Cor Hendriks – Kikker in de keel

Bij een zaak in Bretagne, behandeld door Nic. Brandt in zijn doctoraalthese uit 1662, zegt de ondervraagde vrouw ter verklaring van het opzwellen van haar keel, zodat ze een tijd niet kon praten, dat ze bezeten was door twee demonen, die in haar waren gekomen door het eten van een appel, die ze van een tovenaar had gekregen.

In Nederland wordt gezegd, als iets in je keel je hindert met praten: ‘Ik heb een kikker in mijn keel.’ Volgens Van Dale’s Idioomwoordenboek heb je, als je ‘een kikker in de keel’ hebt, een hardnekkige kriebel in de keel en moet je steeds maar kuchen. En voegt toe: ‘Men kon vroeger ook ‘een graat in de keel hebben’, of ‘een roggestaart’, d.w.z. de staart van een rog; vroeger diende die als voedsel.’ Een geheel andere verklaring geeft Harrebomée van ‘Hij heeft een’ kikker in zijne keel’: ‘Dit spreekwoord wordt gebruikt van iemand, die veel en op onaangenamen toon spreekt. Men vergelijkt zijne taal bij het gekwaak van den kikvorsch.’ En over de graat: ‘Hij zingt, alsof hij eene garnaal (ook wel: graat) in de keel had.’

In het Frans zegt men schertsend van iemand, die de keel stokt (Duits: ‘im Halse würgt’): ‘Il a un chat dans la gorge.’ Dit spreekwoord is behandeld door Richard Riegler, die begint met de Oude Grieken, die van iemand, die zijn stem kwijt was, zeiden: γαλην κατεπεπώκει: hij heeft een wezel ingeslikt. In Frans-Zwitserland noemde men in het jaar 1752 een kroepepidemie louvet ‘wolfje’; als mal St. Loup (St. Leu) duidt men keelspasmes aan. Volgens Riegler gaat deze benaming terug op een uit de oudheid overgenomen bijgeloof, dat de aanblik van de wolf verderfbrengend is. Wanneer hij de mens eerder ziet, dan deze hem, dan verliest de mens de spraak. Zo heet het thans nog in Sicilië: ‘Lu vitti lu lupu (hem zag de wolf)’. In Nederland kent men: ‘Hij heeft een’ wolf in de keel gezien’ en: ‘Hij is verbaasd: misschien heeft hem een wolf in de keel gezien.’ De aanduiding van de ziekte als ‘H. Wolf’ is enerzijds terug te voeren op het gebruik om ziekten naar heiligen te benoemen (b.v. het Ital. mal di St. Valentin ‘Veitstanz’ = dans van St. Vitus) en anderzijds aan de heiligen namen van de ziekten gaf, wier genezing hun specialiteit was. Lecouteux maakt melding van een ‘Gâteau de Saint Loup’, een driehoekig gebakje of koek, waarin men vijf gaten maakt ter herinnering aan de vijf wonden van de Heer, waarna men hem geeft aan de eerste de beste arme die men tegenkomt: aldus zullen de wolven de kudden geen kwaad doen. Dat dit bedoeld is om een behekst persoon te genezen blijkt uit de opmerking in het in 1658 uit het Frans vertaalde ‘The Satyrical Characters and Handsome Descriptions of the Cyrano Bergerac’, waar een ‘supernatural magician’ (de ‘duivel’) spreekt: ‘I teach how to breake the Charmes of a person bewicht, To kneade the triangular Cake of St. Woolfe, and to give it in alms to the first poor body (Ik leer je hoe de tover van een behekst persoon te breken, door de driehoekige cake van St. Wolf te kneden en hem als aalmoes aan de eerste de beste arme te geven).’

Op een andere voorstelling, n.l. het gezwollen zijn, berust de benoeming van keelziekten naar amfibieën. Zo wordt in het Frans met ‘crapaud’ (pad) een keelgezwel aangeduid (‘avoir un crapaud dans la gorge’), waarmee met dezelfde betekenis het Duitse ‘Kröte’ overeenkomt. Vergelijkbaar noemen de Roemenen angina (Du: ‘Halsbräune’) naar de hagedis guşter of şopîrláiţă. Als volksremedie wordt voorgeschreven zich te wassen met water, waarin in de maand maart een hagedis is gekookt. Wil men een heel jaar door van keelpijn vrij zijn, dan moet men een voor de Sint-Jorisdag gevangen hagedis de keel strelen. In de omgeving van Szegedin gebruikt men daarbij de volgende formule: ‘Hagedisje, hagedisje, dan zal me de keel pijn doen, wanneer ik je weer grijp.’ Vervolgens laat men het dier vrij. In veel streken gelooft men, dat men met de hand, die de keel van de hagedis gestreeld heeft, de keelpijn van vreemde lieden door louter aanraking van de pijnlijke keel kan genezen.
In het Duits wordt gezegd: ‘einen Knödel im Hals haben’ voor ‘een brok in de keel hebben’, en ‘knödeln’ is 1. met geknepen stem zingen, zingen als met een brok in de keel; 2. mompelen.
In Engeland in het proces van de Northamptonshire heksen uit 1612 zijn tijdens een waterproef (fleeting on the water) drie personen uit één gezin schuldig bevonden, een vader, moeder en de zoon, Arthur Bill, welke laatste werd opgesloten. ‘En weldra na zijn opsluiting, vrezend, dat zijn oude vader zou toegeven en zo misschien iets zou bekennen wat nadelig voor hem zou kunnen zijn, liet zijn moeder bij hem komen, “to whom bewraying [reveal] his mind, they both joined together and bewitched a round ball into the throat of the father, where it continued a great while, his father not being able to speak a word. Howbeit the ball was afterwards had out, and his father proved the principal witness against him” (aan wie hij zijn gedachte onthullend, ze beiden samen een ronde bal in de keel van de vader toverden, die daar een lange tijd bleef, zodat zijn vader niet in staat was een woord uit te brengen. Maar naderhand kwam de bal eruit en zijn vader bleek de voornaamste getuige tegen hem).’

Briggs vertelt een geval uit St Blaise, Lorraine in 1601. Na een dispuut met Mengeotte Blaise over de hoogte van de betaling voor ‘hoeing’ (graven) voelde Annon Trippier plotseling een grote pijn in haar keel; de volgende dag beweerde ze een beest in haar maag te hebben dat schreeuwde als een pad en haar grote pijn gaf, omdat ze spul zwart als inkt uitbraakte. Toen ze tegen Mengeotte zei, dat ze dacht dat de beesten haar zouden doden, antwoordde ze: ze had nog nauwelijks geleden en was nog niet klaar om te sterven, maar Annon wenste dat God haar kwellingen zou beëindigen.

Van de kikker wordt door Plinius gezegd, dat in de keel van honden geworpen hij hun geblaf doet verstommen.

In 1588 bekende een oude vrouw in Essex, dat ze drie ‘spirits’ had, een kat, een pad en een wezel. ‘The Toad would plague men in their bodies’ (zie ‘De hostie in de Pad 2’), maar de voor de hand liggende uitdrukking ‘A Toad in my/your Throat’ bestaat niet, daarentegen is ook in het Engels ‘a frog in throat hoarseness’.

In de wereld van de sage: Een vrouw te Vessem kan niet praten; haar man geeft haar op advies van paters gloeiend hete pap; ze verslikt zich, kronkelt over de grond van benauwdheid tot een dikke bromvlieg uit haar keel het raam uitvliegt en ze weer kan praten. Ze had zeven jaar een heks in haar lijf.
In een Schotse sage heeft een oude soldaat, gekweld door dorst tijdens een lange mars, uit een slootje gedronken en daarbij een pad (zoals achteraf bleek) ingeslikt en was jaren later ziek geworden en naar huis teruggekeerd. Zijn honger was zo groot, dat die niet te bevredigen was, maar hoeveel hij ook at, hij werd steeds magerder. Uiteindelijk verklaarde een ervaren oude man hem, dat hij een dier in zijn lijf had en een zoute haring moest kopen, rauw opeten zonder iets te drinken, naar een beek gaan en daar met open mond naast gaan liggen. De man deed het en weldra voelde hij iets in zich bewegen en uit zijn mond kwam een pad, die naar het water ging om te drinken. Toen de pad daarna weer terugwilde in zijn oude woning, sprong de oude soldaat op en doodde de pad. Velen in het dorp hebben de dode pad gezien. Daarna werd de man snel beter.
Dit doet me denken aan een grap uit mijn jeugd (1960’s) over een man met onstilbare honger, die bij de dokter komt, die constateert dat de man een ‘lintworm’ (draak, slang) in zijn lijf heeft, een niet onmogelijke zaak. De man moet de volgende dag terugkomen met een hardgekookt ei en een pollepel. Terwijl de dokter het ei pelt, moet de man zijn broek laten zakken en gebukt gaan staan, waarop de dokter het ei in zijn anus steekt en met een stevige tik van de pollepel naar binnen jaagt. De dag erop moet hij terugkomen weer met pollepel en ei, maar de derde dag hoeft hij alleen maar de pollepel mee te brengen, moet weer gebukt gaan staan en de dokter slaat hem met de pollepel op de anus. Dan steekt de lintworm zijn kop naar buiten en vraagt: ‘Waar blijft mijn ei?’, waarop de dokter hem grijpt.
In de Ierse county Leitrim dronk een man water uit een ‘bog-hole’ en slikte daarbij een ‘newt’ (watersalamander) in, die men aldaar ‘man-keeper’ noemt. Zijn eetlust nam ongelooflijke vormen aan, dus ging hij naar een dokter, die vroeg of hij ooit water dronk buiten in het veld. De man bevestigde dat en de dokter zei, dat hij waarschijnlijk een man-keeper moet hebben ingeslikt. Hij moest een ‘pound’ zout inslikken en geen druppel meer drinken, maar zijn hoofd boven een bak water houden. Hij deed dit en een hele familie kwam naar buiten, waarvan de laatste zo groot was als een kat.
Elders behandel ik het verhaal over de meeëter van Kirk, wat Briggs deed denken aan het ‘common’ volksgeloof dat zulke mensen (die zoveel eten zonder verzadiging) per ongeluk een hagedis of een vraatzuchtig monster hebben ingeslikt. In Sussex is dit bekend als een nanny-wiper.

In zijn ‘Batavische Arcadia’ zegt Johan van Heemskerck (1637) bij monde van Waermond, dat er mensen zijn, die zich inbeelden ‘Kickvorschen in den buyk te hebben’. Vroeger heerste aldus Bächtold-Stäubli algemeen de waan, dat men bij een dronk uit slecht water of putten ‘Laich’ (dril) van menig dier, zoals van een kikker, pad of blindworm, in het lijf krijgt, en men zou het kwaken van de in het lichaam zich ontwikkelde dieren duidelijk gehoord hebben.

In een Grieks sprookje uit de collectie Hahn nº33: ‘Von einem, der die Vogelsprache erlernte’ heeft de koningin een pad in haar lijf. Ze wordt genezen door de held, die de taal der dieren kent (AT 671, zie ‘De hostie in de pad 1’), en de pad beveelt haar lichaam te verlaten.

Fraser vertelt in zijn ‘Deuteroskopia’ (publ. 1707) dat ‘a Gentleman, that had been a great proficient in Physick himself, imagined at length that there was a quick Frog (levende kikker) in his Belly; and after he had travelled over a good part of Italy, and consulted with the Doctors of Padua, yet could not be cured, or dissuaded: He came at length to the learned Physician Platerus, in Basil, who told him that a Frog by certain experience is known not to live above three years, so that his Distemper continuing longer than three years, could not be caused by the Frog that could not live so long: Moreover that his Stomach would strangle the Frog, and that the Frog could not live any considerable time out of its own Element, the Water; so that the properest and most specifick Medicines being made use of, it were a shame for him to be so obstinate; at last he was persuaded, and his fancy Satisfied.

Teenstra meldt over de Friese Tjoensters (= heksen), ‘Concubines van den booze’ en boosaardige giftmengsters (venifica’s), dat zij de betjoenden lijder bij voortduring doen kwijnen, ‘hebbende deze allerlei ontuig en somtijds padden in de maag’, waardoor de hulp van de duivelbanner of een ‘wonderdoctor’ moet worden ingeroepen.
Een 14-jarig meisje te Warfleth in Oldenburg leed al een hele tijd aan vreselijke pijn in haar buik; het leek of er een beest in zat. Dokters werden geraadpleegd en tenslotte kwam een wijze vrouw uit Bremen, die bevestigde dat er een dier in haar lijf zat. En men herinnerde zich dat het meisje een hele mooie appel had gekregen van de buurvrouw, die een slechte naam had. De wijze vrouw gaf het meisje iets in en riep tegen het dier: ‘Wil je nu weg of niet?’ ‘Ik wil eruit!’ klonk het uit het lijf en meteen kwam er een sterk behaard dier uit haar schaamte (ex pudendis, in het Engels wel ‘beaver’ of ‘pussy’ geheten) en verdween in een muizengat. Het meisje was genezen.

Friederike uit Wiedensahl (Westfalen) vertelde, dat toen ze een kind was, ze een peer van een oude man kreeg en opat. Bij thuiskomst was ze ziek geworden en er werd een man uit velden bijgehaald, die iets meer kon, en haar een middeltje gaf om in te nemen. Met veel moeite kwam er een hagedis uit, die op haar bed zat en haar met grille ogen aankeek en toen naar beneden sprong en verdween. Daarna kwamen er nog veel meer hagedissen los.

Dat de ‘lintworm’ vanouds als een demonisch wezen wordt beschouwd, laat de fabel zien, die reeds voorkomt in de Griekse oudheid bij Elianus, die hem ontleende aan Hippys van Reggio (die leefde in de 5e eeuw VC): Aesculapius sneed het hoofd af van een vrouw om haar van een lintworm te genezen en zette het dan weer terug op zijn plaats, iets waarin zijn leerlingen niet slaagden.

In Frankrijk maakt men gebruik van de melkbegeerte van slangen om ze uit het lijf van de vrouwen te lokken. Vgl. het verhaal van de 19e-eeuwse pastoor Arbaud, die doorging voor een grote dokter ondanks zijn moeilijke humeur. ‘En toen de gendarmes kwamen om hem te arresteren, genas hij een van hen van de “worm” (ver) enkel door de man aan de voeten op te hangen en warme melk te bieden aan de worm, die door de mond van de gendarme naar buiten kwam’ [aangetrokken door de geur van de warme melk]. Vergelijk ook ‘Het verhaal van de prinses en de aap’ (uit 1001-Nacht): Een op seks beluste prinses heeft het aangelegd met een aap en toen haar vader het ontdekte, besloot hij haar te doden. Zij ontdekte dat, verkleedde zich als man en ging er vandoor met de aap. Ze vestigden zich in Caïro en elke dag kocht ze vlees bij een jonge slager, die haar bleekheid merkte en besloot haar (hem) te volgen. Hij gluurde door een raam en zag haar vrouwenkleren aandoen en seks met de aap bedrijven. Hij ging toen de prinses bezwijmd neerlag naar binnen, doodde de aap en nam het meisje tot vrouw, zeggend dat hij het net zo vaak kon als de aap. Hij kon het echter niet volhouden en klaagde zijn nood bij een oude vrouw, die hem een pan vol scherpe azijn met een pond andoorn liet brengen. Toen moest de slager seks bedrijven tot het meisje flauw viel, waarna de oude vrouw haar vulva, zonder dat ze het merkte, boven de pan hield, zodat de damp bij haar binnendrong. Even later kwamen twee wormen naar buiten, een zwarte en een witte (en was het meisje genezen).

Ten Haver heeft maar één formule tegen de keelpijn (en die is dan nog onbegrijpelijk ook): “Het is de worm die hij (zij) heeft in zijn keel, schiet niet te hoog of niet te laag, gelijk Maria met haar maagdom deed,” gevolg door een weesgegroet; driemaal lezen, terwijl degene, die het opzegt, de rechterduim op de plaats houdt waar de lijder de pijn voelt.

Spreekwoorden: Laat geen’ duivel in uwen buik wassen. Men moet geen’ wolf in het hart (of: den buik) smoren.

Delrio zegt over het ‘merkwaardige’ zwijgen van heksen op de tortuur: ‘Das Schweigen aber pflegt der Teufel durch körperliche Inbesitznahme des Malefikanten unter innerlichem Verschließen von Kehle und Mund in dem Maß herbeizuführen, daß er nicht erstickt wird, jedoch nicht sprechen kann. Manchmal auch indem das Organ des Gehörs so verstopft wird, daß die Angeklagten die Worte und Fragen des Richters nicht vernehmen. Beispiele für dies alles teilt Nicol. Remigius mit. (lib. Daemonolat., c.8. und 9.)’ [Het zwijgen echter pleegt de duivel door lichamelijke inbezitneming van de boosdoener met innerlijke dichtsluiting van de keel en mond zodanig voor elkaar te krijgen, dat deze niet stikt, echter ook niet kan spreken. Vaak ook doordat het orgaan van het gehoor zo verstopt wordt dat de aangeklaagden de woorden en vragen van de rechter niet vernemen. Voorbeelden voor dit alles deelt Nicol. Remigius mee.]

Wanneer men in Tirol een kind een levende kikker onder de tong legt totdat hij dood is, dan kan het kind gedurende zijn leven aan ieder, die lijdt aan het treurige gezwel onder de tong, de ranula, dat op de kop van een kikker lijkt, dat gezwel wegnemen, wanneer hij hem in zijn mond blaast. Het gezwel mag pas verwijderd worden, wanneer de kikker, die men waant aanwezig te zijn, dood is; vandaar het spreekwoord: ‘Wenn der Frosch die Augen aufthut, thut der Mensch die Augen zu.’ [Wanneer de kikker de ogen opendoet, doet de mens de ogen toe.]
De pad onder de tong komt voor in de beschrijving, die Teenstra geeft van de ‘Nikkers’: zij gelijken veel op mensen, maar zijn net zo dik als lang, hebben vooral een verbazend dik hoofd, met rode ogen, rood haar en een ‘padde’ onder de tong…

Het in de maag hebben van vreemde voorwerpen komt tot uiting bij het braken. Zo beweert Ritsaart, de zogenaamde tovenaar in de 17e-eeuwse ‘Klucht van Oene’ van Jan Vos:
‘Ik doe de menschen, as et me slechts lust [= als ik daar zin in heb], al doet et menig gruwen,
Pampier, hair, kalk, stien, kooten, knikkers, neutedoppen, naelden en spelden spuwen.’

Volgens Hermann Wilcken (†1603) wordt van heksen gezegd, dat ze bij mensen padden, haren, lompen, zeugborstels, draden en schoenlappen in het lijf brengen.

James Garden meldt in zijn laatste brief aan Aubrey (d.d. 31-7-1695): ‘In April last my brother being at Edinburgh saw a stabler’s wife there, who had (for halfe, if not a whole year’s tome) been voiding the bones of young infants with some corrupted flesh upon them, by stool, & continued so to do, albeit she was then with child; her surgeon declared to him that he had no fewer then 18 bones of on[e] kind, I suppose shoulder blades, voided by that woman after that manner. At the same time there was a young woman in that city who <had> at sundry times, vomited up as much long hair of divers colours like unto horsehair as would stuff a pillow: when the fits took her she became first very sick then[,] after some time vomited up hair & afterwards found ease: this, & a fuller account of her, my brother had from her phisitian (Afgelopen april toen mijn broer in Edinburgh was, zag hij daar de vrouw van een stalhouder, die – een half, zo niet een heel jaar lang – de botten van jonge kinderen met wat verrot vlees eraan uitscheidde, tijdens de stoelgang en dat ook was blijven doen ondanks dat ze toen in verwachting was; haar dokter verklaarde hem dat hij niet minder dan 18 botten had van één soort, ik veronderstel schouderbladen, door die vrouw op die manier uitgescheiden. In diezelfde tijd was er een jonge vrouw in die stad die op geregelde tijden genoeg lang haar van diverse kleuren lijkend op paardenhaar uitbraakte om een kussen te vullen: wanneer ze een aanval kreeg, werd ze eerst heel ziek, dan na enige tijd braakte ze haar uit en kwam naderhand tot rust: dit en een vollediger verslag van haar had mijn broer van zijn dokter).’

PDF:
Kikker in de keel