cipier.]

Het is een ‘wooden framework with holes for the feet in which wrongdoers were formerly locked in a sitting position’. [Hornby, 866: ‘stock’ (14). Webster, 975: a wooden frame with holes for confining the ankles (and sometimes the wrists) of a wrongdoer sentenced to be exposed this way to public view and ridicule.]

Speculum humanae salvationis (1420-1440)

Afbeelding speculum humanae salvationis 1420-1440 (zie http://www.hetwoudderverwachting.nl/je-zult-voor-paal-staan.html waar diverse van de door mij behandelde spreekwoorden en gezegdes worden besproken.)

Ook in het MNl. is de ‘stoc’ bekend als gevangenisblok, een strafwerktuig waarin de voeten van veroordeelden werden gesloten, en als gevangenis. [Verdam, 579: ‘stoc, stock’ (12, 13). Cf. ‘stocgelt’ (1): geld door een gevangene aan den ‘stocmeester’ te betalen bij het verlaten der gevangenis. ID., 580: ‘stocken’, in den ‘stok’, ook in de gevangenis zetten; ‘stocker’, gerechtsdienaar, beul; ‘stocmaker’, vervaardiger van stokken (bet. 12); ‘stocmeester, -meister’, gevangenenbewaarder, cipier; ‘stocwaerder’, cipier.]

De stok werd ook gebruikt om mee te slaan. De ‘Stockschillinge’ waren ‘bloße Schläge auf das Gesäß, wobei ein Schilling dreißig Schläge ausmachte.’ Voltrokken werd de straf door een gerechtsdienaar, de ‘Stockmeister’. [Schild 1997, 208. Deze straf was niet onterend, omdat ze niet openlijk werd voltrokken.]

Vergelijkbaar met de kaak is de ‘staak (stake, staec)’, een stok of paal op de brandstapel (vgl. Engels ‘stake’) waaraan de veroordeelde werd vastgebonden (‘hi wert verbrant an enen stake’), maar ook de schandpaal, en verder ook de bovengenoemde ‘stoc’. [Verdam, 570f: ‘stake’ (1, 5b, 6); Hornby, 855: ‘stake’ 2. post, as used in olden times, to which a person was tied before being burnt to death as a punishment (for heresy); condemned to the stake, suffer at the stake; go to the stake, be burned at the stake, (fig.) suffer the consequences of an ill-advised action. Webster, 965: ‘the stake’: execution by burning (post to which a person was bound for burning to death).]

In Brabant in 1560 kon men veroordeeld worden om ‘openbaerlijck op eenen Gherechtdach gestelt te wordene aen eene staeck oft op de Caeck met hout behanghen den tijdt van eender ure.’ [WNT VII.1, 621 (‘Placc. v. Brabant’ 2, 134b); vgl. ID., 623 naar ID., 2, 135a: ‘Ende voor de derde reyse, den staeck oft Caeck’.]

Anna Bijns buitte het rijm van kaak en staak uit: ‘Waer sal dit volcxken ten eynde geraken? Sommighe op kaken, Dander aen staken (of: Sommighe aen staken, Dander op kaken).’ [WNT VII.1, 620 (A. Bijns 55). ID., 621: Ook rijmde ze: ‘Al siet men de ketters op een cake, Dats een cleen sake’ (A. Bijns 62). Vgl. ID., 625: ‘zy werden gestaeckt ende ghekaeckt, gheiaeght ende geplaeght …’ (Gnapheus, ‘Tob.’ 59).]

Aan de kaak kon men ook gegeseld worden. Te Utrecht in 1550: ‘Soo wie God Almachtig, die Moeder Gods (enz.) … blasphemeert … voor die tweede reyse, sal op de kake gestelt ende gegeesselt zyn.’ [WNT VII.1, 621 naar ‘Utr. Placaatb.’ 3, 363b]

In het ‘Regelement van Amsterdam’ werd melding gemaakt van ‘de publique straffe als: op de kaeck, schavot te pronk, geesselinge, brantmerken (enz)’ en ene ‘Breeckevelt … werd gecondemneert te staen op de kaecke met een brief op de borst’. [WNT VII.1, 621 naar Bontemantel, ‘Reg. v. Amst.’ 1. 49 & 51]

In Arnhem was sprake van een tentoonstelling ‘op den caeck, … [een] cruys voor sijn hooft gebernt’ en verbanning uit de stad. (WNT VII.1, 621 (v. Hasselt, ‘Arnh. Oudh.’ 1, 145). Ralph van Coggeshall maakt melding van het schaamtevol op het voorhoofd brandmerken met een roodgloeiende sleutel van ‘Publicani’ (ketters) op bevel van Henry II van Engeland. [Wakefield & Evans 1991, 252 (Chronicle of Ralph, abbot of the Cistercian monastery of Coggeshall, 1207-1218); vgl. ID., 245-247: William of Newburgh, ‘Historia rerum anglicarum’ LXIII: 1161-1166: In those days there came to England certain erring folk of the sect commonly thought to be called Publicans. […] [T]he bishops … handed them over to His Catholic Highness [= Henry II] for corporal punishment. He commanded that the brand of heretical infamy [= de sleutel] be burned on their brows, that they be flogged in the presence of the people, and that they be driven out of the city [of London].]

Pauli, in zijn ‘Schimpf und Ernst’ heeft het volgende: ‘Uff ein zeit was ein fraw, die het beschult, das man sie offentlich straffen solt, als an etlichen orten ist vnd sie in das halsyssen [ring aan kaak] stell und ir ein brieff an die stirn machen, daran ir bossheit geschrieben ston; in etlichen stetten hat man ein korb.’ (HDA V, 244)

‘Aan de kaak’ is, vooral in latere tijd, naast en met dezelfde betekenis als ‘op de kaak (zetten, enz.)’ zeer gewoon. Deze uitdrukking is ontstaan door een verwisseling van de verhevenheid, waarop de veroordeelde staat, met de paal (de ‘staak’) waaraan, de muur waartegen hij daarop, met een halsring [ter voorkoming van eraf vallen/springen] enz. gekluisterd, staat [zie voor zo’n paal in https://historiek.net/iemand-of-iets-aan-de-kaak-stellen/54323/]. Men vindt in omgekeerde zin een gelijke verwisseling bij MNl. ‘pellorijn’: vgl. ‘in’ en ‘op de tpellorijn (setten enz.)’; ook ‘aen tpellorijn (hangen)’, en bij MNl. ‘stupe’: ‘ter stupe’ of ‘totter stupe’ en ‘op de stupe, op die stupen (slaen)’ en Beets verwijst naar het Frans ‘(mettre) en un pilori’ en ‘au pilori,’ en ook in het Duits ‘an, auf, in den pranger, in pranger, zum pranger (setzen enz.)’. [WNT VII.1, 623: Kaak, ‘a Dutch Pillory, being an iron collar fastened either to a post, or any other high place’ (Sewel); 625: Kaken, op de kaeck setten, ‘mitrer quelqu’un, le mettre au pilori’; 621(f): aen de Kaek setten, ‘to set one on the Pillory’; op of aan de kaak zetten, ‘To set in the pillory’; aan de kaak staan, ‘être au pilori’. Een hoer, een dief aan de kaak zetten. ‘Ist een man, die zall an den kaeck off ist een wyff, dye sal dye steen dragen’ (‘Friesche Stadr.’). Vgl. Overijssel 15e e.: ‘By der penen van den kaeck of den steen toe dragen’ (WNT VII.1, 623). Over deze steen zegt Schild (1997, 214, zie supra): ‘Verspottende Wirkung wurde auch erzielt, wenn die dem Laster der Trunkenheit oder Völlerei verfallene Frau zwei mit Ketten verbundene, flaschenförmige Holzklötze, die “Schandflaschen”, um das Rathaus tragen mußte; oder wenn zänkische Frauen einen schweren Stein – der wie ein Kopf (auch mit ausgestreckter Zunge) oder wie ein Hund oder eine Kröte oder sonst in auffälliger Weise geformt war – als “Lasterstein, Lästerstein, Krötenstein, Schandstein, Bagstein (von bagen = zanken)” herumtragen mußten.’ Afb. 520: Schandstein von Neustadt/Orla in Form einer Kröte (daher ‘Krötenstein’); 522: Schandstein in Form eines Hundes; 523: in Form eines Frauenkopfes. Lexer, 9: ‘bâgstein’, zankstein (den scheltende weiber um den hals tragen mussten); ID., 122: ‘Lasterstein’.
‘Mitrer’: ketter-mijter opzetten = naar de brandstapel voeren.
In Mülhausen hebben ze een ‘Klapperstein’, die nu permanent aan de muur hangt met de tekst:
‘Zum Klapperstein bin ich genannt
Den bößen Mäulern wohl bekannt
Wer Lust zu Zank und Hader hat
Der muß mich tragen durch die Stadt.’
(afb. Röhrich 1973, I, 59; tekst bij Wander II, 1367 [zie https://www.canstockphoto.com/illustration/klapperstein.html of http://gallica.bnf.fr/ark:/12148/btv1b10209866h.item])
Lexer, 109: ‘klappern, kleppern’, klappern (= klapperen); schwatzen, klatschen (= zwetsen, kletsen). (Van Dale 1984, 743: 0.3 snateren, babbelen, kleppen) Godslasteraars en kijvende wijven werden als eerloze mensen reeds uiterlijk gekenmerkt; men hangt hen de Klapperstein, Lasterstein, Pag- oder Bagstein om en liet hen die door de straten van de stad of rond het raadhuis slepen. In het Mügldorfer Stadtrecht (2e helft 14e eeuw) wordt gezegd: ‘Wellich leicht weib baget (MHD ‘bâgen’, zanken, streiten) mit worten, die sie vermeiden sollen, wider ein purgerin oder wider ir genössin, die soll der Fronpot [Lexer, 299: ‘vrônbote’: gerichtsbote, büttel (gerechtsdienaar, beulsknecht)] den bagstein um irn Hals hängen.’ (Röhrich 1973, I, 58 n.a.v. de Oostpruisische zegswijze: ‘einem Rad und Galg anhängen,’ mit den ärgsten Schimpfworten ausschelten. Zie https://criminocorpus.hypotheses.org/27707)
Voorheen hingen voor het stadhuis van Zutphen twee grote keistenen, aan een ketting vastgemaakt, samen 40 pond zwaar. Zij werden voor straf door vrouwen van beruchte zeden om de hals gedragen. In sommige dorpen [van Limburg] wordt iemand, die zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbare daad, geheven op een tuimelkar met de schandsteen, en teruggebracht naar zijn woning door de joelende jeugd der plaats. De steen werd voor zijn deur gelegd, totdat een ander iets bedreven heeft, dat gelijke afstraffing verdiend heeft en bij hem voor zijn deur die steen wordt neergelegd. (E.V. 3, 1931, 254f.)
De reisgezel van de Engelsman G. Johnson, die diens reis in 1816 door Noord-Holland beschrijft, meldt: ‘Vervolgens hangen er te Westerblokker aan het dorpsgevangenhuis twee zware stenen, waarvan men verhaalt, dat ze oudtijds de overspelers om de hals zouden zijn gehangen, wanneer zij van hun misdaad waren overtuigd; anderen houden zulks slechts voor zinnebeelden van de schaal der gerechtigheid; er worden ook op meer andere dorpen in Noord-Holland dergelijke stenen gevonden.’ (‘De Speelwagen’ 6, 1951, 230)]

Een ‘stupe’ is de schandpaal of de geseling of de plaats waar iemand mishandeld [d.w.z gegeseld] wordt. [Verdam, 586; ‘stupen’ is geselen (ook ‘stoepe(n)’); Lexer, 216: ‘stûpe’, staupe, schandpfahl]

We zagen deze ‘Strafe des Staupenschlages’ op de afbeelding van het Hamburger Stadtrecht (https://robscholtemuseum.nl/wp-content/uploads/2018/04/Te-kijk-staan-in-de-%E2%80%98Pranger%E2%80%99-Hamburger-Stadtrecht-1497.png), die plaats heeft onder de Pranger. Deze ‘Staupenschlag’, de ‘Stäupen’, oftewel ‘mit ruten Streichen’, is de openlijke tuchtiging met roeden of stokken, die onterend is, omdat deze door de scherprechter of een van zijn knechten voltrokken wordt. De zuil waaraan dit gebeurde werd ‘Staupsaule’ genoemd. Een afbeelding uit de 14e eeuw toont de bestraffing van een overdag stelende dief ‘zu Haut und Haar,’ d.w.z. met de linkerhand slaat de beul met een roedebundel de pilaar omarmende dief, terwijl hij met de rechterhand met een overgrote schaar de haren van de dief afknipt. Een afbeelding uit de 16e eeuw toont een aan een paal gebonden man die wordt geslagen door een beul met in iedere hand een roedebundel, terwijl een andere tekening van Wick (Zürich?) het uit de stad ranselen van twee misdadigers toont. De beul heeft in de linkerhand de roedebundel, in de rechter het touw met daaraan de misdadigers, wier armen tegen het lijf zijn geklemd door een houten band. [Schild 1997, 208f afb. 474: Dresdener Bildhandschrift des Sachsenspiegel; 476, 477 Nachrichtensammlung J.J. Wick (1560-1587), Zürich, Zentralbibliothek (ook afb. 203: Twee (ex-)monniken werden in 1561 wegens ‘Amtsanmaßung’ uit de stad Genève verdreven, met de handen op de rug gebonden aan een touw vastgehouden door de beul die met de andere hand met een roedebundel slaat. Alvorens ze werden verdreven, werden ze op hun voorhoofd met het wapen van de stad Genève gebrandmerkt). Ook afb. 209 toont een misdadiger, die op dezelfde wijze de stad wordt uitgeranseld (pentekening in Urfehdebuch der Stadt Nördingen, 16e e.).]

Een ets uit 1687 toont de openbare voltrekking van de afranseling op de ‘Kaak’ voor de ‘Stockturm’ in Danzig. Tegen de muur is een schavot aangebracht op twee meter hoogte waarop de beul een gevangene afranselt, wiens handen boven hem vastzitten aan een uitsteekstel uit de muur. [Schild 1997, 45 afb. 72: Ausschnitt aus einer Radierung in: ‘Curicke, Der Stadt Dantzig historische Beschreibung’. Dantzig was berucht: ‘Aan hoeren en dieven, Vlooijen en vliegen, Honden en drek, Is te Dantzig geen gebrek’: ‘als gevolgen vooral van dronkenschap [het drinken van rum] en smakeloozen zin [het hangen van een schilderij van Diana in bad verrast door Acteon naast een Christusbeeld]’. (Harrebomée I, 121).]

Ook in het Stadboek van Groningen wordt gezegd: ‘Den (= die) sal men stupen an den kaeck.’ De combinatie kaak en stuipen leidde zelfs tot een nieuw woord: ‘kaakstuipen’, geselen, geseling op of aan de kaak. In diverse ‘Landrechten’ werd bepaald: ‘Insgelijcken sal een dieff met bannissement buiten Landes ofte in ’t Tucht-huys, met Kaeck-stuypen, brantmerck ofte met de galge … gestraft werden.’ En: ‘Dieven d[i]e gestolen hebben, sullen … met de kaeck-stuypen ende brandt-merck … gestraffet werden. [WNT VII.1, 625 (‘Landr. v. Selw.’ V, 48; ‘Landr. v. Beyd. Old’-amt.’ V, 63).] In het Stadboek van Groningen van het jaar 1425 heet het: “Ist een man den salmen daer voer ter stupe slaen / Ist een wijf de sal der voer den steen draghen.” (zie https://books.google.nl/books?id=igdVAAAAcAAJ&pg=RA2-PA61&lpg=RA2-PA61&dq=kaakstuipen&source=bl&ots=VHTMBrj2az&sig=dWoZkAoFrurWg3-Okp9Z1vp-jPU&hl=nl&sa=X&ved=0ahUKEwixtsWOoYLbAhUCbFAKHQo6BgsQ6AEIMTAC#v=onepage&q=kaakstuipen&f=false).

Aan de kaak werd men met eieren bekogeld: ‘Aen eier daer men eynen mede aen die caicke werp.’ Ook was er het werpen met vuil naar de gekaakte. [WNT VII.1, 622 (‘Stadb. v. Gron., a. w.’ 7, 2374; Nijhoff, ‘Bijdr.’, N.R. 2, 214); ID., 625 (Ter Gouw, ‘Volksverm.’ 570, die verder melding maakt van de ijzeren halsband en de kettingen, waarmee de gekaakte werd geboeid). Zie de afbeelding bovenaan uit https://stevenbrownsblog.wordpress.com/2011/09/30/middeleeuwen-terug-in-rotterdam/ met de tekst: “Een schandpaal, gerechtspaal, geselpaal of kaak is een paal waaraan iemand als strafmaatregel werd vastgebonden en te kijk werd gesteld. Het was in de eerste plaats bedoeld als een onterende straf, maar het stond het publiek vaak vrij de persoon die letterlijk “voor paal stond”, te beschimpen of te bekogelen met rot fruit of andere zaken”. Zie ook https://www.hetleidskwartiertje.nl/naming-and-shaming/.]

Iemand heeft ‘om twie valsche verklaaringen t’Amsterveen an de Kaeck estaen’. Ook heeft men een Schooister aan de kaak gezet. Een ‘rabauw’ stond reeds tweemaal aan de kake. [WNT VII.1, 622 (Asselijn, ‘J. Klaasz’ 18; Doedyns, ‘Merc.’ 1, 510; Consc. 4, 23b).]

Het te vondeling leggen van kinderen werd ‘met de Kaak en ballingschap voor den tijd van een jaar gestraft.’ [WNT VII.1, 623 (Wagen., ‘Amst.’ 2, 290a).]

Men moest ‘alvorens zijne straf te ondergaan, openlijk aan de kaak gesteld worden (Frans: ‘sera attaché au carcan sur la place publique’), en dus een uur lang ten toon staan, met een bord boven zijn hoofd, waarop met groote leesbare letters zijne namen, zijn beroep, zijne woonplaats, straf en misdaad vermeld staan.’ [WNT VII.1, 622 (‘Wetb v. Strafr. (C. P.)’, a. 22). Thans is ‘carcan’ keurslijf, dwang. (WNT VII.1, 623: kaak, Frans ‘carcan’ [= ijzeren halsband, zie http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/carcan; zie ook https://fr.wiktionary.org/wiki/carcan]); cf. Robert, VII, 406: ‘pilori’, poteau, ou pilier à plate-forme portant une roue (= rad), où l’on attachait avec un ‘carcan’ celui qui était condamné à l’exposition publique. ‘Mettre au pilori.’ ‘Il fut exposé deux heures au pilori.’ ‘Pilori et gibet (galg) de la place de Grève.’ ‘Le pilori, peine infamante supprimée en 1789.’ In Stendhal, ‘Le Rouge et le Noir’ (I, xi): ‘être exposée au pilori sur la place publique de Verrières, avec un écriteau expliquant son adultère à la populace.’ Figuurlijk vanaf 1845: ‘Mettre, clouer qqn au pilori,’ le signaler à l’indignation, au mépris publics. Vgl. Littré III, 1121: Poteau où l’on attachait le criminel avec un ‘carcan’ au cou, pour l’exposer à la vue du peuple; à Paris, c’était une tour de pierre, au milieu de laquelle était un pivot de bois, portant une machine qui avait des trous pour passer la tête et les bras. Boursault, ‘Merc. galant’ II, 4: ‘L’affront du pilori me paraît quelque chose.’ Montesquieu (‘Esp.’ VI, 16) vertelde een anecdote over Charles II van Engeland: ‘Il vit, en passant, un homme au pilori, il demanda pourquoi il était là; Sire, dit-on, c’est parce qu’il à fait des libelles (schotschriften) contre vos ministres. – Le grand sot! dit le roi, que ne les écrivait-il contre moi? on ne lui aurait rien fait.’ Uit de 13e eeuw: ‘Li maires et li juré le doivent jugier, et, lui convencu, feront mettre el pellori’ (Tailliar, ‘Recueil’, 49). ‘Et fut mis en un pillorit tout nuef, qu’on li fist emi la cauchie [chaussée] de Lille (‘Chr. de Rains’, 173). Uit de 15e eeuw: ‘Si furent delivrés au bourcel (beul)… et là mis au pilori et tourné quatre fois devant tout le peuple’ (Froissart III, iv, 11). [Zie afbeeldingen in https://indebuurt.nl/dordrecht/toen-in-dordrecht/vervelendste-straffen-middeleeuwen-kon-krijgen~35808/ en https://www.gettyimages.co.uk/detail/news-photo/elder-anderson-on-the-pillory-wearing-a-sign-which-reads-news-photo/517215950#/elder-anderson-on-the-pillory-wearing-a-sign-which-reads-this-for-picture-id517215950.]

Dit met een bord staan werd ook bij hoeren gedaan. Jannetje Hendricx, beter bekend als Jeanne dans le Coin, werd in 1673 op 43-jarige leeftijd voor de zoveelste keer gearresteerd. In 1649, op haar 18e, werd ze veroordeeld tot geseling aan de schandpaal, die haar bespaard bleef omdat ze zwanger was. In plaats daarvan werd ze voor vier jaar verbannen, nadat ze aan de schandpaal had gestaan met op haar borst een bord waarop haar misdaad stond geschreven. [Schama 1989, 477. Ze was op haar 13e voor het eerst gearresteerd voor kruimeldiefstal en was voor 3 jaar naar het Spinhuis gestuurd. Ook in 1656 werd ze voor 3 jaar verbannen, kreeg een geseling in 1659 en 1663, verbanning in 1665, gevolgd door geselingen in 1665, 1668 en 1669, gevolgd door 6 jaar in het Spinhuis, waarna ze in 1672 werd verbannen, waar ze zich niets van aantrok, een mand van een vrouw stal in de Westerkerk, waardoor ze zich weer een geseling en 3 jaar in het Spinhuis op de hals haalde.]

Ook ‘onder de kaak’ werd men gezet: ‘Condempneert (denselven Heynrick van Eemick) … geleyt te wesen op die Brolbrugge (te Leeuwarden in 1517) ende aldaer onder die kake gestelt te werden, daermede hem (lees: daermen hem) een stuck van synre tonghe die breete van eenen vinger offsnyden sall.’ Ook elders werd ‘de tong uytgesneden, aen de kaeck genagelt, en de kop, lyf ende hant … tot asse verbrant.’ [WNT VII.1, 622 (bij Fredericq, ‘Corp. docum.’ 4, 4; v.d. Goes, ‘Briefw.’ 2, 254).]

Afgehouwen of afgesneden lichaamsdelen van misdadigers, verboden geschriften, enz., werden ‘aan de kaak’ gesteld of gehecht (= genageld). Van de gebroeders de Wit wilde men de long en lever om ‘te spyk’ren aan de kaak’. Een ‘boeckie (wiert) naar het schavot, daertoe [op-]gericht, gedraghen ende gebrant, ende op vier syden van de kaeck wiert den titel geplackt.’ [WNT VII.1, 622 (Oudaan, ‘Po zy’ 1, 225; v.d. Goes, ‘Briefw.’ 1, 458).]

Er waren verschillende manieren bij de kaak: men kon ‘met een oor aan de kaak vastgespijkerd staan’, ‘zich een lid van ’t lichaam laten snijden (oor, tong, hand, vinger) om het aan de kaak te zien spijkeren.’ ‘Van ligtekooijen en dieveggen werden de ooren afgesneden en aan de kaak gespijkerd.’ Bredero’s Trijn Snaps zegt: ‘…in de Stadt van Hooren, mijn ooren staan an de kaack’. [WNT VII.1, 622f (‘Oude Tijd’ 1872, 303, 305; Bredero 2, 197). [Jozef Bernaert Cannaert, 1829: … op den 1 december 1524 uit Amsterdam gebannen, op poene van zijn oor aan een kaak te spijkeren , het welk hij zelfs zoude moeten afhalen.] Voor de benaming ‘lichtekooi’ voor hoeren worden verschillende verklaringen gegeven (De Vries 1971, 397: kooi = achterste; dus: til je achterste op, betrekking hebbend op een typische manier van lopen, vgl. namen als ‘kwikkebil, wappergat’). Met de kooi waarin de hoeren werden opgesloten heeft het dus niets te maken, noch met ‘licht’ = lichtzinnig, en evenmin met ‘licht van gewicht’ (wat van heksen werd gedacht, vandaar de ‘heksenwaag’). Een synoniem is ‘wipkooi’ (WNT XXVI, 1347). Harrebomée I, 94: ‘De maan is een brooddief der ligtekooijen.’]

De straf van de kaak werd officieel afgeschaft op 29 juni 1854. [WNT VII.1, 623 naar Wet v. 29 Junij 1854 (‘Stbl.’ 102), a. 4.]

Ten Kate spreekt van een ‘schandkaak’ (die hij niet mag ‘ontvliên’), implicerend dat er ook een gewone kaak bestaat, zonder schande, en een dergelijke kaak wordt beschreven in de oude ‘Stadsrechten van Tiel’: ‘Dat Zuermondt Dircxss … in der stat muer eyn vierkant veynsteren maken mach ende hebben sal, … ende buten der mueren tegen dat veynsteren eyn kake te maken … dair eyn man up stain mach ende putten water uyt der stat grafft.’ [WNT VII.1, 625 (‘R. v. Tiel’ 39; uitvoeriger bij Verdam 7, 2525).]

Dus in de stadsmuur mag een raam worden gemaakt, waar een man door kan kruipen om uit te komen op een plankier of een gemetseld uitsteeksel, groot genoeg voor één man om op te staan, zodat hij water op kan halen uit de stadsgracht (met een emmer aan een touw). Een andere kaak zonder schande is de ‘bergkaak’, een steigerwerk aan de zijkant van een hooiberg, ‘een plank die op zekere hoogte van een volle korenberg op staken ligt en waarop men iemand plaatst om het koren hooger op te geven’. [WNT VII.1, 625 (Aantekening voor de Veluwe uit de 18e eeuw).]

Beets ziet hierin ook de oorspronkelijke betekenis van kaak als ‘stelling, steiger, stellage,’ in tegenstelling tot Kiliaan, die bij Kaecke schrijft: ‘de kaak als een ronde verhevenheid naar de gedaante van een ton of een vat, waarop Bilderdijk volgens Beets zich baseerde toen hij schreef, dat de kaak bij de rechtspleging oorspronkelijk een ton is geweest, dat men dus voor de tepronkstelling van misdadigers in ’t eerst eenvoudig een ton of een vat heeft gebezigd. Dit is, aldus Beets, op zich in ’t geheel niet onaannemelijk, doch het is zo goed als zeker dat een Nederlands woord ‘kaak’ met de betekenis ‘ton’ niet heeft bestaan, al wordt het ook door Kiliaan opgegeven. [WNT VII.1, 624: Kiliaan: Kaecke vet. j. tonne. Cadus, orca. Gal. ‘caque (suggestus sive structura sublimis, rotunda instar cadi sive orcae).’ Fr. ‘caque’, harington; cf. ‘caquerel’, haring (mis en caque) (DAF 89); Verdam, 279: ‘Cake, caek’, kaak, kinnebak,wang; ‘caken’, de haring verduurzamen door met behulp eener insnijding beneden de linkerkieuw of ‘kaak’ een deel van het inwendige te verwijderen. Omdat de Fransen gekaakte haring in tonnen kregen, is men de harington ‘caque’ gaan noemen.]

De Vries houdt zich op de vlakte en merkt op dat het woord slechts in een klein gebied bekend is. [De Vries 1971, 290: MNl. ‘cāke, caec’, schandpaal; MND ‘kāk’; vgl. Lexer, 102: ‘kak’ Pranger (md. u. nd.).]

Wordt vervolgd.