Cor Hendriks – Inleiding in de Mythologie (4): De zeven planeet Goden

Horus valk (foto theforbiddenknowledge)

Inleiding in de Mythologie (4): De zeven planeet Goden

Na dit uitstapje in de Politikos beschouwen we de archaïsche staat met behulp van Frankforts Before Philosophy om te proberen onze bevindingen te integreren in het reeds bestaande wetenschappelijke denken over mythen.

In het archaïsch denken wordt, evenals bij moderne “wilden”, geen onderscheid gemaakt tussen het natuurlijke en het menselijke. De mens is een deel van de gemeenschap, die weer ingebed is in de natuur en afhankelijk is van kosmische krachten. Natuurlijke fenomenen werden gewoonlijk gezien in termen van menselijke ervaringen en de menselijke ervaringen weer in termen van kosmische gebeurtenissen. Dit is wat Frankfort een ik U relatie noemt tussen de mens en de Wereld van de verschijnselen (= de Kosmos).

Naar Frankfort meent, werkt het “primitieve” denken nog niet autonoom. Het is het product van ervaring, vandaar, dat zij verhalen (mythen) vertellen in plaats van een analyse te geven. Wij zouden uitleggen, dat zekere atmosferische veranderingen een droogte verbraken en de regen veroorzaakten. Dit zagen de Babyloniërs ook, maar het werd door hen ervaren als de interventie van de reusachtige vogel Imdugub, die hen te hulp kwam. Imdugub bedekte de Hemel met de zwarte stormwolken van zijn vleugels en vrat de Stier van de Hemel op, die met hete adem de gewassen had verkoold.

Relief from the temple at Tell al-Ubajd depicting Imdugud – the sacred bird with the lion’s head, holding in its claws deer (foto ancientpages)

Relief from the temple at Tell al Ubajd depicting Imdugud the sacred bird with the lion’s head, holding in its claws deer (foto ancientpages]

Volgens Frankfort was het vertellen van zo’n mythe bedoeld als een vorm van entertainment. Men vertelde gebeurtenissen na, waarin men tot in het diepst van het bestaan betrokken was. De beelden, waarin men zich uitdrukte, zijn geenszins allegorisch, maar concreet. In bovenstaand voorbeeld is de Hemelse Stier de droogte, die door een onweer (de vogel Imdigub) wordt verslagen. Duidelijk is echter, dat ergens de uitleg van Frankfort te kort schiet. Zoals we al zagen, verwijzen de mythen voortdurend naar Toen, want Toen was er een grote Wereldbrand, veroorzaakt door de Stier van de Hemel, en in de vogel Imdugub herkennen we de Adelaar van Zeus (die Prometheus’ lever uitrukte en Ganymedes roofde) evenals de vleugels van Jehova (Sub umbra alarum tuarum Jehova [zie Yates, 251, zie https://www.Facebook.com/Francis.Bacon.Research.Trust/posts/sub-umbra-alarum-tuarum-jhvh-beneath-the-shadow-of-thy-wings-OLord-the-rosicruc/600570100018230/]). In Egypte zien we Isis als Havik, Horus als Valk, Thoth als Ibis, et cetera [Campbell, 119] De Adelaar komen we niet alleen tegen in de mythen van de Noord Amerikaanse indianen, maar ook in onze contreien speelt hij een belangrijke rol. Hij wordt gezien als de Koning van de vogels, symbool van wijsheid en kracht. Bij de Grieken en Romeinen was hij de vaste begeleider van de GodenKoning, hetzij waakzaam aan zijn Troon rustend, hetzij zijn bliksem dragend of zijn bevelen overbrengend. Eveneens werd hij zo vereerd door de oude Germanen, de Noordelijke volken, voor wie hij overal een gunstig voorteken was. In de Griekse mythen speelt hij een grote rol. Hij roofde Ganymedes, begeleidde Zeus in zijn strijd tegen de Titanen, bestrafte Prometheus’ overmoed, et cetera. Ook was hij het symbool van de “verheerlijking, zodat men bij de lijkfeesten van Koningen of grote helden en met name de oude Romeinse Keizers, een adelaar uit de brandstapel liet opvliegen, de ziel, die ten Hemel wiekt, voorstellende. Ook gebruikten de Romeinen de adelaar als Legerteken, waarbij ieder legioen er zo een had in plaats van een vlag. Van daaruit is hij de heraldiek binnengedrongen en behoort tot een van de wijdst verbreide wapendieren (half, heel, dubbel, rood, wit, zwart, goud, et cetera). Ook in de Scandinavische mythen is de adelaar de lievelingsvogel van de hoogste God en op de es Ygdrasil, de levens of Wereldboom, zit een alwetende adelaar. Ook een sterrenbeeld aan de Noordelijke hemel draagt zijn naam (Aquila): het is de adelaar van Zeus, of de in een adelaar veranderde Merops, Koning van het eiland Kos, na de opname in de onderWereld van zijn door Artemis om haar trots met een pijl getroffen vrouw, de schone nimf Ethema, door Hera uit medelijden om zijn verdriet [Vollmer, p. 11, 194]. Volgens Herodotus was de Phoenix, die hij slechts van muurschilderingen kent, in vorm en grootte gelijk een adelaar, alleen deels rood, deels goud (vergelijk heraldiek) [Herodotus, II, 72].

Ook de Stier is zeer bekend als sterrenbeeld (Taurus) en in de mythen. Vergelijk bijvoorbeeld Taurione, bijnaam van Artemis (Diana), die op een Stier rijdend (vergelijk EUropa op Zeus) of met Stieren reizend als beschermster van de kudden vereerd werd. Taurocephalus, bijnaam van Bakchos (Stierhoofdige), evenals Tauroceros (Stierhoornige) en Taurocranus. Taurophonu,: bijnaam van Herakles (Stierendoder). Tauropolis (Stierenstad), zoon van Bakchos en Ariadne, bekend ook van de Minotaurus (Stier van Minos). Tauropolos: bijnaam van Athene en Minerva te Perga en van Artemis en Diana [Vollmer, p. 424f]

Painted coffin footboard with Apis bull from Egypte, 8th to 4th century BCE (foto Osama Shukir Muhammed Amin)

Painted coffin footboard with Apis Bull from Egypt, 8th to 4th century BCE (foto Osama Shukir Muhammed Amin)

In Egypte treffen we Apis aan, de beroemde Stier van Memphis, die in heel Egypte Goddelijke verering genoot. Hij was geheel zwart, doch met een witte bles op zijn voorhoofd. Men vereerde hem als een Koning, liet hem door priesters en talrijke dienaren verzorgen en drinken uit gouden vaten. Hij kreeg de mooiste koeien en werd vaak aan het volk getoond. Ieder jaar werd hem een prachtig feest bereid ter ere van zijn Theophanie (verschijning als God), dat duurde van het begin van de Nijlvloed tot de opkomst van de Hondster, het Nieuwjaar van de Egyptenaren, en dus een maand van 29 dagen duurde. Dit Nieuwjaar was tegelijk het geboortefeest van Apis. Dan verscheen hij feestelijk uitgedost, met tussen zijn hoorns een zonneschijf en omhangen met kostbare edelstenen en gestikte kleden [Vollmer, figuur 30]. Vollmer (1874!) geeft de volgende verklaring ten aanzien van de betekenis van de Apis cult:

Ongetwijfeld behoorde de Apis oorspronkelijk tot de heel eenvoudige oudste dierenverering van de Egyptenaren (totemisme) samen met de ram Ammon en de hond Anubis. Later, toen de ontwikkeling van de priesters toenam en geestelijke elementen in de religie binnendrongen, werd de Stier net als alle andere dieren tot symbool voor astronomische en natuurkundige verschijnselen. Volgens sommigen was hij de maan, anderen daarentegen meenden de zon, maar het meest voorkomend was de bewering, dat hij aan Osiris gewijd of een beeld van de ziel van Osiris was [Vollmer, p. 56f ].

The sacred Apis bull shown on a Twenty-first dynasty Egyptian coffin (foto Michael Holford)

The sacred Apis Bull shown on a twenty first dynasty Egyptian coffin (foto Michael Holford)

Volgens Frankfort is één van de origine aspecten [van Goden] gelegen in de personificatie van macht. Zo is er uitstekend bewijs, dat de grote Godin Isis oorspronkelijk de verGoddelijkte Troon was. De Troon wordt de Moeder van de Koning genoemd. We komen de Troon echter ook als archetype tegen, met als prototype de Troon van God in de Hemel. Het Griekse woord thronos heeft als afgeleide thronosis: het op een stoel plaatsen bij de inwijding in de mysteriën van de Korybanten. In de Joods Christelijke mysteriën worden de Tronen gerekend tot de engelenkoren, waarvan er een vijftal bekend zijn: overheden (archai), machten (exousiai), krachten (dynameis), heerschappijen (kyriotetes) en tronen (thronoi). Zij behoren met de serafs en cherubs tot de engelen van de hoogste rang: de aartsengelen in de zevende Hemel. Ze zijn de heiligen in den hoge”, de hemelse legerscharen (1 Hen. 61:10). Deze Hemel sfeer (de zevende Hemel), in de onmiddellijke tegenwoordigheid van God, heet aravoth, wat steppe of woeste vlakte betekent [Frankfort, 26; Boon, 23; zie http://www.Biblemeanings.info/Words/Social/Throne.htm]

De afbeelding van Isis met vleugels is exact hetzelfde als van de cherubs (zowel met gespreide als ingeklapte vleugels). We komen deze cherubs tegen in Salomo’s tempel en wel als de beeltenissen van de Hemelse cherubs. Met hun vleugels overhuiven zij, als een baldakijn of tent, de Ark van het Verbond. De cherubs blijken dus ten nauwste verbonden te zijn met de Ark, vooral wanneer de laatste wordt opgevat als het beeld op aarde van de Hemelse Troon Gods. In de tempel brengen de cherubbeelden de Hemelse wachters rondom de Troon Gods in gedachtenis. De cherubs op het verzoendeksel in de tabernakel bewaren de herinnering aan de voorstelling van het Tronen Gods op de cherubs”. In deze voorstelling zijn de cherubs Hemelse wezens, die de Troon Gods of zijn heerlijkheid torsen [Ezechiël, 10; Boon, p. 22, zie https://robscholtemuseum.nl/CorHendriks-het-Velikovsky-syndroom-24-de-ArkvanhetVerbond-in-Egypte-nieuwe-bewijzen/].

Frankfort meent, dat waar wij niet meer zien dan gedachteassociaties, het mythopoeïsch denken een causale relatie vindt. Zo verklaren zowel de oude Egyptenaren als de huidige Maori’s de heersende relatie tussen de Hemel en de aarde als volgt: de Hemel lag oorspronkelijk op de aarde, maar de twee werden gescheiden en de Hemel werd opgelicht tot zijn huidige positie. In Egypte gebeurde dat door Shu, de God van de lucht, die zich thans tussen de aarde en de Hemel bevindt. Vergelijkbaar is het verhaal van de “zonneGod Re, die de mensheid moe was (op een dag) en bovenop de HemelGodin Nut ging zitten, die zich in een geweldige koe veranderde, die met haar vier poten over de aarde stond. Sindsdien staat de zon aan de Hemel. [Frankfort, p. 27]

Frankfort merkt op, dat de charmerende inconsequenties van de verhalen ons nauwelijks toestaan deze serieus te nemen. Dat was nu echter juist wat Plato’s vreemdeling ons probeerde duidelijk te maken. Overigens zagen we al bij Eliade, dat het juist kenmerkend voor mythen is, zich in banaliteiten te uiten. Wat Frankfort zich wel bewust is, is dat kosmische gebeurtenissen voor de mensen aan bepaalde gebieden van de ruimte een speciale betekenis gaven. De koppeling Dag – Nacht aan Oost West correleert met Leven Dood en in Mesopotamië ontwikkelde zich een heel systeem van correlaties tussen Hemelse lichamen en gebeurtenissen in de Hemel en op aardse plekken. Volgens Frankfort toont deze opzettelijke coördinatie van kosmische en sociale gebeurtenissen, dat tijd voor demens van vroeger niet een neutraal en abstract referentieschema is, maar eerder een opvolging van terugkerende fasen, ieder geladen met een speciale waarde en betekenis. Net als in de ruimte zijn er ook bepaalde “gebieden” in de tijd, die zich onttrekken aan de directe ervaring en het “speculatieve” denken zeer hebben geïnspireerd. Het zijn de toekomst en het verre verleden [Frankfort, p. 30, 35]. Frankfort doelt hier op de boven reeds besproken cyclische opvatting van de geschiedenis, weet dit echter niet te ontwaren en stelt, dat voor de Joden de Toekomst, voor de Egyptenaren het Verleden normatief is. We zagen echter al, dat een van de meningen van de Ouden is, dat wat was weer terug zal komen, dat wil zeggen de ramp (de schepping) zal zich weer herhalen, waarna de Wereld weer zal worden als in het begin.

In Mesopotamië valt de preoccupatie met het klimaat op. Zo wordt van de vloed gezegd:

De rollende vloed, die niemand kan weerstaan,
Die de Hemelen schudt en de aarde doet beven,
In een afschuwelijke deken wikkelt [hij] moeder en kind,
Slaat neer het overvloedig groenend (…)
En verdrinkt de oogst op het moment van zijn rijpheid.
Rijzende wateren, zo (…) in de ogen van de mens
Almachtige vloed, die de oevers verkracht
En machtige mesu bomen maait,
(…) storm, alles meesleurend in opgestapelde verwarring
Met zich [in halsbrekende (?) snelheid] [Frankfort, p. 139].

Wat mij betreft is dit echt niet het verschil tussen de Eufraat en Tigris enerzijds en de Nijl anderzijds. Dit is geen gewone overstroming, maar een, die de hemel doet schudden en de aarde beven. Jacobsen zegt er het volgende over.

Staande te midden van zulke (de bovengenoemde) krachten, ziet de mens hoe zwak hij is en realiseert met schrik (dread), dat hij gevangen zit in een samenspel van reusachtige krachten. Dit maakt hem echter niet blind voor de grote ritmes van de kosmos; er was Orde, geen anarchie. Erdoor en eronder voelde hij een menigte krachtige individuele willen, met de mogelijkheden van verschil, conflict en anarchie. Hij ontmoette in de natuur geweldige en wilskrachtige individuele krachten [CH de Goden, demonen, et cetera]. Deze Orde was echter niet gegeven, maar iets dat bereikt moest worden, door een voortdurende integratie van de vele individuele kosmische krachten en dit wordt weergegeven in sociale ordeningen als de familie, de gemeenschap en vooral de staat [Frankfort, p. 139f].

Jacobsen merkt op, dat het voor ons zinloos is om te spreken over het universum als een staat, met stenen en sterren, winden en wateren als burgers en leden van wetgevende vergaderingen. Ons universum is opgebouwd uit dingen, uit dode materie zonder leven of wil. Dit leidt tot de vraag, wat de Mesopotamiër zag in de verschijnselen, die hij om zich heen waarnam. Volgens Jacobsen kan uit de herhaalde ervaring van de ik U relatie zich een tamelijk consistente personalistische Wereldbeschouwing ontwikkelen. Objecten en verschijnselen in de menselijke omgeving worden in verschillende graden gepersonifieerd. Ze zijn levend en hebben een eigen wil, ieder is een bepaalde persoonlijkheid. We krijgen dan, wat Lang afkeurend beschreef als die onontwarbare verwarring, waarin mensen, dieren, planten, stenen en sterren allemaal op hetzelfde niveau van persoonlijkheid en levend bestaan zijn.

Als voorbeeld geeft Jacobsen het ordinaire keukenzout, voor ons een dode stof, een mineraal. Echter voor de Mesopotamiër was het een mede wezen, waarbij hulp gezocht kon worden, als iemand het slachtoffer was van tovenarij of hekserij (vergelijk zout over je schouder werpen). Het slachtoffer diende het volgende gebed uit te spreken:

O Zout, geschapen op een Heldere plaats,
Als voedsel voor de Goden heeft Enlil je bestemd.
Zonder jou wordt geen maaltijd bereid in Ekur,
Zonder jou ruikt God, Koning, heer noch Prins wierook.
Ik ben (…), zoon van (…),
In de ban van een betovering
Gebonden in koorts door beheksing.
O Zout, breek mijn betovering!
Hef op mijn vloek!
Neem weg van me de hekserij!
En als mijn Schepper zal ik je vereren.
[Frankfort, p. 143]

Maar is het zout voor ons wel zo gewoon? Ook wij weten, dat maaltijden zonder zout niet te eten zijn (zie het sprookje “De Zout Prinses”, KHM, p. 179: “Het ganzenmeisje bij de bron”), wat bij de Romeinen tot salaris leidde. Bekend is het zout ongeluk in Sodom en Gomorra. Verder Mat. 5:13, waarin Jezus tegen zijn leerlingen zegt: “Gij zijt het zout van de aarde.” Vergelijk: in het sprookje stelt de jongste Prinses de dienende liefde tegenover de bezitterige liefde (van de oudere zussen), maar de Koning (de Wereld) is duidelijk nog niet rijp voor dit hoge ideaal en verdeelt de Wereld tussen hebzucht en pralerij (de zussen, die goud en mooie kleren wilden), terwijl wijsheid het bos wordt ingestuurd met een grote zak zout (de wijsheidsleer) op de rug gebonden. Weliswaar krijgt de Koning berouw als hij het zout in de pap mist en laat de wijsheid opsporen, maar hij komt met lege handen (van een koude kermis) thuis.

De Israëlieten gebruikten zout bij het offeren (Leviticus, 2:13), evenals de Grieken. Verder werd in het Oosten zout gebruikt bij het sluiten van een verbond en geldt het nu nog als symbool van trouw en vriendschap, zodat een vreemdeling met zout wordt begroet. Op de dis van de Romeinen stond het zoutvat (salinum) en waar dit stond was een heilige plaats; een belediging aan tafel werd daarom ook beschouwd als een aanranding van de goddelijke wet. De Katholieke kerk bedient zich bij de doop ook van zout naar aanleiding van Mattheus, 5:13 en zo voegt het Woordenboek der Vrijmetselarij, p. 456 toe: In enige hoge graden [van de Vrijmetselarij], vooral de Andreasgraden, speelt het zout dan ook een grote rol.

In Lean S Collectanea (II, 153) wordt over zout gezegd:

When Prester John is served at his table, there is no salt at all set one in any salt sellar as in other places, but a loafe of bread is cut crosse, and then two knives are layde acrosse upon the loafe, and salt put upon the blades of the knives, and no more.
Edward Webbe, Travels, 1590. Arber’s reprint, p. 25.

Help me to salt,
Help me to sorrow.
Sal vertida,
Nunca bien cogida. (Nuñez, p. 1555) [Lean, p. 154: and ill luck]

A fault
to spill the salt
(Swift, Cadenus to Vanessa).

Why spilling of salt,
Is esteem’d such a fault
(British Apollo) [Lean, p. 155].

Niet ieder verschijnsel is gepersonifieerd, maar bevat een wil en een persoonlijkheid er in of beter er achter verborgen, aangezien een enkel concreet verschijnsel niet volledig die wil en persoonlijkheid, die ermee verbonden is, beschrijft en uitdrukt. Intuïtief, aldus Jacobsen, paste de Mesopotamiër op de natuur de ervaring toe, die hij had van zijn eigen menselijke samenleving en interpreteerde deze in sociale termen. De Goden waren rechters, krijgers, de aarde de moeder, die elk jaar opnieuw baarde, en het universum (de kosmos) had de vorm van een staat met een staatsraad als in een primitieve” stadstaat democratie [Frankfort, p. 143, 148]. Deze kosmische staat, de staat Gods, omvat de hele Wereld, mensen, dieren, natuurverschijnselen, sterren, maar ook gedachten, ideeën. Het bestuur van de staat bestaat uit een vergadering van Goden, die het hoogste gezag vertegenwoordigen in het universum. Hier wordt beslist over het lot van de Wereld en haar bewoners in soms heftige debatten tussen de Goden. De leider van de vergadering was Anu, met aan zijn zijde Enlil, zijn zoon en de storm God. Zij behoorden tot de zeven lot bepalende Goden, de belangrijkste Goden.

De mens wikt, maar God beschikt. Ook wij zijn nog steeds van mening, dat het lot in de Hemel beslist wordt. Mogen de Goden (of God) ons gunstig gezind zijn! De Godenraad (met zeven tot negen deelnemers) is uit vele systemen bekend, maar de individuen zijn soms moeilijk te onderscheiden. We hebben het ons vergemakkelijkt door ze te koppelen aan de dagen van de week: Zon, Maan, Din ofwel Mars, Wodan ofwel Mercurius, Donar ofwel Jupiter, Freia ofwel Venus, Saturnus. Het zijn de zeven planeten [in sommige systemen uitgebreid met Hemel en Aarde om het negental te maken].

In het Joods Christelijke systeem staat God in de vergadering van de Goden; Hij houdt Zijn gericht te midden van Goden; God staat in de vergadering van de machthebbers. Rechter is Hij te midden van de rechters. Met die machthebbers zijn geen aardse Vorsten bedoeld, maar de engel Vorsten van de volkeren in den Hoge. De Septuagint vertaalt de “Goden” (Elohim) in Psalmen 8:6, 97:7 en 138:1 met engelen. Die engelen, de “raad van de heiligen, werd door de HERE God gekend in zijn voornemen om mensen te scheppen. Naast dezeengelen zijn er de Hemelse heerscharen, waarmee de grote massa sterren bedoeld is, zoals Boon min of meer aangeeft: uit de verwisseling in Tenach tussen engelenHeer en het (vaste) gesternte kunnen we opmaken, dat een samenhang tussen het firmament en de engelen (dat wil zeggen de planeetGoden) wordt verondersteld. Echter, de vermeende onzichtbare bestierders van zichtbare Hemellichten zijn niet hetgeen, waarvoor ze in de astrologie van de volkeren worden gehouden: beschikkers van het leven van de mensen op aarde en dus Goddelijke, het aanbidden waardige, machten. Ze zijn ook SCHEPSELEN Gods [Boon, p. 19f (cursief Boon)].

Voor de monotheïst klinkt dit misschien allemaal prima, maar voor de polytheïst, die de ene God, verborgen achter het Universum, niet ontwaart (want Hij is nu eenmaal verborgen), zijn er alleen Zijn verschijnselen en de eerste onder hen zijn de eerst geschapenen”: Op de eerste dag schiep de HEER tezamen met de Hemelen, de Aarde en de wateren, ook alle geesten, die voor Hem dienden (Jub. 2:2 3).

In de bijbel zijn er verschillende uitdrukkingen, die we onder het begrip engel kunnen vatten, waarmee ik eigenlijkAartsengel bedoel, dus de Oude Engelen, de “eerst geschapenen”. Zij vormen tezamen een GEMEENTE of RAAD van Heiligen (qehal qedosjim of sod qedosjim), maar zijn een onderdeel (en aanvoerders) van het HEIRLEGER Gods (machaneh Elohim), van de Hemelse Legerschare. Hoe verheven de engelen ook mogen zijn, ze staan onder Gods gericht (Job, 21:22). Tot Zijn dienst heeft Hij hen, deKrachtigen, geschapen, als uitvoerders van Zijn wil. Boden van de dienst [Gods]” worden in de Talmoed en midrasj doorgaans de engelen genoemd. Boon merkt op, dat men in het Godsdiensthistorisch onderzoek van mening is, dat deze Heiligen, de engelen”, de Kanaänitische Godenbent van weleer zijn, maar nu onderworpen aan een andere opperGod […]. Boon wijst de identificatie van Jahweh met Baal af, maar de zaak ligt reuze subtiel: de engelen namelijk, de eerder genoemde heiligen, de Goden van de andere volkeren dus, zijn volgens Boon geen (af)Goden van huis uit, maar door God geschapen als verkondigers van Zijn Heerlijkheid. De benejElohim (zonen Gods) worden weergegeven alsde engelen, zonen des hemels of als de Wachters, zonen des Hemels [Boon, p. 18 – 20].

Deze Wachters zijn een zevental aartsengelen, de voornaamste onder al Gods Hemelse dienaren.En dit zijn de namen van de heilige engelen, die de wacht houden: Uriël, Rafaël, Raquël, Michaël, Saraqaël, Gabriël en Remiël (1 Hen. 20:1 8) Zij zijn bekend als de zeven Heiligen”,de zeven engelen, die in en uit gaan bij Gods Heerlijkheid. De innigheid, waarmee de engelen met de HERE God verbonden zijn, valt af te lezen uit hun namen. Want in die namen is de Naam Gods (El) opgenomen.(dit is overdreven, vergelijk Israël, Ezekiël: persoonsnamen zijn vaak opgebouwd uit Godennamen [theofoor]). In het Aristoteliaanse stelsel is het heelal (de kosmos) opgebouwd uit een aantal concentrische cirkels. Achtereenvolgens worden onderscheiden: de sferen van de vaste sterren, Saturnus, Jupiter, Mars, Mercurius, Venus, Maan en Zon. Door Aristoteles worden ze de intelligentes genoemd. Boven hen bevindt zich God, de eerste onbewogen Beweger. Door Arabische filosofen zijn deze intelligentes, de zielen van de sferen, gelijkgesteld aan de engelen in Gods nabijheid, de cherubs of aartsengelen (Al Farabi en Ibn Sina). Ook een groot aantal Joodse denkers heeft deze gelijkstelling overgenomen [Boon, p. 24, 39, 46]

In de Mesopotamische mythen worden de zeven Goden tezamen de Anunnaki genoemd, de Godenraad, wat dus equivalent is aan Elohim. Anu is de Koning, te vergelijken dus met El, van wie de heilige dag de Zaterdag is, Saturnus dag. Kronos (= Chronos: Vader Tijd, Klaas Vaak, Santa Claus) is het eind van de dag, week, jaar, yuga en het begin van een nieuwe dag, week, jaar, yuga. De sabbat is dus een terugkeer naar de tijd van Toen, door het opheffen van de tijd. Daarom is de sabbat zelf geen tijd, wat de reden is, dat op deze dag geen profane (dat wil zeggen aan de tijd gebonden) handelingen mogen worden verricht; alles is op de eeuwigheid gericht.

Hoewel Anu Koning is van de Anunnaki, is toch Enlil de heer van Hemel en aarde. In een hymne wordt hij genoemd: “Enlil is Heer, Enlil is Koning, Enlils woord kan niet veranderd worden. En samen met Moeder Ninlil wordt hij aanbeden als “Vader” Enlil. Jacobsen ziet in Enlil een “stormGod”, met een gewelddadig karakter. Deze benaming treffen we aan bij vele Goden in andere systemen, hoewel de functie van de God niet altijd dezelfde is. Ook Jahweh is een “stormGod” met een wraakzuchtig karakter. Ook hij is “opperGod”. We moeten ons echter realiseren, dat de functies van de Goden in elkaar overlopen. Zo heet het in Egypte: “Alle Goden zijn drie: Amon, Re en Ptah en zij hebben geen gelijke.” Wilson noemt dit substitutie. Het is het gelijkstellen van de engel (boodschapper, planeet) met God, maar deze is zelf weer een engel (planeet) uit een voorgaande fase. Zo werd Anu opgevolgd door Enlil, Kronos door Zeus, Saturnus door Jupiter, et cetera, al hoeft dit niet altijd een “afzetting” van de oude Koning in te houden, zoals bij Thor, die wel donderGod (als Jupiter) is, maar niet de opperGod. Ook in Mesopotamië is deze zaak reuze verwarrend, want de vergadering in de personen van Anu en Enlil benoemden Marduk, de eerstgeboren zoon van Enki, de “waterGod”, om de Enlil functies over de mensheid uit te oefenen. Maar vóór hem had de Godin Nininsina ook deze functies uitgeoefend in naam van haar vader Enlil [Frankfort, p. 75, 168, 208f] Bij de Grieken zien we Athene, die de rechtspraak functie van haar vader Zeus overneemt en naderhand Apollo, die de opperGod wordt. Dit alles maakt de zaak er niet eenvoudiger op. Wel is een zekere trend waarneembaar, een opeenvolging van heerschappijen, zoals in de Indiase mythen de avatars, de “neerdalingen” of “incarnaties” van de hoogste God Visjnoe.

Het verband tussen de incarnaties van Visjnoe en de tijdvakken (yuga’s) is impliciet aangegeven. De toekomstige, 10e incarnatie (de negende was Buddha of Krishna, ook Balarama) heet Kalighi en zal verschijnen, wanneer de huidige tijdsperiode, het Kali yuga, voorbij is. In die tijd zal een Koning uit de laagste kaste van de Shudra’s heersen, die alle gruwelen van de anarchie naar boven zal brengen, doordat hij de laagste kaste aan de hoogste gelijk zal maken, wat nu eenmaal, aangezien ze uit verschillende delen van Brahma ontsproten zijn, een onmogelijkheid is. Dan zal een vrome Brahmaan, die deze devaluatie van zijn kaste en de verheffing van de anderen niet zal dulden, door hem ter dood veroordeeld worden, wat de grootste misdaad is, die een tiran kan begaan: op datzelfde ogenblik zal de Aarde zich openen en de God Visjnoe in zijn 10e belichaming eruit opstijgen, als Kalighi op een wit gevleugeld ros, dat hem met onbegrijpelijke snelheid van plaats naar plaats brengt. Met een vlammend zwaard vernietigt hij eerst de Koning en vervolgens ook alle andere kwade mensen; dan regeert hij als Koning 80 jaar, gedurende welke hij overal deugd en onschuld opnieuw invoert, et cetera. Een andere mythe noemt Visjnoe als Kalighi zelf een paard, dat reeds bij het Begin van de Wereld in de Hemel is opgenomen en wel op drie benen staand, omdat drie yuga’s voorbij zijn. Zodra de vierde yuga zijn einde nadert, laat het paard zijn vierde been zakken en trapt daarmee de Aarde de Afgrond in. De ondergang van de Wereld en daarmee van het Kwaad is het gevolg van dit neertrappen. Wanneer de Wereld zich weer verheft, komen zon, maan en alle planeten tezamen in hetzelfde teken van de dierenriem en het raderwerk van de Wereld begint van voren af aan te draaien.

Ook bij de Kalmücken, die in het grensgebied van Kashmir, India, Tibet, China en Tartarije wonen, zijn de zeven Goden bekend. Ieder is de beheerser van een tijdperk: Sandgi Namzic (de goede herder), Zugdor Tamtgetgob (de medelijdende), Korwa Dschigedan (die de Wereld ontvolkt, doordat hij de zielen naar het paradijs brengt); Sertub (de goudstrooier) en Ostrum (de Wereldhoeder) hebben al geregeerd; de zevende, Sjak Djumeni, regeert momenteel en zal opgevolgd worden door Maidiri (de profeet); alleen zal, voordat hij aan de regering komt, de Wereld ten onder gaan, en hij zegt slechts de Wereld het schrikgebeuren aan, dan zal de Verderver verschijnen, omgeven door zeven zonnen, waardoor de Wereld uitgebrand wordt; een daaropvolgende regen dooft het vuur en Maidiri verheft zich naar de Hemel, om bezit te nemen van zijn Troon. De Aarde is dan ontvolkt, alle mensen zijn in het paradijs en de bewoners van de hel (OnderWereld) komen naar boven, om de Aarde te bewonen; hun geesten gaan op in allerlei dieren, van de nederigste insect doorloopt de Geest iedere trap tot aan de vervolmaking, tot de slechte Helle geest, verbeterd, mens is geworden en het paradijs deelachtig kan worden [Vollmer, p. 292f].

De huidige opperGod van de Tibetanen (Lamaïsme) heet Djakdjiamuni (dat is Sjak Djumeni), is identiek met de Indiase Buddha en de negende incarnatie van Visjnoe [Vollmer, 175; zie https://en.Wikipedia.org/wiki/Gautama_Buddha#Names_and_titles Shakyamuni (Sage of the Shakyas“, zie https://en.Wikipedia.org/wiki/Shakya)].

In de numerologie is de zeven het heiligste van alle getallen en wel om diverse redenen:
* het relateert aan het mysterie van de manifestatie van God, het mysterie van de Schepping
* het beheerst het even Goddelijke wordingsproces
* het is het getal van de perfectie

Volgens Curtiss hebben alle oude mysterie leren gemeen, dat de Godheid het geopenbaarde universum voortbracht door een God met een zevenvoudig aspect, de Elohim, de Zonen Gods, waar we het eerder over hadden. De Elohim zijn de geestelijke voortbrengers van de zeven grote Scheppende Stralen of Hiërarchieën, die het geopenbaarde aspect van de Godheid vertegenwoordigen en die geconcentreerd of belichaamd zijn in de Heersers of Goden van de zeven Heilige planeten. Het was deze zevenvoudige manifestatie van de ene God, die zei: Er zij licht en het witte Licht, opgebouwd uit de zeven kleurstralen, bracht de aarde en het universum in openbaring [Curtiss, I, p. 218f].

Behalve “de Zonen van God” worden ze in de Bijbel genoemd: de zeven geesten van God; de zeven engelen, die voor God staan; de zeven geesten, die voor zijn Troon staan; de zeven geesten van God, uitgezonden over de hele aarde; de engelen van de zeven kerken, enz.

We komen de zeven in Egypte tegen, evenals in de Babylonische scheppingsmythe, als de zeven broers, die de zeven Koningen werden, net als de zeven Koningen in het Boek der Openbaring; en de zeven niet gevoelige Krachten, die de zeven rebelengelen werden, die Oorlog in de Hemel maakten, en de zeven Kronidae, beschreven als de ziende Wachters, van wie het scheppingswerk identiek is met dat van de Elohim [Curtiss I, p. 221].

Naast de zeven kleuren zijn er de zeven tonen, weer corresponderend met de zeven klinkers in het Woord [Logos, Verbum], waarmee de Wereld geschapen werd, de zeven snaren op de Indiase vina, de lier van Orpheus en van Apollo. Ook is er een verband tussen de zeven en de letter Z. In het Grieks heeft de zèta de waarde zeven, overeenkomstig de Zain in het Hebreeuws, wat Zwaard, Pijl of Scepter betekent, zoals in de hand van de bestuurder van de Zegewagen (Tarotkaart 7). De letter Z is opgebouwd uit twee gespiegelde [als een speelkaart] zevens. De zevende letter van het Egyptische alfabet heet Zenta en betekent Leven, wat in het Grieks Zaô is, en Zeus “Vader van al het leven”. Ook de dobbelsteen bewaart het getal zeven, de som van twee tegenoverliggende vlakken. De Swastika bestaat uit vier zevens, ruwweg een maanmaand of menstruatieperiode en is de som van de getallen 1 tot met 7 (numerologisch is 28 = 2 + 8 = 10 = 1), dat wil zeggen de complete manifestatie van de Godheid in zijn verschillende vormen. Reeds Plato noemt de 28 het volmaakte getal (teleios arithmos), omdat het gelijk is aan de som van zijn factoren (28 = 14 + 7 + 4 + 2 + 1) [Curtiss, I, p. 232, 234, 277; Rep. p. 546b ; GWB, 719].

De zeven Chakra's (foto liefdeslicht)

De zeven Chakra’s (foto liefdeslicht)

Een bijzonder voorbeeld zijn de zeven Chakras of Levenswielen, die iedere mens [microkosmos = macrokosmos] zou bezitten. Uiteraard zijn deze zeven wielen (chakra = kyklos = cyclus; verwisseling van L en R, gebruikelijk in oude talen) de zeven planeten. Oorspronkelijk is de (S) Chakra het beroemde wapen van Visjnoe, een ring of schijf, met verstand begiftigd, dodelijk werkzaam, als ze doel treft, waarna ze na de volbrachte bestraffing terugkeert. De bewoners van het Noordelijke bergachtige deel van India gebruiken nog heden een dergelijk, in hun handen zeer te vrezen wapen van gehard staal, met scherpe tanden (te vergelijken met Ninja sterren) [Vollmer, p. 131, 408, heden = 1874].

Door de Grieken en “Hittieten”, evenals Chaldeeën, werd de Swastika als afbeelding van dit wapen van Visjnoe gebruikt, evenals in grote delen van Azië. De vier benen zijn die van Kalighi. Soms worden ze als menselijke benen afgebeeld: een voortdurende hardloper. De fascinatie van het Nazi fascisme voor het hakenkruis is gelegen in die zevens, de haak (7) is een zeis (van Saturnus, de Dood), of de meethoek van de Hemelse Architect, of de Galg (in het Frans croix gammée [Γ kruis]) of bijl van de Rechter en Beul. Door de vermenigvuldiging van zeven met de vier appelleert het aan het Einde der Tijden (28 als volmaakt getal) en de daarmee gepaard gaande wederkomst (van de Messias, Maytreia, et cetera) [het werkwoordhaken betekent behalve iets met een haak doen (graven met houweel, een kleedje haken) ook vurig naar iets verlangen” en als zelfstandig naamwoord “begeerte”. Dat de haak (= hoek) op disciplinering slaat, kunnen we opmaken uit het spreekwoord: wat een goede haak wil worden, moet zich vroeg krommen. Maar er zit een addertje onder het gras, want Die Sache hat einen Haken betekent, dat er iets niet in de haak is, kortom dat er haken en ogen aanzitten en einen Haken slagen is een zijsprong maken]. Zie https://nl.Wikipedia.org/wiki/Swastika_(symbool).

Buddha (in Lotus houding met swastika's op een riem uit een grafheuvel (Osebergschip), ijzertijd, Noorwegen (foto Thorguds - Wikipedia)

Buddha in Lotushouding met swastika’s op een riem uit de grafheuvel (Osebergschip), ijzertijd, Noorwegen (foto Thorguds | Wikipedia)

Voor Adolf Hitler was de Swastika het symbool van de zending van de strijd om de overwinning van de Arische Mens, de overwinning van het idee van creatief werk, dat als zodanig antisemitisch is en ook altijd geweest is [Mein Kampf, p. 496 (naar Reich, p. 100)] Reich kostte het weinig moeite deze fabel door te prikken: ook bij “Semitische” volken komt de Swastika voor. In Griekenland werd deze Hèmera genoemd, wat “dag, dagelijks, begin van de dag” betekent, maar ook “etmaaldag, tijd, leeftijd” of ook “vastgestelde dag, termijn” of NTgericht” (1 Corinthiërs. 4:3), wat weer een associatie met dejongste dag” geeft, de Wereldwende, de tijd na de ramp, want Hèmera is de dochter van Erebos (Duisternis) en Nyx (Nacht) [Vollmer, p. 235]. Volgens Reich is de Hèmera het symbool van de zon, het mannelijke principe, vlot voorbijgaand aan het feit, dat Hèmera vrouwelijk is. Hoe dit te ontwarren?

Zoals we zagen, was er eens een tijd, dat de Hemel op de aarde lag. In de Orphische mythe wordt gesproken over geslachtsgemeenschap tussen Hemel (Ouranos) en aarde (Gaia), een voorstelling, die we in veel mythologische systemen tegenkomen. In Egypte zijn het Geb (aarde, mannelijk) en Nut (Hemel, vrouwelijk), die op deze wijze de paren Osiris Isis en Seth Nephthys voortbrengen [Frankfort, p. 63]

In de Orphische mythe begint de Wereld, doordat de Nacht bevrucht wordt door de Wind. Dit kunnen we vergelijken met het Genesis verhaal, waarin de Logos de Chaosbevrucht”. Volgens Kerenyi was Nyx ook voor Homeros een van de grootste Godinnen, voor wie zelfs Zeus een heilige angst had. In dit verhaal is zij een vogel met zwarte vleugels, die na de bevruchting door de Wind een zilverei legt in de schoot van de Duisternis [Erebos]. Uit het ei kwam de Zoon van de Waaiende Wind, een God met gouden vleugels, te voorschijn. Hij wordt Eros, de God van de liefde, genoemd [Kerenyi II, 12].

Eerder zagen we die zwarte vogel als de Adelaar van Zeus of de Phoenix, de wondervogel, waarvan Herodotos alleen de afbeelding zag en die op een adelaar leek met deels gouden, deels rode vleugels. Volgens de bewoners van Helipolis verscheen de vogel maar zeldzaam, eens in de 500 jaar en wel steeds, wanneer zijn vader gestorven was. Dan maakte hij uit mirre een ei, zo groot als hij kon dragen, holde het uit, stopte zijn vader erin en sloot het gat weer met mirre af. Dit ei bracht hij van Arabië naar Heliopolis, waar hij het begroef in de zonnetempel.

Anderen gaven te kennen, dat de Phoenix om de 500 jaar uit India naar Egypte komt, waar hij zich een brandstapel uit louter kaneel en welriekend hout opricht, zich daarop verbrandt en vervolgens weer uit zijn as ontstaat, of doordat hij zich uit een Worm ontwikkelt, of doordat het nest, dat hij met teelkracht heeft bedeeld, hem wederom baart. Vollmer meldt, dat dit fabeldier een symbool van de Egyptenaren voor een grote astronomische periode is geweest, van waaruit hij als symbool van de Eeuwigheid in het Avondland terecht is gekomen, doordat zelfs kerkvaders zich van dit symbool bedienden [Vollmer, 380].

De Phoenix is dus een beeld voor de periodieke Wereld vernietiging door vuur. De combinatie adelaar worm komen we ook tegen in verband met Salomo’s zegelring, Djem [zie https://en.wikipedia.org/wiki/Seal_of_Solomon]. Op die ring, waarmee hij de geesten van lagere orde kon bezweren, stond een zeshoek, de bekende ster van David. Salomo kreeg de diamant (of worm) Sjamir (https://en.wikipedia.org/wiki/Solomon%27s_Shamir), die hij in zijn zegelring plaatste, uit een adelaarsnest en verkreeg daardoor kennis van alle dingen en maakte zo de demonen aan zich onderworpen. De Sjamir is, volgens Vollmer, de worm, waarvan Mozes zich bediende om de namen van de 12 stammen op de edelstenen van het borstschild te graveren, waartoe geen werktuig deugde. Salomo bediende zich van dezelfde worm, om de stenen van de Tempel te bewerken. De Sjamir heeft, al is hij ook slechts zo groot als een gerstekorrel, de kracht om rotsen stuk te laten springen. Ook de zegelring van Salomo wordt met de Tempel in verband gebracht, want de zeshoek, het hexagram, was volgens de Talmudisten het plan van de Tempel. Curtiss merkt op, dat het symbool voor de zeven niet een zeven hoek is, maar een zeshoek (d.w.z. een hexagram: twee in elkaar geschoven driehoeken, “ster van David) met in het midden een stip. Deze stip is door Curtiss al uitgelegd bij de behandeling van de 0 (nul), de slang, die zich in de staart bijt. Het is het bevruchtingspunt in het slangenei, de eerste manifestatie van Orde in de chaos, de gerstekorrel, het mosterdzaadje (dat uitgroeit tot de Wereldboom). Het is de logos, het verbum, de scheppende energie. En zoals de stip in de 0 (nul) de Wereld schept, zo is de stip in de zeshoek de Volmaaktheid van de voltooide schepping. Bij Fielding lezen we over de stip in de cirkel: Het Egyptische hiëroglyph voor Re was een stip in de cirkel. Het leven van Indische en Egyptische goden was in het ei. De stip in de cirkel, een levenssymbool, dat teruggaat tot in de oudste tijden, stelt duidelijk het zaad in het ei voor. Dit is het “Orphische ei symbool van de kosmos, waarvan de dooier in het midden van een vloeistof, omgeven door een omsluitend gewelf, de baan van de zon voorstelt, drijvend in Æther en omgeven door het Hemelgewelf. Tot op de dag van vandaag wordt een punt in een cirkel gebruikt als een astronomisch teken van de zon, zoals het astronomische teken voor de aarde een cirkel gedeeld door een kruis is [Carpentier Alting; p. 354, Vollmer, p. 408; Curtiss, p. 250; Fielding, p. 68; zie Biedermann, p. 32: cirkel met een kruis erop].

HP Blavatsky - The Secret Doctrine (foto fruugo)

HP Blavatsky – The Secret Doctrine (foto fruugo)]

Mevrouw Helena Blavatsky, oprichtster van de Theosofische Beweging, levend nog voor het Nazi tijdperk, liet zich zeer lovend uit over de swastika: weinig zinnebeelden zijn rijker aan werkelijke occulte betekenis, die zij vat in het nummer zes, dat we kunnen zien als een ideogram van het indalen van de stip in de 0 (nul). De swastika is het embleem van de werkzaamheid van Fohat (= Eros, de Vril, gesymboliseerd door de bliksem = elektriciteit), van de voortdurende wenteling van de “wielen (chakra’s) en van de vier elementen, deheilige vier (die de vier tijdperken zijn, maar ook vier van de zeven Goden). Het is het symbool van de evolutie van de kosmos, de betrekking tussen het zichtbare en het onzichtbare en de eerste voortplanting van mens en soort. In de catacomben is een swastika kruis gevonden met het opschrift Zootiko Zootikè of Leven des Levens. De twee Zetten maken samen de swastika, die daarmee het Rad (Tarotkaart 10) wordt, de voortdurende wedergeboorte van de Wereld. Het is niet voor niets, dat de Z als letter van de Volmaaktheid bij ons de laatste letter van het alfabet is geworden. Daar staat hij in goed gezelschap met andere mysterieletters, als de W (We is een broer van Odin), de Germaanse equivalent van de Omega, de Griekse laatste letter (de cirkel is gesloten, de grote kring voltooid); de X, het Andreaskruis, een voetloze Swastika, de Romeinse 10, ook het getal van de Volmaaktheid van de schepping [Kabbala], en de Y, de U psilon, de naakte of toonloze U, de tong van de slang, en ook een kruissymbool. Blavatsky merkt op, dat in Egypte het kruis als een beschermende talisman werd gebruikt. Typhon (Satan of Set) wordt er door getroffen en gebonden. In het Rituaal roept de Osiriër uit: “De Apophis is neergeworpen, hun koorden binden het Zuiden, Noorden, Oosten en Westen, hun koorden zijn op hem.” Dit zijn de koorden van de vier Hemelstreken of het kruis. Van Thor wordt gezegd, dat hij de kop van de [Midgard]slang met zijn hamer verbrijzelde, die de vorm had van een swastika of vier armig kruis. Reich wil in de swastika een seksueel symbool zien: het zijn twee personen (de twee Zetten), die elkaar kruisen (= bevruchten). Aldus staat de swastika voor het hieros gamos, het Heilige Huwelijk, de Conjunctie, het samenkomen van de planeten in de ruimte. Maar vooral is het het symbool van de Schepping en dus van het Grote Werk, en van daaruit van alle werk (seks is een vorm van werk). Dit zien we terug in de windmolen [Blavatsky, p. 516 – 518; Reich, p. 102].

Het afbeelden van de swastika op een witte schijf maakt er nog meer een chakra, een zonne”wiel, van [Hitlers fascinatie voor slangen en het internationale Jodendom als de Hydra].

Referenties

Biedermann, Hans, Prisma van de symbolen, Historisch culturele symbolen van A tot Z verklaard, Prisma Spectrum, Utrecht, 1991 (= München, 1989).
Blavatsky, HP, De Geheime Leer, Den Haag (1931?) (= 1888).
Boon, R, Over de goede engelen of De ontmaskering van een pedant ongeloof, Een cultuur kritische studie, S Gravenhage, 1983.
Carpentier Alting, AS, Woordenboek voor Vrijmetselaren, Amsterdam, 1981 (derde druk).
Curtiss, F Homer, The Key to the Universe, Washington, 1917.
Fielding, William J, Strange Superstitions and Magical Practices, Philadelphia, 1945.
Frankfort, Henry, en anderen, Before Philosophy, Harmondsworth, 1967 (= 1946).
Herodotus, The Histories, Harmondsworth, 1983 (= 1954).
Kerényi, Karl, Griekse Mythologie, Zeist en andere, 1960 (= Mythologie der Griechen, Zürich).
Lean, Vincent Stuckey, Lean’s collectanea 2, London, 1903.
Plato, The Republic, Harmondsworth, 1975 (= 1955).
Reich, Wilhelm, The Mass Psychology of Fascism, London, 1972 (= 1969, 1946).
Vollmer, Wörterbuch der Mythologie aller Völker, Dritte Auflage, Stuttgart, 1874 (reprint Leipzig, 1978).
Yates, Frances A, The Rosicrucian Enlightenment, London, Boston, 1972.

Meer informatie
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-1-freuds-totem-en-taboe/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-2-archetypen-droomtijd-wereldcycli/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-inleiding-in-de-mythologie-3-de-tekens-aan-de-hemel/