Cor Hendriks – Sardinië en de Sjerden (1): Introductie

De Sjerden (of Sjardana) zijn een van de zeevolken, die Egypte binnendrongen, in een tijd, die in de conventionele geschiedschrijving wordt gesteld op ca. 1220 v.C. (zie https://nl.wikipedia.org/wiki/Sjardana en uitgebreider op https://en.wikipedia.org/wiki/Sherden). In het schema van Velikovsky zijn ze 800 jaar opgeschoven in de tijd, in plaats van in de 12e eeuw v.C. plaatst hij de Zeevolken in de 4e eeuw v.C., een enorm verschil.

Er worden (op de bovengenoemde sites) twee gebieden van herkomst van de Sjerden aangegeven, n.l. Sardis in Anatolië en Sardinië. Velikovsky hield het op Sardis, zonder daarvoor enig bewijs te leveren (PotS, 57; 60n) en dit wordt op de Wikipedia site samengevat onder het kopje ‘Eastern origin theory’ [zie ook op http://www.popflock.com/learn?s=Shardana]. Ik voel meer voor Sardinië en schaar me dus onder de aanhangers van de ‘Western origin theory’. Hier zien we foto’s van beeldjes van Noeragische krijgers (Nuragic warriors), waarvan wordt gezegd dat ze wel tot 1200 v.C. terug te dateren zijn, maar dit is een geval van ‘wishful thinking’ (iets wat vaak voorkomt, helaas). De beeldjes worden gewoonlijk in de 8e tot 6e eeuw v.C. geplaatst, wat natuurlijk voor degenen, die de conventionele datering aanhangen, een probleem is. Een ander probleem, waarover in het geheel niet wordt gesproken, is dat deze beeldjes primitiever zijn dan de Sjerden van Ramses III. Dit is voor de aanhangers van de conventionele theorie een probleem, maar voor mij een bewijs, dat de Noeragische krijgers ouder zijn dan de Sjerden.

Speciaal om het probleem van de Sjerden te onderzoeken is het ‘Shardana project’ opgezet in 2008 door het Centre of Studies J.-Fr. Champollion on Egyptology and Coptic Civilization, gevestigd in Genua en samenwerkend met de universiteiten van Genua en Taranto, met als doel het verzamelen van alle data over de Sherden-cultuur binnen en buiten Faraonisch Egypte. Het project wordt geleid door Giacomo Cavillier, die ervoor een studie van de data maakte van 2002-2006 (http://journals.openedition.org/syria/695#ftn1). Deze studie is – uiteraard – geheel in de lijn van de conventionele chronologie en zal dus nooit tot een goede oplossing komen (zie b.v. punt 11 over de overeenkomst van Sjerden-forten in Egypte en Noeragische: “in Zertal’s opinion, the archaeological data of El-Ahwat confirm the mercenaries’ Sardinian origin. However the Sherden-Sardinia correspondence is based on the typical [!] idea that the Nuragic centres can function as elements of comparison and dating. The recent archaeological investigations undertaken by the University of Granada in site of Motilla Del Azuer and El Argar (Spain) demonstrate the limits of this unique connection between the Sherden and Sardinia, since the presence of large rounded fortified structures in the above mentioned sites, is probably older than the Sardinian complexes.”) [zie voor recente ontwikkelingen https://www.marecalmo.org/2017/03/25/progetto-shardana-alla-ricerca-delle-origini-e-delle-rotte-nel-mediterraneo].

In mijn optiek – d.w.z. die van Velikovsky – zijn de bronzen beeldjes van de Noeragische krijgers, waarvan een prachtige studie te vinden is op het internet van Giovanni Lilliu uit 1966 (‘Sculture della Sardegna Nuragica’), waarin honderden foto’s van deze beeldjes systematisch zijn opgenomen met uitgebreid commentaar, enige eeuwen ouder dan de Sjerden-afbeeldingen uit Egypte. Dit is logisch, wanneer de Sjerden uit Sardinië komen, waar ze zich eerst hebben ontwikkeld als een militair volk alvorens in krijgsdienst in andere landen te gaan. Daarentegen is vanuit de conventionele chronologie niet te verklaren hoe de Sjerden achteruit zijn gegaan in ontwikkeling en is het logischer om aan te nemen dat de Sjerden niets met de Noeragische krijgers te maken hebben.

In mijn optiek is de Noeragische cultuur dus de ‘moeder’ van de Sjerden en moeten we om de Sjerden te begrijpen ons richten op de Noeragische cultuur en Sardinië, waar we natuurlijk dezelfde problemen als elders in het Middellandse Zeegebied tegenkomen, n.l. de datering volgens een eigen schaal en daarmee conflicterend de datering volgens de Egyptische tijdschaal, die in het geval van de Zeevolken dus 800 jaar afwijkt. Al die gegevens die worden verzameld door het Shardana-project komen dus pas aan de orde nadat we de Noeragische cultuur hebben bestudeerd en niet ervóór (zie voor het Sardinische chronologieprobleem: Peter James, ‘Centuries of Darkness’, 1991, 42-47).

Een blog in 2013 heet ‘Shardana e Popoli del Mare, decenni di studi su un problema ancora irrisolto’ (http://www.sardiniain.com/articoli/rif000011_I_1055_Shardana-e-Popoli-del-Mare-decenni-di-studi-su-un-problema-a.aspx), oftewel “Shardana, een onopgelost probleem”, van Gabriella Scandone Matthiae. Ik geef wat zinnen uit de automatische vertaling (met correcties). Over Ramses II zegt de zgn. ‘Stele der Shardana’: “… De turbulente Shardana, die niemand wist hoe te bevechten, ze waren schaamteloos op hun oorlogsschepen uit het midden van de zee, en niemand kon hen tegenwerken, maar hij boog ze met de kracht van zijn goede arm en bracht hen naar Egypte.” De Shardana worden hier beschreven als piraten en raiders, maar ook als gedurfde en dappere krijgers: daarom besloot Ramses II, waaruit lovenswaardig gezond verstand blijkt, hen om hun verdiensten te exploiteren en in zijn leger als huurlingen op te nemen. Als zodanig komen ze van pas tijdens de Syrische expeditie, waar ze Ramses weten te redden. Tijdens het bewind van Ramses II waren de “Peoples of the Sea” nog geen ernstig gevaar voor Egypte, maar dat werd anders onder zijn zoon en opvolger Merenptah. Onder deze “Peoples of the Sea” bevonden zich kernen van Shardana, zodat ze vochten op beide fronten, zowel als indringers als als huursoldaten van de Egyptenaren.
Het ontbreken van verwijzingen naar het Shardana-volk in de Hettitische teksten van de 14e-13e eeuw v.C., die geen informatie naast Lukka = Lycia (of Carisch) en Aqiyaua (Achaeïsch) bevat, suggereert dat zij geen Anatolisch of noord-Syrisch volk zijn. De Shardana lijken dus voor de eerste keer in een Aziatische omgeving als soldaten gestationeerd te Byblos in de brieven van Rib-Addi, maar ze zouden heel goed zelfs dan Egyptische huurlingtroepen kunnen zijn gestuurd naar de onderworpen Syrische steden, om tegen de gedurfde zeeroversbendes farao’s geld te beschermen. Eveneens ten gunste van een originele Sardijnse herkomst van de Shardana spreken hun wapens, die vergelijkbaar zijn met die van de bronzen krijgers. Men kan er zeker bezwaar tegen maken dat verschillende eeuwen de Egyptische figuraties van Shardana-krijgers uit de 12e eeuw v.Chr. scheiden van de eerste Sardijnse beelden van de VIIIe eeuw voor Christus: maar we moeten rekening houden met de lange volharding van de tradities van elke soort in de antieke wereld, en in het bijzonder van de stijlen van kleding en bewapening. [Dit laatste is onzin! Die lange volharding is het gevolg van de dateringfouten; in feite veranderen dingen snel.]

Het klinkt erg warrig met die automatische vertaling en gelukkig ontdekte ik waarop de blog was gebaseerd, n.l. het artikel ‘Šrdn of the Strongholds, Šrdn of the Sea: The Sherden in Egyptian Society, Reassessed’ van Jeff Emanuel uit 2012 (https://www.academia.edu/1716293/%C5%A0rdn_of_the_Strongholds_%C5%A0rdn_of_the_Sea_The_Sherden_in_Egyptian_Society_Reassessed). Volgens hem blijkt uit de papyrus Anastasi I, dat na de slag bij Qadesh de rol van de Sjerden in het Egyptische leger evolueerde van een kleine elitaire faraonische wacht naar een standaardcomponent van expedities. Hoe dit kwam is onbekend: zijn er meer Sjerden gevangen en geronseld of zijn er meer huurlingen geïmmigreerd of spelen nog andere zaken een rol; Jeff noemt van alles op, maar iets waarmee hij geen rekening houdt is dat er meer tijd is verstreken tussen Ramses II en III, dan het conventionele systeem toelaat. Wel beschrijft hij het inburgeringsproces dat plaats heeft gehad en een behoorlijke tijd moet hebben gekost: de Sjerden hebben hun steden, hun vrouwen en kinderen, stukken land met hun eigen oversten en ze dragen wat Gardiner noemde ‘good Egyptian names’. Toch lijkt hij zich wel bewust van de langere tijd, die is verstreken, want hij maakt melding van land in het bezit van Sjerden ‘across multiple generations’. In de ‘Adoption Papyrus’ uit de tijd van Ramses XI, dus in de tijd van de Ptolemeeën volgens Velikovsky, zijn de Sjerden volledig geassimileerde en geïntegreerde burgers van de Egyptische samenleving.

Dus de berichten over de Sjerden in Egypte of op de oostkust van de Middellandse Zee, waar ze zich in eerste instantie als piraten laten gelden en vervolgens als huurlingen in dienst gaan, zeggen heel weinig over Sardinië en kunnen niet helpen het probleem op te lossen. In mijn schema is de Noeragische cultuur ouder dan deze berichten en moet vanuit zichzelf geïnterpreteerd worden.

Uit de Noeragische beeldjes is af te leiden, dat we te maken hebben met een militaristische maatschappij; het merendeel van de beeldjes betreft krijgers: boogschutters, zwaardvechters en vuistvechters zijn oververtegenwoordigd (zie de fraaie fotocollectie op de site http://picssr.com/tags/bronzetti/page8). Bijzonder karakteristiek is het beeldje genaamd ‘De moeder van de gedode’ (nr. 68: La madre dell’ucciso), waarin een moeder met stoïcijns gelaat haar gedode zoon op de schoot heeft (bovenstaande foto van https://nl.pinterest.com/pin/441000988488517793; zie ook http://www.ladeamadremediterranea.it/index.php/statuette/la-madre-dell-ucciso).

Deze beeldjes hebben een cultische functie, die echter onduidelijk is. De sociale organisatie van Noeragisch Sardinië wordt besproken door Ralph Araque Gonzalez (2014). De bronzen beeldjes worden, omdat ze hoofdzakelijk worden gevonden bij de karakteristieke heiligdommen, gezien als wijgeschenken (votive offerings), die de rang en status van de gever accentueren. Van een krijgerelite is echter in de archeologische data niets terug te vinden: er zijn geen prestigieuze residenties of begravingen, geen merkbare variatie in uitrusting en kleding. Na de 8e eeuw v.C. is de karakteristieke culturele identiteit verdwenen op de meeste delen van het eiland, plaats makend voor een ‘orientalized’ maatschappij die sterk lijkt te zijn beïnvloed door de Fenicische cultuur.

Uit de 8e eeuw stamt ook de stele van Nora (zie https://it.wikipedia.org/wiki/Stele_di_Nora), waarvan de vertaling zeer omstreden is (op de site worden er acht gegeven). Op deze stele is de oudste vermelding van de naam Sardinië te vinden. De vertaling van Frank Moore Cross, professor aan de Universiteit van Harvard, luidt: ‘Hij vocht (?) met Sardijnse populaties (?) in Tarshish en hij dreef ze weg. Onder de Sardijnse bevolking is hij [nu] in vrede, zijn leger heeft vrede: Milkaton zoon van Shubna, generaal van de (koning) Pummay.’ [Pummay is beter bekend als Pygmalion.] Volgens Cross zou deze inscriptie de Fenicische kolonisatie van het zuidelijk deel van het eiland documenteren. Volgens Russel E. Gmirkin zou de inscriptie echter getuige zijn van de periode, waarin de Feniciërs verslagen waren en deels gedwongen waren naar het westen te emigreren vanwege de Assyrische opmars. In die zin zou Tarshish niet verwijzen naar een Spaanse of Sardinische locatie, maar naar Tarsus in Cilicië. Het zou daarom een getuigenis zijn van de vlucht van vluchtelingen, die op Sardinië zijn beland in een wanhopige zoektocht naar redding en vrede. Delgado Hervàs, professor aan de Universitat Pompeu Fabra van Barcelona, is het eens met deze interpretatie. Zoals gesteld door Gian Franco Chiai, professor aan de Freie Universität Berlin: “Niet altijd van de kant van de kolonisten moeten we een houding aannemen van totale afwijzing van de lokale talen. Dit wordt bewezen door de […] aanwezigheid van de term SRDN in de bovengenoemde stele met verwijzing naar Sardinië. Dit betekent […] dat de Feniciërs wisten tussen de IX-VIII eeuw v.C., dat de epicorische denominatie van het eiland SRDN was en dit had misschien rechtstreeks van de bewoners van de plaats geleerd kunnen worden. Het zou dan redelijk zijn om te veronderstellen, maar dit alleen in een tweede fase, die de naam assimileerde, had het toen aangepast aan hun taal. De Feniciërs in de pre-koloniale fase zouden contact hebben gemaakt met de lokale realiteit door niet alleen tolken te gebruiken, maar ook, wanneer nodig, de beginselen van de lokale taal te leren, zelfs na verbindingen met de inheemse vrouwen. In elk geval juist het feit dat de meeste plaatsnamen van de Fenicische centra van het eiland van lokale oorsprong zijn, veronderstelt echter een positieve en vreedzame houding jegens de lokale bevolking en hun taal, in relatie tot een bereidheid om te integreren in de omgeving, met respect voor in de eerste plaats de inheemse denominaties. In dit geval integreren de linguïstische gegevens zich goed met de historisch-archeologische gegevens.” [Gecorrigeerde automatische vertaling.]

Nora zou zijn gesticht door Norax, de zoon van Hermes en Erytheia, de dochter van de ‘driehoofdige Geryon’ (zie https://en.wikipedia.org/wiki/Norax). Zijn naam is de Griekse vorm van het Sardinische woord nuraghe of nurake, dat de megalithische monumenten van de prehistorische bewoners van het eiland aanduidt, aldus Edward Lipiński in ‘Itineraria Phoenicia’, 2004:243 (zie http://www.peeters-leuven.be/boekoverz.asp?nr=8039 en voor delen uit het boek https://books.google.nl/books/about/Itineraria_Phoenicia.html?id=SLSzNfdcqfoC&redir_esc=y).

Behalve Norax noemt Pausanias ook Iolaos, die we vooral kennen als de wagenmenner van Herakles (https://nl.wikipedia.org/wiki/Iolaus), maar die volgens Pausanias met een legertje vanuit Thespiai en Attica naar Sardinië kwam en er de stad Olbia stichtte; in zijn tijd (2e eeuw AD) waren er nog steeds plaatsen genaamd Iolaia en ontving Iolaüs goddelijke verering. Volgens Diodorus Siculus werd Iolaüs door Herakles naar Sardinië gezonden met negen van de zonen, die hij bij de vijftig dochters van Thespius had verwekt, om het eiland te koloniseren, waarbij het volk der Iolaensi ontstond. Iolaüs en de Thespiades werden in Sardinië begraven. Aristoteles zei dat op Sardinië een incubatierite werd bedreven, een bevrijdingsritueel voor mensen die leden aan nachtmerries door te slapen naast de tombes van helden. Simplicius van Cilicia voegt toe in zijn commentaar bij Aristoteles, dat “de plaatsen waar de lichamen waren neergelegd en werden bewaard van de negen helden die Herakles had bij de Thespiades en die naar Sardinië kwamen met de kolonie van Iolaüs, de beroemde orakels werden.” Solinus zegt: “De Ioliërs, aldus door hem (d.w.z. Iolaüs) genoemd, voegden een tempel bij zijn tombe, omdat hij Sardinië had bevrijd van vele kwalen.” (https://en.wikipedia.org/wiki/Iolaus)

In de ‘Encyclopedia of Time: Science, Philosophy, Theology, & Culture’, geredigeerd door H. James Birx (I, 2009:49b) wordt over die Sardinische slaapkuur het volgende gezegd: “To prove that the relationship between time and movement is one of reciprocity, Aristotle puts forward the argument of the “Sardinian sleepers,” a myth according to which there are men in Sardinia who, lying next to the heroes there, fell into a sleep devoid of all memory. Philoponos regarded this sleep as a 5-day healing sleep, and Simplikios identified it as the legend of the Heraclidae who had died after the colonization of Sardinia and whose bodies, as though they were fallen asleep, had outlasted time; to sleep in their vicinity was said to induce momentous dreams. Aristotle’s philosophical point in referring to this myth is that the Sardinian sleepers miss the time during which they were sleeping because they connect the now perceived before falling asleep with the now perceived when waking up again and, leaving out the time that has passed meanwhile, experience it as a continuity.” [Het is dus een droomloze slaap.]

Voor mogelijke plekken, waar dit slapen kan hebben plaatsgevonden, zie http://www.ancient-origins.net/history-ancient-traditions/mysterious-nuragic-civilization-sardinia-004841. Zie ook http://www.mysteriousplaces.it/sardegna/codduvecchiu.html.

Interessante blogs over Sardinië worden geschreven door Claudia Zedda, die over de ‘Sardinische slapers’ vertelt in haar blog ‘Wanneer de aarde geneest’ uit 2010 (http://www.claudiazedda.it/quando-la-terra-cura/) (in gecorrigeerde automatische vertaling). “Het is de legende die ons vertelt over Iolaus de held, vergezeld van eenenveertig Tespiadi, die op verzoek van zijn oom Herakles de zee naar Sardinië bracht. Aangekomen in de buurt van de kust van Sardinië moest het handjevol krijgers het opnemen tegen de inboorlingen, toegewijd aan de kunst van de oorlog. De overwinningen volgden en stelden de groep in staat enkele grote steden te stichten, eerst Olbia, die vervolgens werden versierd met grote gebouwen op de Griekse manier. Pas op dit punt vertakt de legende zich en wordt hij in verwarring gebracht. Eén versie zegt dat Iolaüs, van ouderdom gestorven op het eiland, begon te worden aanbeden door de bewoners zelf die een tempel ter ere van hem oprichtten, een andere legende daarentegen zegt, dat de held nadat hij het land van Sardinië veroverde, nog steeds werd uitgedaagd door de zee en nieuwe avonturen, het eiland aan de Tespiadi latend, die zich vermengden met de lokale bevolking en met hen in aanraking kwamen in de strijd tegen de Carthagers.
Tot zover de legende; pas nu komt Aristoteles in het spel die verslag doet van deze mythische helden die na de natuurlijke dood niet naar de gewone verwoesting van het lichaam gingen, maar de schijn van slapers aannamen. Lokaal gevierd werden deze personages eerst helden en vervolgens voorouders van het Sardijnse volk. De meest interessante informatie die Aristoteles ons geeft over dit onderwerp houdt verband met de gewoonte van de Sardiniërs om naar de eeuwige woningen van deze voorouders te gaan om verschillende kwaden te genezen: de obsessie, de visioenen of de bezetenheid door kwade zielen. Het ritueel was vrij eenvoudig van wat ons werd overgeleverd. Vijf dagen lang rustten de zieken in contact met de aarde, slapend net als hun helden. In de slaap en dankzij het contact met die mythische grond waar de Tespiadi in gezelschap van misschien Iolaos rusten, zou de ziekte genezen zijn.
Velen hebben gedacht dat de kwaal vergelijkbaar met onze epilepsie moest zijn en het is vaak verleidelijk om deze begraafplaatsen en genezing te passen, met nog megalithische graven van de reuzen. Het is hun eigen structuur zelf die aan het denken zet; ze waren uitgerust aan de voorkant, die lijkt op een halve maan of de hoorns van een stier, met banken die ​​alleen logisch zouden zijn om te bestaan als in de oudheid iemand de behoefte had om te rusten, om te slapen misschien om hun kwalen te genezen onder toezicht van degenen die de rituelen en de kracht van de voorouders kenden. Ik zou de optie van een priester verwerpen en zou liever zijn voor een vrouwelijke aanwezigheid, gezien de sterke matriarchale connotatie van de Sardische samenleving. Het is waarschijnlijk dat het een priesteres was met de taak de nachtrust van de zieken in de gaten te houden en hun duur vijf dagen te garanderen. In kleding en houding zouden ze kunnen lijken op de vele bronzen beeldjes op het hele Sardijnse grondgebied, vertegenwoordigers van een vrouwelijke priesterlijke klasse [zie https://www.pinterest.ca/pin/109775309639079197/ evenals https://www.pinterest.ca/pin/311381761711801317/, etc]. De constante aanwezigheid van de voorouders in de buurt van de megalithische begraafplaats werd gegarandeerd door de aanwezigheid van een obelisk die in de grond was bevestigd, op het eiland ‘betile’ of ‘pedra fitta’ [zie https://www.flickr.com/photos/tags/pedrafitta/] genoemd.
Dit hele Sardinische ritueel wordt door Aristoteles vermeld met de naam incubatie en de connectie met het Griekse ritueel is een must (verplichting). Ook hier, in contact met de aarde op het delicate moment van slaap, zou er contact en communicatie met de goden kunnen plaatsvinden. De klassieke auteur deelt ons mee dat de belangrijkste Griekse bemiddelaar de god Amphiaraos was. Het slapen in de buurt van het huis van de god stond zijn gelovigen toe ware dromen te ontvangen [https://nl.wikipedia.org/wiki/Amphiaraos. Zie voor zijn slaaporakel: https://nl.wikipedia.org/wiki/Amphiareion_van_Oropus.] .
En het principe om de twee riten te verenigen: de slaap status van de sluimerende ziel zijn lichaam verlaat, waardoor de geesten van de voorouders of goden het lichaam betreden, genezen van de kwalen of voorspellende dromen geven.
Het mag vreemd lijken, maar zelfs tot enkele decennia geleden werd er nog steeds iets soortgelijks op Sardinië uitgevoerd. Het gebruik van het vieren van de heilige door te slapen in de buurt van de kerk opgericht ter ere van hem, in contact met de aarde en verzorgd door de ‘cumbessias’ is waarschijnlijk een voortzetting van het incubatieritueel. Vervuld met christelijke betekenissen breekt gewoonte niet de traditie van contact tussen mens en aarde, moeder-genezer.
Maar daar houden de overeenkomsten niet op. Een ander ritueel dat op het eiland profiteert van het contact met het land dat geneest is de ‘imbrussinadura’ of ‘imbrusciadura’. De kwaal om te genezen is het bezetenheid door de verdoemde zielen die het ongelukkige individu binnenvallen. Traditioneel deelde men het geloof dat iemand, die een bepaalde plaats overschrijdt, “schaduw kan verzamelen”, om het in dialect te zeggen “buddi umbra”.
De remedie, de ‘imbrussinadura’, zorgt ervoor dat de man of vrouw naar het precieze punt gaat waar deze het onderwerp van de aandacht van de verdoemde zielen is geweest en hier moet die persoon volgens de geplande rituelen op de grond rollen. Normaal gesproken is het drie beurten op zichzelf. Het ritueel wordt drie keer herhaald, ’s morgens vroeg, ‘s middags en ’s nachts.
Waarom? Eenvoudig. Je kunt niet zeker zijn van de tijd waarop je “ziek” bent geworden en telkens het ritueel voorstellen in de verschillende fasen van de dag zodat je zeker bent van een totale dekking. Zodra het ritueel voorbij is, wordt weggegaan, uiteraard zonder om te keren om ons te herinneren aan een oud taboe.
De rite zou te rechtvaardigen zijn met de logica van de inversie. Omrollen zou de situatie omkeren van een negatieve die opnieuw positief zou kunnen worden, of waarschijnlijker met de logica van het teruggeven van de kwaal aan de aarde, de aarde die ziek wordt, de aarde, die geneest.
Dat dan hetzelfde ritueel moet worden beoefend door de stiermens, S’Erkitu, om opnieuw zijn menselijke verschijning te verwerven… nou, dit is een ander verhaal [zie: De zondaar die een demon werd: https://www.vistanet.it/cagliari/blog/2016/11/05/leggende-sarde-serkitu-peccatore-divenuto-demone/ en de terugkeer van S’Erkitu: https://horoene.wordpress.com/2016/11/21/enkidu-e-erkitu-dallepopea-di-gilgamesh-i-miti-della-sardegna/].

Dit is uiteraard maar een voorlopige ‘vertaling’ en een bespreking van dit artikel zal volgen in een aflevering over de ‘slapers’. Dat Iolaüs een veel grotere rol speelt in ons verhaal, werd me duidelijk door een opmerking van graaf Goblet d’Alviella, in zijn bekende boek over ‘De geschiedenis der symbolen’ (2006:190), dat Iol of Iolaüs de derde persoon is van de met Baäl en Tanit gevormde drieheid, het goddelijke zonnekind, dat, evenals elders Atys en Adonis, nu eens verloren en dan weer teruggevonden wordt (zie http://www.sacred-texts.com/sym/mosy/mosy16.htm).

We komen deze Iolaüs tegen in het verdrag uit 215 van Hannibal en Philip V van Macedonië (zie http://www.perseus.tufts.edu/hopper/text?doc=Perseus%3Atext%3A1999.01.0234%3Abook%3D7%3Achapter%3D9), waarin de Carthaagse goden met Griekse namen zijn aangeduid, waardoor moeilijk is uit te maken wat de Carthaagse equivalenten zijn. Er is een heel boek over: ‘The God-List in the Treaty Between Hannibal and Philip V of Macedonia: A Study in Light of the Ancient Near Eastern Treaty Tradition’, (Johns Hopkins Near Eastern studies, 1983) van Rev. Michael L. Barré, dat ik (nog) niet heb gelezen (wel de uittreksels ervan op de site van https://www.reddit.com/r/AskHistorians/comments/23iizz/what_was_the_religion_of_carthage_like/). Het verdrag wordt besproken door Sabatino Moscati in ‘The Phoenicians’ (2001:131f), volgens wie een analyse van de structuur van het traditionele Carthaagse pantheon een uitermate complexe zaak is. Sommigen geloven dat de leidende positie werd bezet door Baäl Sjamaim en er lijkt daarvoor bewijs te zijn in de Griekse adaptaties van Punische goden (vermeld door Polybius) in het verdrag van Hannibal met Philip V van Macedonië. Daarin verschijnen de namen van Zeus, Hera en Apollo, gevolgd door de genius van de Carthaginiërs, Herakles en Iolaüs, Ares, Triton en Poseidon. Zeus zou dus kunnen corresponderen met Baäl Sjamaim, [Hera met Tanit,] Herakles met Melqarth en Apollo met Reshef, maar dit kan net zo goed helemaal niet het pantheon van de stad zijn, maar gewoon een groep goden die overeenkomen met de religieuze voorkeur van de Carthaagse generaal. In Sardinië weten we dat Tanit werd vereerd te Sulcis, Tharros en Nora, en Melqarth in Tharros; daar was ook een cultus van Eshmun, zoals we weten van een drietalige inscriptie uit San Nicolò Gerrei, die hem vermeldt als een genezer met het obscure epitheton ‘Merre’. Baäl Sjamaim werd vereerd op ‘het eiland der valken’, het huidige Carloforte, terwijl in Nora, in de vroegste Fenicische inscriptie, gevonden in het westen, de naam Pumay schijnt betuigd, geïdentificeerd in een Carthaagse inscriptie met de Cyprioot Pygmalion (https://nl.wikipedia.org/wiki/Pygmalion_(beeldhouwer)). Dit is niet de juiste Pygmalion, bedoeld is de koning van Tyrus, zie https://en.wikipedia.org/wiki/Pygmalion_of_Tyre, waar ook de bovenstaande vertaling van de Norasteen wordt aangehaald (zie voor de Tyrische Pygmalion ook https://www.reddit.com/r/AskHistorians/comments/1ssq6i/was_dido_of_carthage_a_real_historical_figure_and/ce0wh8h). Moscati wijst ook op de inscripties, die zijn gevonden in de opgravingen van de tempel van Antas, die dateren uit de 2e – 1e eeuw v.C., waaruit blijkt dat de Fenicische god Sid correspondeert met de Latijnse Sardus Pater en misschien met de hoogste inheemse godheid van voor-Fenicisch Sardinië. Onder de wijgeschenken aan Sid zijn ook beeldjes van Horon en Shadrapa, van wie de functie waarschijnlijk was om te handelen als tussenpersonen in het contact met een god die werd beschouwd als de kolonisator van het eiland en ook als zijn genezende godheid.

Het verdrag wordt ook besproken door Georg Friedrich Creuzer in zijn boek over de godsdiensten van de oudheid uit 1835 (Vol. 2; noten p. 1040; https://books.google.nl/books?id=Mv5MAQAAMAAJ), wat natuurlijk zeer gedateerd is, maar toch.

Men ziet door het verdrag van Philip van Macedonië met de Carthagers, dat het volk in het bijzonder drie grote godheden vereerde; als eerste degene, die wordt aangeduid met de naam δαίμων Καρχηδονίων, kan geen ander zijn dan Tanit-Astarte; de tweede is Hercules en de derde is Iolaüs. Hercules is dezelfde als Baäl-Khamon, die identiek is met Baäl-Moloch en met Melkarth van Tyrus. Deze laatste naam is terug te vinden bij de Carthagers in die van Amilcar. Athenagoros vertelt ons positief dat Amilcar een Fenicische godheid was. Hij werd, vertelde men, op een brandstapel verbrand; deze legende had zijn origine (net als de eerder gerapporteerde verbrandingen) in ceremonies, in de πυρά, waarin men de standbeelden van de goden verbrandde.

Eerder (op p. 1039) heeft hij verteld, dat men tijdens deze feesten, een beeld van de godin verbrandde, net zoals men praktiseerde met name te Tarsis, ter ere van Sandan, de Assyrisch-Lydische Hercules, in dit geval beschouwd als van het vrouwelijk geslacht. Hier volgt een uitwijding van de schrijver: misschien dat het beeld van Aeneas, het zwaard (phrygius ensis), de kleren van deze ‘heros efféminé’, die Dido op de brandstapel verbrandde, herinneren aan de bijl met twee snijbladen en de vrouwenkleren, die men verbrandde te Tarsis in dezelfde tijd als het simulacrum van Sandan, waarvan de cultus intiem was verenigd met die van de Aziatische Venus.

Ik vervolg met p. 1040. De naam Melkarth is teruggevonden op inscripties te Carthago, althans in samenstellingen in mannennamen, wat aangeeft, dat Baäl in deze stad ook zijn Tyrische naam heeft behouden. Movers (zie https://books.google.nl/books?id=WRkZAAAAYAAJ) identificeert Iolaüs met Jubal of Jubla, vereerd door de Mauretaniërs als god, waarvan de naam werd gedragen door een koning van Mauretanië en terug te vinden is in die van de stad Jubaltiana [nog bestaand in Tunesië] en de stad Iol [op Kaart XII op de kust van Mauretania bij de monding van de rivier Alinaf, vlakbij het eiland Iulia met de stad Caesaea; thans Cherchell, zie https://nl.wikipedia.org/wiki/Cherchell]; deze laatste samentrekking brengt ons naar de vorm Iolaüs. Deze Iolaüs en de Iolas van de Griekse mythen, de zoon van Hercules en Certha [door Vollmer, 278b Jobes genoemd, zoon van Hercules en Certhe, een van de dochter van koning Thespius], is waarschijnlijk identiek met Hyllus, zoon en metgezel van Hercules. [Vollmer 261f noemt drie personen, genaamd Hyllus, allemaal zonen van Hercules; de eerste is de zoon van Deïaneira en de bedoelde gezel, de tweede is een zoon van Omphale, de derde van Melite, een dochter van de riviergod Aegaeus in het land der Phaeaken. Tenslotte is er nog een vierde Hyllus, een zoon van Gaia, wiens reusachtige botresten men in Lydië bij de poort van Temenus ontdekte; naar hem werd een rivier genoemd en ook de zoon van Hercules en Omphale, de heerseres van Lydië.] Iolaüs is, aldus Creuzer, duidelijk dezelfde als Iolas, aan wie de traditie de constructie van de nuraghes van Sardinië toeschrijft, monumenten, die ongetwijfeld van Fenicische origine zijn. Het traktaat ‘Mirabilibus’, toegeschreven aan Aristoteles, maakt Iolaüs de zoon van Iphicles. Creuzer vermoedt dat deze Iphicles, waarvan de dichters de broer van Hercules hebben gemaakt, best een andere vorm van de Fenicische god zelf zou kunnen zijn.

Movers leidt de naam Jubal af van de Hebreeuws-Fenicische naam Iubaal, d.w.z. de glorie, de eer, de schittering van Baäl. Hij identificeert hem met Aschmoun, van wie we weten, dat hij een van de grote godheden van Carthago was, en van wie de naam onderdeel uitmaakt van een groot aantal achternamen te lezen op Punische inscripties. Deze Aschmoun werd in feite gezien als de mooiste der goden. Het was een der Kabiren, bouwgoden en smeden, die veel gelijkenis hebben met Daedalus. Welnu, volgens de traditie gerapporteerd door Diodorus van Sicilië, toen Iolas de kolonie van Sardinië had gesticht, riep hij Daedalus om er gigantische monumenten op te richten.

In een voetnoot merkt Creuzer nog op, dat deze Certha of Certhe, waarvan de mythografen een der Thespiades hebben gemaakt, hem dezelfde lijkt als Tanit. Haar naam, die de stad betekent, Certa, Kirta, Kartha, doet denken aan die van Carthago, waarvan zij [i.e. Tanit] tegelijk de beschermster en de personificatie was. Volgens deze interpretatie zou Iolaüs-Jubal oftewel Esmoun de zoon zijn geweest van Baäl-Moloch en Astarte, omstandigheid die zou verklaren waarom hij de derde persoon zou zijn in de Punische triade.

Op de site La Religion Phénicienne wordt gezegd: De mythologie van Carthago komt grotendeels overeen met die van Tyrus, waar men sinds Hiram I rond de tijd van het Joodse paasfeest het feest vierde van de herleving van de natuur in de vorm van de opstanding van Baäl, waaraan Elia refereert (1 Kon. 18:27). Volgens deze mythe was Baäl of Melqart van Tyrus gedood in zijn strijd tegen de god, bekend onder de Griekse naam Typhon; maar zijn gezel Iolaüs, een Libisch-Fenicische godheid, herleefde hem door de geur van een [geroosterde] kwartel. Daarom offeren de Tyriërs hem kwarteloffers. Het feest van de Zelfverbranding werd gevierd ter ere van Melqart van Gadez, die zelf werd verteerd in het vuur (http://www.cosmovisions.com/$Religionphenicienne03.htm). Lees meer via http://www.cosmovisions.com/$Religionphenicienne03.htm#AJmGzc3uw13VUoyk.99.

Contenau (1949), ‘La Civisation Phenicienne’, pagina 94 en Moscati (1968), ‘The World of the Phoenicians’, pagina 35: ‘In Phoenician myth Iolaus-Eshmun resurrected the god Heracles-Melqart as did Greek Asclepius revive Heracles.’ https://phoenicia.org/greek.html

Athenaeus (392d) geeft een samenvatting van een verhaal van Eudoxus van Cnidus (ca. 355 v.C.; zie https://nl.wikipedia.org/wiki/Eudoxus_van_Cnidus), hoe Herakles, de zoon van Zeus bij Asteria (= Ashtart?), werd gedood door Typhon in Libya. Herakles’ gezel Iolaüs bracht een kwartel naar de dode god (naar we mogen aannemen een geroosterde kwartel) en de heerlijke geur ervan bracht Herakles terug in het leven, wat dient te verklaren waarom de Feniciërs kwartels offeren aan Herakles. Het schijnt dat Melqart een gezel had vergelijkbaar met de Helleense Iolaüs, die zelf was geboren in de Tyrische kolonie Thebe [gesticht door Cadmus de Tyriër]. Sanchuniathon [de Fenicische geleerde van wie slechts fragmenten zijn bewaard, zie https://en.wikipedia.org/wiki/Sanchuniathon] maakt ook Melqart onder de naam Malcarthos of Melcathros de zoon van Hadad, die gewoonlijk wordt geïdentificeerd met Zeus. De Pseudo-Clementine Recognitions (10:24; zie https://www.encyclopedia.com/religion/encyclopedias-almanacs-transcripts-and-maps/pseudo-clementines) spreekt van de tombes van diverse goden, inclusief ‘die van Herakles van Tyrus, waar hij was verbrand met vuur.’ De Helleense Herakles stierf ook op een brandstapel, maar de gebeurtenis was gesitueerd op de berg Oeta in Trachis. Een vergelijkbare traditie is opgetekend door Dio Chrysostomus (Or. 33:47; zie https://nl.wikipedia.org/wiki/Dio_Chrysostomus), die de prachtige brandstapel vermeldt die de Tarsiërs gewoon waren te bouwen voor hun Herakles, hier refererend aan de Cilicische god Sandan (https://wikivividly.com/wiki/Melqart).

Veel van de genoemde zaken zullen nog nader aan de orde komen. Maar eerst wil ik een dier bespreken, dat van groot belang was voor de Sardiniërs, n.l. het muffeldier, beter bekend onder zijn moderne naam moeflon, oftewel het Sardijnse schaap. Lees daarover in de volgende aflevering van deze serie ‘Sardinië en de Sjerden 2: Het muffeldier oftewel de moeflon.

Meer informatie:
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-sardonische-lach-1-senicide-op-het-oude-sardinie/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-sardonische-lach-2-senicide-en-sprookjestype-atu-981/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-sardonische-lach-3-de-sardinische-plant/